ECLI:NL:RBOVE:2014:4210

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
07.650411-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes door een TBS-patiënt in FPC Veldzicht

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 5 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 april 2012 in FPC Veldzicht te Balkbrug een sociotherapeut met een mes heeft bedreigd. De verdachte, die in het kader van een TBS-dwangmaatregel verbleef, is verminderd toerekeningsvatbaar vanwege een psychotische stoornis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 juli 2014, waar de officier van justitie mr. E. ter Braak en de raadsman van de verdachte, mr. A.P.M. Hamelers, aanwezig waren.

De tenlastelegging omvatte onder andere de poging tot moord en zware mishandeling van de sociotherapeut, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De officier van justitie vorderde een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte, gezien haar psychische toestand en het tijdsverloop sinds het delict, een lichtere straf verdiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van de sociotherapeut, maar dat er geen aanmerkelijke kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel was.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar het meer subsidiair ten laste gelegde, de bedreiging, is wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en het feit dat er sinds het delict geen nieuwe incidenten hebben plaatsgevonden. De uitspraak is openbaar gedaan en de rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 07.650411-12
Datum vonnis: 5 augustus 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] (Somalië),
verblijvende in De Woenselse Poort te Eindhoven,
Dr. Poletlaan 84, 5626 ND Eindhoven.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 juli 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. ter Braak en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. A.P.M. Hamelers, advocaat te Uden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair:op 6 april 2012 heeft gepoogd om [slachtoffer] van het leven te beroven door met een mes stekende bewegingen in haar richting te maken;
subsidiair:op 6 april 2012 heeft gepoogd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes stekende bewegingen in haar richting te maken;
meer subsidiair:op 6 april 2012 [slachtoffer] heeft bedreigd door met een mes stekende bewegingen in haar richting te maken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
zij op of omstreeks 06 april 2012 te Balkbrug in de gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (sociotherapeute, werkzaam in Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht) van het leven te beroven, met dat opzet (nadat verdachte van het bed was gesprongen) meermalen, althans éénmaal, met een broodmes in de hand (bovenhands) stekende bewegingen heeft gemaakt naar en/of in de richting van het gezicht en/of hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
zij op of omstreeks 06 april 2012 te Balkbrug in de gemeente Hardenberg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer] (sociotherapeute, werkzaam in Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (nadat verdachte van het bed was gesprongen) meermalen, althans éénmaal, met een broodmes in de hand (bovenhands) stekende bewegingen heeft gemaakt naar en/of in de richting van het gezicht en/of hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, meer subsidiair, terzake dat
zij op of omstreeks 06 april 2012 te Balkbrug in de gemeente Hardenberg, [slachtoffer] (sociotherapeute, werkzaam in Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een broodmes in haar handen gehad en/of (vervolgens) meermalen, althans éénmaal, met dat broodmes (bovenhands) stekenden bewegingen gemaakt naar en/of in de richting van het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer].
3. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken met een proeftijd voor de duur van drie jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie is van oordeel dat vrijspraak moet volgen voor het primair ten laste gelegde feit. Zij acht niet bewezen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. De officier van justitie neemt daarbij als vaststaand aan dat verdachte gebruik maakte van een mes dat geschikt was om een boterham mee te smeren en niet met een broodmes dat naar het gewone spraakgebruik aanzienlijk groter en scherper is. Wel acht zij het subsidiair tenlastegelegde bewezen. De officier van justitie is van oordeel dat verdachte door met dit mes stekende bewegingen richting het gezicht te maken de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
De raadsman van verdachte heeft betwist dat er meerdere stekende bewegingen zijn gemaakt. Volgens verdachte heeft zij het mes boven haar hoofd gehouden om [slachtoffer] bang te maken. [slachtoffer] heeft het ook niet over meerdere stekende bewegingen.
De raadsman heeft voorts naar voren gebracht dat het niet aannemelijk is dat verdachte in de tbs-kliniek kon beschikken over een scherp gekarteld broodmes. Het is veeleer aannemelijk dat verdachte een zilverkleurig dinermes heeft gehanteerd.
De raadsman is van oordeel dat vrijspraak dient te volgen van het primair en subsidiair tenlastegelegde en heeft zich voor wat betreft het meer subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Verdachte heeft bij de politie bekend dat zij een mes boven haar hoofd heeft gehouden en heeft geprobeerd [slachtoffer] in het gezicht te steken.
De rechtbank is, met de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat het niet aannemelijk is dat verdachte in de tbs-kliniek kon beschikken over een groot en scherp gekarteld broodmes. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat zij een zilverkleurig dinermes heeft gehanteerd.
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen niet de overtuiging bekomen dat er meerdere stekende bewegingen zijn gemaakt. Zij acht, gelet op de verklaringen van verdachte, [slachtoffer] en [getuige], wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een mes boven haar hoofd heeft gehouden en één stekende beweging in de richting van [slachtoffer] heeft gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen niet volgen dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte een niet al te scherp mes heeft gehanteerd en niet duidelijk is hoe haar positie ten opzichte van [slachtoffer] precies is geweest toen zij de stekende beweging maakte. Daarbij heeft verdachte verklaard dat het haar bedoeling was om [slachtoffer] bang te maken. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Het meer subsidiair ten laste gelegde, de bedreiging, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 06 april 2012 te Balkbrug in de gemeente Hardenberg, [slachtoffer] (sociotherapeute, werkzaam in Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een mes in haar handen gehad en met dat mes (bovenhands) een stekende beweging gemaakt in de richting van die [slachtoffer].
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Meer subsidiair
Bedreiging met zware mishandeling

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder deze is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft op 21 augustus 2012 in FPC Veldzicht te Balkbrug alwaar verdachte in het kader van een TBS-dwangmaatregel verbleef een sociotherapeut met een mes bedreigd. Dit moet voor de betreffende sociotherapeut een beangstigende ervaring zijn geweest.
De rechtbank houdt er echter rekening mee dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis en dat zij om die reden in het kader van een TBS-maatregel reeds van overheidswege wordt verpleegd. De rechtbank zal verdachte vanwege haar psychische problematiek en gezien de conclusie van de psychiater van het NIFP als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat het feit al in 2012 is gepleegd en er zich sindsdien geen incidenten hebben voorgedaan die tot een aangifte hebben geleid.
Alles afwegend acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken passend en geboden. Door de officier van justitie is gevorderd om een proeftijd van drie jaar op te leggen. Mede gelet op het tijdsverloop dat sinds oktober 2012 reeds heeft plaatsgevonden ziet de rechtbank daar geen aanleiding toe en acht zij een proeftijd voor de duur van twee jaar voldoende.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, en 14c van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen primair en subsidiair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 5.3 omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Bedreiging met zware mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar voor het meer subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Leentjes, voorzitter, mr. S.M. Milani en
G.P. Nieuwenhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2014.
Mr. E. Leentjes was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie IJsselland met nummer PL04HB 2012035854. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] van 24 april 2012, inhoudende:
Ik ben werkzaam in Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug. Ik ben
hier werkzaam op afdeling Noord 1. Op vrijdag 6 april 2012 had ik een late dienst.
Tijdens de overdacht vertelden mijn collega’s dat patiënte [verdachte] dwingend was in contact en dat het wat minder met haar ging.
(…)
Omstreeks 18.00 zijn we met zijn tweeën (…) naar haar toe gegaan om het bestek
in te nemen. Ik liep maximaal 1,5 meter haar kamer in en sprak haar aan. Ik zag dat
ze op haar bed zat en al schommelend met haar bovenlichaam heen en weer bewoog.
Toen ik haar aansprak sprong patiënte [verdachte] van haar bed met haar (…) mes in haar
hand. Ze hield het mes boven haar hoofd in de aanslag om mij gericht in mijn
gezicht te steken. Ik stapte zo snel mogelijk achteruit, maar kwam ten val.
Toen ik overeind kwam zag ik dat [getuige] de patiënte onder controle had.
2.
Het proces-verbaal van verhoor van [getuige] van 24 april 2012, inhoudende:
Op vrijdag 6 april 2012 had ik een late dienst. In de overdracht kreeg ik te horen
dat patiënte [verdachte] dwingend in contact was en het niet goed met haar ging.
Omstreeks 17.00 uur brachten we, hiermee bedoel ik [slachtoffer] en ik, patiënte
[verdachte] haar medicijnen en avond eten + bestek.
Op dat moment was het contact goed en zagen we niks bijzonders.
Omstreeks 18.00 uur haalde we het bestek weer op. Toen we bij patiënte [verdachte] waren
sprong patiënte [verdachte] van haar bed en maakte met een mes een stekende beweging in de richting van het hoofd van [slachtoffer]. Dit deed ze bovenhands.
3.
Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 21 augustus 2012, inhoudende:
V: [slachtoffer] verklaart dat u op liet bed zat en zij sprak u aan. U sprong van het bed
af met het broodmes in de handen en hebt geprobeerd [slachtoffer] in liet gezicht te steken. Klopt dit?
A: Ja dit klopt. (…)
V: Er is gezien dat u het mes boven uw hoofd hield en gericht wilde steken in liet
gezicht van [slachtoffer]. Klopt dit?
A: Ja, ik heb het mes boven mijn hoofd gehouden met de bedoeling om iemand bang te maken.