5.De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De bestuursdwangaanschrijving is gedateerd 10 maart 2009. Na een bezwaarschriftprocedure is de begunstigingstermijn door de gemeente vastgesteld op zes weken na 8 december 2009 (derhalve 22 januari 2010). Na verschillende beroepsprocedures is deze aanschrijving onherroepelijk geworden na de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 november 2010.
Niet betwist is dat de gemeente gedurende de beroepsprocedures en ook daarna (onverplicht) de begunstigingstermijn telkens heeft verlengd, laatstelijk tot 1 februari 2011.
6.Naar het oordeel van de rechtbank mocht de gemeente besluiten om de begunstigingstermijn niet nogmaals te verlengen. [opposante] heeft voldoende tijd gehad om de bouwwerken te verwijderen.
Dat het op 1 februari 2011, of 7 februari 2011 toen de gemeente aankondigde dat op 16 februari 2011 de bestuursdwang zou plaatsvinden, voor [opposante] lastig werd om de gebouwen nog op tijd te verwijderen en de spullen ergens op te slaan, moet dan ook voor haar rekening en risico blijven.
7.Dat er verschillende buren zijn die wel uitstel hebben gekregen, maakt niet dat ook aan [opposante] op 1 februari 2011 nogmaals uitstel gegeven had moeten worden. [opposante] had immers al uitstel gekregen vanaf 22 januari 2010. Er kan dus niet gezegd worden dat de buren meer uitstel hebben gekregen dan [opposante], en dat de gemeente om die reden ook [opposante] extra uitstel had moeten geven.
8.[opposante] heeft subsidiair aangevoerd dat zij ontheven moet worden van de betalingsverplichting omdat de opgevoerde kosten hoger zijn dan redelijkerwijs gemaakt behoefden te worden en omdat Burgemeester & Wethouders niet inzichtelijk hebben gemaakt op grond waarvan [opposante] een bedrag van € 17.035,05 zou moeten voldoen.
9.Voor wat betreft de hoogte van de in rekening gebrachte kosten overweegt de rechtbank het volgende. Als uitgangspunt geldt dat de kosten voor toepassing van bestuursdwang voor rekening van de overtreder komen, tenzij die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen (artikel 5:25 Algemene wet bestuursrecht). Bij het bepalen van de wijze waarop toepassing aan aangezegde bestuursdwang wordt gegeven, komt het betrokken bestuursorgaan grote beleidsvrijheid toe, binnen de grenzen die de eisen van evenredigheid en proportionaliteit stellen. Gelet op de ruimte beleidsvrijheid kan de beslissing om bepaalde kosten te maken, slechts marginaal worden getoetst.
De rechtbank beoordeelt de opgevoerde kosten als volgt.
Kosten deurwaarder (€ 595,00).
10.[opposante] heeft aangevoerd dat het uurtarief van de deurwaarder van € 250,00 te vermeerderen met BTW, buitensporig hoog is. Een onderbouwing van de (hoogte van de) kosten ontbreekt. Er is niet eens een proces-verbaal opgemaakt.
11.De gemeente heeft als productie 15 bij conclusie van antwoord de factuur van de deurwaarder in het geding gebracht. Ze betwist dat de kosten in redelijkheid niet gemaakt konden worden of dat het bedrag te hoog is.
12.Naar het oordeel van de rechtbank mocht de gemeente ervoor kiezen om op de dag van de bestuursdwangtoepassing, een deurwaarder in te schakelen die, als dat nodig zou zijn, een proces-verbaal kon opmaken van meegenomen zaken. Tot op het moment van de bestuursdwang was het waarschijnlijk dat er in de te verwijderen gebouwen nog spullen aanwezig waren. [opposante] had immers geen gebruik willen maken van de opslagmogelijkheid die de gemeente haar had geboden, en omdat in de fax van de advocaat van [opposante] van 2 februari 2011 nog wordt gesteld dat zijn cliënten nu met een groot probleem worden geconfronteerd aangezien zij niet weten waar zij met hun zaken naar toe moeten die in de af te breken bouwwerken aanwezig zijn. Op 15 februari 2011 is nog een bezoek gebracht aan het adres door een politieagente ([Y]) en een toezichthouder ([Z]). Op 16 februari 2011 wordt geconstateerd dat er na het bezoek van [Y] en [Z] nog diverse goederen zijn verwijderd uit de ruimten die afgebroken moeten worden (productie 7 bij conclusie van antwoord, paragraaf 1.2 en 1.3). De gemeente mocht er in de voorbereiding derhalve vanuit gaan dat er spullen afgevoerd zouden moeten worden en zij mocht ervoor kiezen daarvoor een deurwaarder mee te nemen.
13.Het uurtarief van een deurwaarder is inderdaad hoog. € 250,00 per uur is echter niet ongebruikelijk voor een deurwaarder, en de gemeente heeft dat daadwerkelijk betaald.
14.De gemeente heeft de kosten voor de deurwaarder ad € 595,00 in redelijkheid bij [opposante] in rekening kunnen brengen.
Verhuisservice (€ 1.008,00)
15.[opposante] heeft aangevoerd dat de gemeente een verhuisbedrijf heeft ingeschakeld, zonder dat ze wist of dat nodig was. Er is geen gebruik van gemaakt. De gemeente had ook op de dag zelf nog een verhuisbedrijf kunnen inschakelen. Bovendien zijn deze kosten ook gemaakt ten aanzien van de bestuursdwangaanschrijving van [X].
16.De gemeente heeft aangevoerd dat het nodig was dat zij een verhuiswagen voor een dag heeft gereserveerd, omdat [opposante] tot het laatste moment wachtte met het elders opslaan van de spullen. Omdat de verhuisservice uiteindelijk niet nodig was, is de factuur al met € 400,00 gecrediteerd.
De gemeente erkent wel dat de verhuisservice ook ten behoeve van de bouwwerken die aan [X] toebehoorden, was ingeschakeld. Achteraf is niet meer te achterhalen hoeveel kubieke meters aan [opposante] en hoeveel aan [X] toebehoorde. De gemeente meent dat een verdeling van 1/3e – 2/3e redelijk is.
17.De rechtbank is van oordeel dat het niet onredelijk van de gemeente was om reeds vooraf een verhuisbedrijf in te schakelen om af te voeren spullen mee te nemen en op te slaan. Zoals overwogen (r.o. 12) mocht de gemeente er vanuit gaan dat er spullen afgevoerd en opgeslagen moesten worden.
18.Terecht heeft [opposante] aangevoerd dat de kosten voor de verhuisservice ook zijn gemaakt ten behoeve van de aanschrijving aan [X]. [X] had zijn gebouwtjes echter wel afgebroken, zodat een deel van deze kosten niet op [opposante] verhaald kan worden.
19.De gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat [opposante] 2/3e deel van deze kosten dient te voldoen. Zij relateert dat aan het aantal bouwwerken waarvoor [opposante] was aangeschreven ten opzichte van die van [X] (vier tegenover twee) en de oppervlakte van deze gebouwen, die blijkens de situatieschets van productie 1 bij conclusie van antwoord, ongeveer een verhouding van 2/3e van [opposante] en 1/3e van [X] te zien geeft.
20.De rechtbank kan gedaagde volgen in die gedachtegang. Het beperken van de opgevoerde kosten tot 2/3e deel, acht de rechtbank niet onredelijk.
Het dan overblijvende bedrag van € 672,00 inclusief BTW is evenmin onredelijk. Voor zover de gemeente ten aanzien van de post “verhuiskosten” meer dan dit bedrag in rekening heeft gebracht, zal de rechtbank het verzet gegrond verklaren.
MB-All, handhavingsjurist en toezichthouder (€ 9.885,13).
21.[opposante] heeft aangevoerd dat niet duidelijk is of alle in rekening gebrachte kosten van MB-All zien op het perceel van [opposante]. Er is immers bij brief van 30 oktober 2012 een factuur van MB-All geschrapt, omdat die zou zien op [adres 2]. Dat valt uit die factuur echter niet af te leiden.
Voorts ziet een deel van de kosten op [X]. Niet duidelijk is echter welk deel, omdat er geen uitsplitsing per persoon heeft plaatsgevonden, alles is op één hoop gegooid.
De uurtarieven zijn buitensporig hoog en de besteedde uren zijn niet reëel. [opposante] vraagt zich af waarom er een extern bureau is ingeschakeld en de gemeente het niet met eigen ambtenaren heeft afgehandeld.
22.De gemeente heeft de stellingen van [opposante] gemotiveerd betwist. Als productie 19 is de factuur en de urenspecificatie van MB-All overgelegd. De gemeente erkent wel dat een deel van de kosten ziet op de handhaving jegens [X]. Zij meent dat een verdeling van 2/3e deel voor [opposante] en 1/3e voor [X] redelijk is. Aldus resteert voor [opposante] een te betalen bedrag van € 6.590,09 (inclusief BTW).