ECLI:NL:RBOVE:2014:4190

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
1 augustus 2014
Zaaknummer
C/08/138065 / HA ZA 13-171 en C/08/148541 HA ZA 13-751
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van expediteur voor schade door inbeslagname goederen

In deze zaak, uitgesproken op 23 juli 2014 door de Rechtbank Overijssel, gaat het om een geschil tussen eisers en gedaagde, een expediteur, naar aanleiding van de inbeslagname van goederen door de Wit-Russische douane. Eisers, bestaande uit twee natuurlijke personen en een besloten vennootschap, hadden de gedaagde ingeschakeld voor het transport van klassieke auto's naar Mongolië. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet heeft gehandeld in strijd met de zorgplicht van een goed opdrachtnemer, omdat de eisers niet de juiste documentatie hebben aangeleverd. De rechtbank stelt vast dat de gedaagde tijdig om de correcte goederenlijst heeft gevraagd, maar dat de eisers hier niet op hebben gereageerd. Hierdoor is de inbeslagname van de goederen niet te wijten aan een tekortkoming van de gedaagde. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, en zij worden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. In een vrijwaringszaak vordert de eiseres in vrijwaring, een andere vennootschap, dat ASR, de aansprakelijkheidsverzekeraar, dekking moet verlenen voor de kosten van rechtsbijstand. De rechtbank oordeelt dat ASR polisdekking moet verlenen voor deze kosten, omdat de inbeslagname van de goederen als onvrijwillig bezitsverlies wordt beschouwd. ASR wordt veroordeeld in de kosten van het geding in vrijwaring, terwijl de overige vorderingen van de eiseres in vrijwaring worden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/138065 / HA ZA 13-171 en C/08/148541 HA ZA 13-751
datum vonnis: 23 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
In de hoofdzaak:

1.[eiser 1],wonende te [woonplaats],

2. [eiser 2],wonende te [woonplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidBPI Bouwplaatsinrichters B.V.,gevestigd te Twello,
eisers in de hoofdzaak,
verder te noemen eiser I, respectievelijk II en III,
advocaat: mr. P.M. Leerink te Deventer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
verder te noemen [gedaagde 1],
advocaat: mr. R. Evers te Zwolle,
en in vrijwaring:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[eiseres in vrijwaring],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres in vrijwaring,
verder te noemen [eiseres in vrijwaring],
advocaat: mr. R. Evers te Zwolle,
tegen

1. de naamloze vennootschapASR Schadeverzekeringen N.V.,

gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
verder te noemen ASR,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,

2.[gedaagde in vrijwaring],wonende en kantoorhoudende te [woonplaats],verder te noemen [gedaagde in vrijwaring],

advocaat mr. O.B. Zwijnenberg te Enschede,
gedaagden in vrijwaring.

1. Het procesverloop

1.1. Het verloop van de procedure, zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak, blijkt uit de navolgende stukken:
- het tussenvonnis d.d. 9 april 2014, waarin een comparitie van partijen is bevolen;
- de brief namens eisers d.d. 6 mei 2014 waarin wordt gereageerd op enkele verweren van gedaagde die bij het schrijven van de dagvaarding nog niet bekend waren;
- de brief d.d. 12 mei 2014 namens gedaagde, eiseres in de vrijwaringszaak, waarbij een tweetal producties is overgelegd en in de vrijwaringszaak een akte vermeerdering van eis is genomen;
- het proces-verbaal van de comparitie d.d. 27 mei 2014.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald op 23 juli 2014.
In de hoofdzaak:

2.De feiten

2.1.
De rechtbank gaat uit van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten.
2.2.
Eisers I en II wilden in 2012 in twee klassieke auto's (hierna: de auto's) historische locaties bezoeken in Mongolië. Om de twee auto's, alsmede een aantal andere voor de rondreis benodigde goederen, naar Mongolië te krijgen, maakten zij gebruik van de diensten van [gedaagde 1], waarvan [H]) algemeen directeur is. Het inschakelen van [gedaagde 1] gebeurde via eiser III als tussenpersoon, waarvan [B] algemeen directeur is.
2.3.
Op de website van [gedaagde 1] is onder meer het volgende te lezen:
“[gedaagde 1] is specialist in railtransport naar het G.O.S., China en Mongolië met spoor- en zeecontainers. (…) Onze sterke punten op een rij: (…) Bijzondere expertise in railtransport naar het G.O.S., China en Mongolië met spoor- en zeecontainers (….) Afhandeling van alle douaneformaliteiten (...)”.
2.4.
Op 15 maart 2012 schrijft [B] aan [H]:
“(…) Zoals besproken hierbij de gegevens van de 40 ft container met als lading twee klassieke auto’s inclusief onderdelen en gereedschap. De bedoeling is dat de container in Twello, wordt geladen (…). Vervolgens op transport naar Ulaanbataar, Mongolië, hier worden de auto’s uit de container gelost. (…) Is dit mogelijk en wat is er verder nodig om dit te regelen (…)”.
2.5.
Op 15 maart 2012 schrijft [H] aan [B]:
“(…) [Er moet] (…) bij de container een proforma/faktuur paklijst aanwezig zijn a.d.h. waarvan ik een exportdecl. kan maken, tevens kopieen van de kentekenbewijzen e.d. (…). (…) Afhandeling, laden, lossen en opslag in Ulaanbataar zal geschieden door mijn agent (…). (…) Op alle werkzaamheden van [gedaagde 1] (…) zijn (…) van toepassing:
De Nederlandse Expeditievoorwaarden (…) (FENEX) (…) de Nederlandse Opslagvoorwaarden (…). Een exemplaar (…) van bovenvermelde zal (…) op eerste verzoek kostenloos worden toegezonden.”
2.6.
Op 21 maart 2012 schrijft [B] aan [H]:
“ (…) Hierna de opdracht dit transport voor ons uit te voeren. (…) Wanneer wil je uiterlijk de paklijst/kopie kentekens etc. hebben voor het opmaken van de documenten. (…)”
2.7.
Op 12 april 2012 schrijft [B] aan [H]:
“(…) Container is vanmorgen geladen. Onderstaandde lijst met overige onderdelendie in de container aanwezig zijn. (…)”(Onderstreping door de Rechtbank.)
2.8.
In Brest, aan de grens tussen Polen en Wit-Rusland, diende de vrachtcontainer aan de hand van een goederenlijst te worden ingeklaard bij een Wit-Russische douanepost.
2.9.
Op een goederenlijst d.d. 26 april 2012 is te lezen:
“(…) Total Value € 6.721,70 Total Weight 1485 kg Container: SHVU 402813-1 (…) Signed by [B] Representative off Mr. [S] (…)”.
De rechtbank stelt op grond van de overgelegde producties (prod. 4 en 5 bij de inleidende dagvaarding) vast dat de hierboven onder r.o. 2.10. genoemde ‘lijst met overige onderdelen’ een andere lijst betreft dan de zojuist genoemde goederenlijst.
2.10.
Op 26 april 2012 schrijft [H] aan [B] in een e-mail met onderwerp: “
RE: Lijst overige onderdelen container SHVU 402813-1”:
“(…) Krijg net te horen dat container a/d grens geheel wordt gecontroleerd. Ik hoop overigens dat onderstaande lijst geheel klopt want de ervaring is dat de witruss. douane alles wat niet klopt in Beslag neemt !!! (…)”.
2.11.
Op 26 april 2012 schrijft [H] nogmaals aan [B] het volgende:
“(…) de juiste documentatie overleggen uiterlijk morgen !!! d.w.z. een officiele lijst met goederen welke buiten de 2 auto’s in de container zitten met afzender, ontvanger, datums, stempels etc, (…) zo officieel mogelijk!!! zie onder bericht van de russ. douane in russisch en de “google” vertaling ervan. (…) In het geval van het niet verstrekken van de nodige documenten voor de lading en op de container zelf, zal de Staat Douane Comite worden gedwongen om om in beslag te nemen. (…) douanevereiste dat je moet UITVOEREN IN DE TIJD VOOR 4/28/12. (…)”
2.12.
Op 26 april 2012 schrijft [B] aan [H] per e-mail met onderwerp
“RE: Lijst overige onderdelen container SHVU 402813-1”:
“We wachten het af. Als je meer weet hoor ik het graag. (…)”
2.13.
De Wit-Russische douane heeft alle niet-aangegeven goederen uit de vrachtcontainer in beslag genomen.
2.14.
Toen de vrachtcontainer vervolgens in Ulaanbaatar aankwam, stelde de Mongoolse douane dat de auto's pas aan eisers I en II ter beschikking zou worden gesteld wanneer een waarborgsom zou worden betaald. De reden hiervoor was volgens de Mongoolse douane dat een speciale invoervergunning had moeten worden aangevraagd en dat bijpassende, tijdelijke kentekenbewijzen waren vereist. [gedaagde 1] heeft de waarborgsom aan de Mongoolse douane betaald en bracht de door haar over dat bedrag misgelopen rente ad € 1.907,84 bij eisers I, II en III in rekening. Eisers I en II hebben dit bedrag onder protest aan gedaagde betaald.

3.De vordering

3.1.
Eisers vorderen dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagde 1] veroordeelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, tot betaling van € 58.754,67 primair aan eisers I en II en subsidiair aan eiser III, te vermeerderen met de in artikel 6:119 BW bedoelde wettelijke rente te rekenen vanaf datum van dagvaarding tot de dag van betaling;
II. [gedaagde 1] veroordeelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, tot betaling van € 1.907,84 primair aan eisers I en II en subsidiair aan eiser III, te vermeerderen met de in artikel 6:119 BW bedoelde wettelijke rente te rekenen vanaf datum van dagvaarding tot de dag van betaling;
III. [gedaagde 1] veroordeelt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, tot betaling van de buitengerechtelijke kosten conform aanbeveling I van het Rapport Voorwerk II ten bedrage van € 1.210,-, primair aan eisers I en II en subsidiair aan eiser III;
IV. [gedaagde 1] veroordeelt in de proceskosten en daarbij op voorhand het nasalaris begroot op een bedrg van € 131,- zonder betekening en € 205,- met betekening van het ten deze te wijzen vonnis, het totale bedrag aan proceskosten vermeerderd met de in artikel 6:119 BW bedoelde rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis indien en voor zover deze niet binnen de termijn zijn voldaan.
3.2.
Eisers leggen aan hun vorderingen het navolgende ten grondslag.
Schending zorgplicht opdrachtnemer door nalaten overhandiging goederenlijst aan douane
3.3.
Tussen eisers I en II enerzijds en [gedaagde 1] anderzijds gold een overeenkomst van expeditie, waarbij [gedaagde 1] niet alleen gold als tussenpersoon die zorg draagt voor de totstandkoming van passende vervoersovereenkomsten (expeditie-overeenkomst in enge zin ex art. 8:60 BW), maar tevens bepaalde 'prestation accessoirs' op zich nam, zoals de douane-afhandeling (expeditie-overeenkomst in ruime zin). Op dergelijke 'prestation accessoirs' zijn de bepalingen van Titel 7 afdeling 1 (Opdracht in het algemeen) van Boek 7 BW naar analogie van toepassing.
3.4.
[gedaagde 1] wist dat de inklaring bij de Wit-Russische douane zorgvuldig moest plaatsvinden omdat anders inbeslagname van de goederen van eisers I en II zou volgen. Door de goederenlijst niet aan de douane te overhandigen heeft [gedaagde 1] een fout gemaakt en dus gehandeld in strijd met art. 7:401 BW. [gedaagde 1] heeft niet de zorg van een goed opdrachtnemer in acht genomen jegens eisers I en II. Zij was contractueel verplicht om de noodzakelijke documenten juist en volledig te (laten) afleveren bij de douane. [gedaagde 1] voorzag dat het niet of incompleet aanleveren van de noodzakelijke documenten grote risico's met zich zou meebrengen, welke risico's zich hebben verwezenlijkt. Een redelijk bekwaam en redelijk handelend expediteur zou ervoor hebben gezorgd dat de douane tijdig de juiste documentatie had ontvangen.
3.5.
Subsidiair levert dit nalaten door [gedaagde 1] een onrechtmatige daad op jegens eisers.
Schending zorgplicht opdrachtnemer door nalaten tijdige aanvraag invoervergunningen alsmede tijdelijke kentekenbewijzen voor de in te voeren auto's
3.6.
[gedaagde 1] had tijdig een of meerdere invoervergunningen alsmede tijdelijke kentekenbewijzen moeten aanvragen voor de in Mongolië in te voeren auto's. De schade als gevolg van dit nalaten betreft de misgelopen rente over een waarborgsom die door [gedaagde 1] aan de Mongoolse douane is betaald. Het betreft een bedrag groot € 1.907,84. Deze rentesom heeft [gedaagde 1] bij eisers I, II en III in rekening gebracht. Eisers I en II hebben het bedrag onder protest aan [gedaagde 1] betaald.
3.7.
Op zijn minst had [gedaagde 1] eisers I en II op deze vereisten moeten wijzen. [gedaagde 1] was hiertoe verplicht op grond van de tussen partijen gesloten expeditie-overeenkomst in ruime zin. Door dit na te laten heeft [gedaagde 1] zich niet als een goed opdrachtnemer gedragen, zodat zij schadeplichtig is jegens eisers I en II. Van een expediteur die op haar website stelt dat zij gespecialiseerd is in railtransport naar Mongolië met spoor- en zeecontainers mag worden verwacht dat zij goed op de hoogte is van de meest recente Mongoolse invoervereisten voor auto's. Een redelijk bekwaam en redelijk handelend expediteur zou goed en tijdig hebben gecontroleerd wat de meest recente Mongoolse invoervereisten voor auto's waren.
3.8.
Subsidiair levert ook deze tweede schadeoorzaak een onrechtmatige daad op jegens eisers.
3.9.
Meer subsidiair kan gelden dat de rentesom door eisers I en II onverschuldigd is betaald aan gedaagde, nu laatstgenoemde het aan zichzelf heeft te wijten dat er een waarborgsom moest worden betaald aan de Mongoolse autoriteiten. [gedaagde 1] is derhalve verplicht tot teruggave van een gelijk bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, aan eisers I en II.
Schade
3.10.
Eisers I en II zijn door de inbeslagname veel van hun goederen definitief kwijtgeraakt. De waarde van de definitief verloren gegane goederen van eisers I en II bedroeg in totaal
€ 45.261,87 (incl. BTW). De waarde van de goederen is op de goederenlijst bewust lager weergegeven met het oog op eventueel te betalen invoerrechten.
3.11.
Een deel van de goederen hebben zij met behulp van een derde kunnen terugkopen tegen een bedrag groot € 7.400,-, met kosten voor voornoemde derde ad € 1.540,- en voor het vervoer ad € 1.960,-, welke kosten voor rekening van eisers zijn gekomen.
3.12.
Tevens hebben eisers I en II kosten gemaakt in verband met spoedshalve luchtvervoer van noodzakelijke benodigdheden vanuit Nederland, nu een deel van de noodzakelijke goederen door het beslag niet naar Ulaanbaatar zouden worden doorgezonden. De kosten voor dit luchtvervoer bedroegen € 605,- en € 1.987,80.
3.13.
De door de tweede fout van gedane ontstane schade van eisers I en II betreft de som van € 1.907,84, vermeerderd met de wettelijke rente.
Ten aanzien van eiser III
3.14.
Voor het geval geoordeeld zou worden dat er geen overeenkomst van expeditie tussen eisers I en II enerzijds en [gedaagde 1] anderzijds tot stand is gekomen, wordt subsidiair nog het volgende aangevoerd. In dat geval is er tussen eisers I en II enerzijds en eiser III anderzijds een overeenkomst van expeditie in ruime zin tot stand gekomen en vervolgens een overeenkomst van expeditie tussen eiser III en [gedaagde 1].
3.15.
Eiser III heeft aansprakelijkheid jegens eisers I en II op grond van art. 6:76 BW voor fouten van zijn niet-ondergeschikte hulppersoon ([gedaagde 1]) niet betwist en verwezen naar de verantwoordelijkheid van [gedaagde 1]. Op 29 augustus 2012 werd [gedaagde 1] per brief aansprakelijk gesteld voor de schade van eiser III.
3.16.
De schade van eiser III bestaat uit het moeten vergoeden van de totale schade van eisers I en II zoals hierboven weergegeven en op grond van de daaraan ten grondslag liggende overwegingen.
3.17.
[gedaagde 1] is aansprakelijk jegens eiser III, nu eiser III aan [gedaagde 1] de opdracht heeft gegeven het betreffende goederentransport naar Mongolië te verzorgen en [gedaagde 1] niet de zorg heeft betracht die van een goed opdrachtnemer mag worden gevergd (7:401 BW).

4.Het verweer

4.1.
Gedaagde betwist de vordering van eiser en voert daartoe het volgende aan.
Geen overeenkomst met eisers I en II
4.2.
Er is alleen met eiser III een overeenkomst tot het doen vervoeren van goederen tot stand gekomen. Eiser III heeft op eigen naam met [gedaagde 1] gecontracteerd en nimmer als vertegenwoordiger van eisers I en II. Dit wordt geïllustreerd door de e-mail d.d. 21 maart 2012 van [B] aan [gedaagde 1]:
“(…) Hierbij de opdracht dit transport voor ons uit te voeren. Het is de bedoeling dat de container op 20 mei 2012 in Ulaanbataar staat. (…)”
4.3.
In de logistiek komt het doorlopend voor dat overeenkomsten worden gesloten ten aanzien van goederen die aan iemand anders in eigendom toebehoren. Daarmee treedt die eigenaar niet toe tot die logistieke overeenkomst.
Geen fout, noch causaal verband tussen onvolledigheid stukken en inbeslagname door Wit-Russische douane
4.4.
Van een fout van [gedaagde 1] is geen sprake. [gedaagde 1] heeft tijdig een goederenlijst aan de douane overgelegd. Deze goederenlijst was echter niet opgesteld door [gedaagde 1], maar door eiser III. [gedaagde 1] heeft niet geverifieerd of hoeven verifiëren of de goederenlijst correspondeerde met de containerinhoud. [gedaagde 1] treft terzake aldus geen verwijt. In het mailbericht van 29 april 2012 staat slechts dat de ervaring is dat bij discrepanties tussen goederenlijst en containerinhoud tot inbeslagname zou kunnen worden overgegaan. [gedaagde 1] heeft daarmee niet meer gezegd of bedoeld dan dat de Wit-Russische douane vermoedelijk moeilijk zou kunnen doen in geval van discrepanties tussen goederenlijst en containerinhoud. [gedaagde 1] wist niet dat de douane in zodanig geval tot confiscatie zou overgaan.
4.5.
In een gesprek tussen de lokale agent van [gedaagde 1] en de Wit-Russische douane werd mondeling aangegeven dat alle formaliteiten in orde waren, maar dat de Wit-Russische douane van hogerhand opdracht had gekregen om tot inbeslagneming over te gaan (prod. 3). Hierbij werd de suggestie gewekt dat het zou gaan om eigen gewin van de Wit-Russische douane. Eisers lijken het slachtoffer te zijn geworden van machtsmisbruik of willekeur van een corrupte douane. Schade als gevolg van corruptie kan echter in redelijkheid niet aan het handelen van [gedaagde 1] worden toegerekend. Aan de vereisten van art. 6:98 BW is niet voldaan.
Geen causaal verband tussen enige gedraging van gedaagde en de door de Mongoolse douane geëiste borgtocht
4.6.
[gedaagde 1] heeft vooraf informatie ingewonnen bij zowel de Mongoolse consul als bij de agent van [gedaagde 1] te Mongolië. Deze gaven beide te kennen dat er voor het in Mongolië rijden geen bijzondere voorwaarden werden gesteld. Onduidelijk is wat eisers nog meer van [gedaagde 1] verwachten.
Schade
4.7.
Bij gebrek aan wetenschap wordt betwist dat alle goederen die op de lijst staan vermeld, zich ook daadwerkelijk in de container bevonden. Niet is gebleken van onderbouwing van de schade bestaande uit geheel verloren gegane goederen, dan wel de van de douane teruggekochte goederen. Een eenzijdige opgave zonder specificatie is onvoldoende onderbouwing. [gedaagde 1] betwist dat zij wetenschap zou hebben van redenen om de waarde van de opgegeven goederen als lager op te voeren dan de werkelijke waarde. Volgens [gedaagde 1] dient dan ook te worden uitgegaan van een maximale totaalwaarde van de goederen
ad € 6.721,70.
4.8.
Van de overige schadeposten ontbreekt iedere onderbouwing, zodat ook deze schadeposten worden betwist.
4.9.
In dit verband is relevant dat ondanks communicatie tussen [gedaagde 1] en eiser III, [gedaagde 1] geen opdracht heeft gekregen voor het afsluiten van een goederentransportpolis, zodat zij ervan uitging dat eiser III dit op zich zou nemen.
4.10.
Voor zover eiser III schadevergoeding vordert, omdat zij op haar beurt aansprakelijk zou zijn jegens eisers I en II, ligt het op de de weg van eisers om duidelijkheid te verschaffen rondom deze rechtsverhouding en de gronden van schadeplichtigheid van eiser III.
4.11.
Omdat met eisers I en II niet is gecontracteerd, kunnen zij [gedaagde 1] slechts uit onrechtmatige daad aanspreken. De hierboven genoemde aansprakelijkheidsuitsluiting en beperkingen op grond van de algemene voorwaarden gelden op grond van art. 8:71 BW evenzeer jegens eisers I en II.

5.De beoordeling

5.1.
Het onderhavige geschil spitst zich in de kern toe op de vraag of [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van een expeditie-overeenkomst met haar opdrachtgever.
Contractuele verhoudingen
5.2.
Bij beantwoording van deze vraag is allereerst van belang vast te stellen wie als opdrachtgever van [gedaagde 1] heeft te gelden. Uit de onder r.o. 2.4-2.5. van dit vonnis weergegeven e-mailwisselingen tussen eiser III en [gedaagde 1] is, zonder nadere toelichting, welke ontbreekt, niet gebleken dat eiser III jegens [gedaagde 1] als vertegenwoordiger van eisers I en II krachtens volmacht in de zin van art. 3:60 BW moet worden geacht te hebben gehandeld.
5.3.
Veeleer lijkt sprake te zijn geweest van middellijke vertegenwoordiging door eiser III, van eisers I en II als eigenaars der zaken, in relatie tot de opdrachtnemer van eiser III, te weten [gedaagde 1]. Voor enige andere conclusie hebben eisers hun stellingen in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 1], onvoldoende onderbouwd. De rechtbank gaat in het hiernavolgende aldus uit van een overeenkomst van opdracht – de expeditie-overeenkomst – tussen eiser III als opdrachtgever en [gedaagde 1] als opdrachtnemer.
5.4.
Deze vaststelling heeft tot gevolg dat [gedaagde 1] door eisers I en II niet met succes zal kunnen worden aangesproken uit enige contractuele verhouding. Voordat de rechtbank echter toekomt aan de vordering van eisers I en II jegens [gedaagde 1] uit onrechtmatige daad, zal zij zich buigen over de vraag of de verhouding tussen [gedaagde 1] en eiser III noopt tot het toewijzen van enige schadevergoeding.
Schadeoorzaak I
Reikwijdte expeditie-overeenkomst
5.5.
[gedaagde 1] is als opdrachtnemer in een expeditie-overeenkomst inclusief diensten als douane-afhandeling, gehouden als goed opdrachtnemer te handelen (artikel 7:401 BW). De vraag moet thans worden beantwoord of [gedaagde 1] heeft gehandeld zoals een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot te werk zou zijn gegaan. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
5.6.
De rechtbank stelt in dit verband het volgende voorop. Niet is komen vast te staan dat de correcte goederenlijst d.d. 26 april 2014 zoals genoemd in r.o. 2.12. van dit vonnis, door eiser III aan [gedaagde 1] is verzonden. Uit de mailwisseling blijkt namelijk niet meer dan dat eiser III – na daartoe uitdrukkelijk te zijn verzocht, onder verwijzing naar mogelijk nadelige consequenties van discrepantie tussen de goederenlijst en de daadwerkelijk in de container aanwezige goederen – geen nadere actie heeft ondernomen dan te volstaan met de eerder, op 12 april 2012, aan [gedaagde 1] gezonden lijst (zie r.o. 2.10. en 2.15.) ten aanzien waarvan partijen het erover eens zijn dat deze lijst incompleet bleek te zijn.
5.7.
De vraag is vervolgens of de zorgplicht van [gedaagde 1] als goed opdrachtnemer behelst dat zij de inhoud van de aan haar gezonden incompleet gebleken lijst had dienen te controleren.
5.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een dergelijke zorgplicht geen sprake. Met het tijdige – en van een waarschuwing voorziene – verzoek van [gedaagde 1] aan eiser III tot het versturen van een correcte goederenlijst, heeft [gedaagde 1] aan haar zorgplicht in dit verband voldaan. Het feit dat de door eiser III verstuurde lijst incompleet bleek te zijn, dient in de relatie tussen [gedaagde 1] en eiser III voor rekening en risico van laatstgenoemde te blijven.
5.9.
Er is aldus geen sprake van een toerekenbare tekortkoming in de zin van artikel 6:74 BW, en bij gebreke daarvan, evenmin van een toerekenbare onrechtmatige daad, op grond waarvan [gedaagde 1] aansprakelijk zou kunnen worden gehouden voor eventuele door eiser III geleden schade als gevolg van de incomplete goederenlijst.
5.10.
Uit het hiervoor overwogene volgt tevens dat [gedaagde 1] – bij gebreke van een aan haar toerekenbare onrechtmatige daad – evenmin door eisers I en II buitencontractueel kan worden aangesproken voor de eventuele schade als voornoemd.
In dit verband verdient nog opmerking dat daargelaten of verzending heeft plaatsgevonden van de correcte goederenlijst (zie r.o. 2.12.) door eiser I aan de lokale agent van [gedaagde 1] – naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit namelijk ondanks vermelding van de ‘verzender’ en ‘geadresseerde’ niet uit de overgelegde goederenlijst – het hoe dan ook op de weg van eiser I dan wel II had gelegen deze verzending via eiser III en [gedaagde 1] te laten verlopen, gelet op de contractuele verhoudingen. Dat dit niet is gebeurd, dient evenzeer voor rekening en risico aan de zijde van eisers, en in het bijzonder eisers I en II, te blijven.
Schadeoorzaak II
5.11.
Met betrekking tot de rentesom die [gedaagde 1] in rekening heeft gebracht bij eisers I en II als gevolg van een door haar aan eisers I en II voorgeschoten waarborgsom die ter plaatse door de Mongoolse autoriteiten is gevorderd, ziet de rechtbank zich wederom gesteld voor de vraag of [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming, als goed opdrachtnemer, van enige uit de expeditie-overeenkomst voortvloeiende verplichting.
5.12.
Aan de zijde van eisers is echter onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen schragen dat [gedaagde 1] niet zou hebben voldaan aan haar zorgplicht als goed opdrachtnemer.
5.13.
Het had op de weg van eisers gelegen aan te geven wat [gedaagde 1] meer had kunnen doen dan zij reeds had gedaan, teneinde de beslissing van de Mongoolse autoriteiten te kunnen voorzien. Dit geldt te meer nu de contractuele plicht tot bekendheid met invoervoorschriften naar het oordeel van de rechtbank moet worden geacht een inspanningsverplichting te behelzen en geen resultaatsverbintenis.
5.14.
De vordering van eisers in dit verband zal daarom – gelet op de gemotiveerde betwisting van eisers’ onvoldoende onderbouwde stellingen in dit verband – eveneens worden afgewezen, zowel waar deze vordering op contractuele grondslag is gebaseerd (eiser III) als op buitencontractuele grondslag (eisers I en II) nu ten aanzien van laatstgenoemde evenmin voldoende (onderbouwd) is gesteld.
5.15.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat ook de vordering van vermeende schade als gevolg van de door de Mongoolse autoriteiten vereiste waarborgsom moet worden afgewezen, evenals de vorderingen van eisers tot veroordeling van [gedaagde 1] in de (buitengerechtelijke) kosten.
5.16.
Eisers zullen dan ook als in het ongelijk gestelde partijen, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
In vrijwaring:

6.De vordering

6.1.
[eiseres in vrijwaring] vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Voor recht verklaart dat ASR polisdekking dient te verlenen voor de in de hoofdzaak gevorderde schade;
ASR veroordeelt te betalen aan [eiseres in vrijwaring], uit hoofde van de aansprakelijkheidspolis, al datgene waartoe [eiseres in vrijwaring] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld;
Voor recht verklaart dat ASR, ongeacht de uitkomst in de hoofdzaak, eveneens polisdekking dient te verlenen voor de door Looze gemaakte kosten van rechtsbijstand ter afwering van de vorderingen in de hoofdzaak;
[gedaagde in vrijwaring] veroordeelt te betalen aan [eiseres in vrijwaring] al datgene waartoe [eiseres in vrijwaring] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld;
Voor recht verklaart dat [gedaagde in vrijwaring], ongeacht de uitkomst in de hoofdzaak, aansprakelijk is voor door [eiseres in vrijwaring] gemaakte kosten van rechtsbijstand ter afwering van de vorderingen in de hoofdzaak, alsmede [gedaagde in vrijwaring] te veroordelen om te betalen aan [eiseres in vrijwaring] deze kosten van rechtsbijstand, nader op te maken bij staat;
ASR en [gedaagde in vrijwaring] hoofdelijk veroordeelt in de (na)kosten van dit geding, waaronder begrepen het verschuldigde griffierecht en het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoending niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.2.
[eiseres in vrijwaring] legt aan deze vordering ten grondslag dat de met ASR afgesloten aansprakelijkheidsverzekering dekking dient te bieden voor de kosten van rechtsbijstand, ongeacht of de vordering in de hoofdzaak wordt toe- of afgewezen. [eiseres in vrijwaring] verwijst in dit verband naar artikel 5 lid 2 van de Bijzondere Voorwaarden Aansprakelijkheidsverzekering voor Bedrijven.
6.3.
In het geval de polis van ASR geen dekking mocht bieden, geldt dat [gedaagde in vrijwaring] als assurantietussenpersoon tekort is geschoten in diens zorgplicht ten aanzien van dit deel van de dekking ten behoeve van [eiseres in vrijwaring]. [gedaagde in vrijwaring] is daarom aansprakelijk voor de door [eiseres in vrijwaring] gemaakte kosten van rechtsbijstand ter afwering van de vordering in de hoofdzaak.

7.Het verweer

7.1.
Het standpunt van ASR luidt dat voor dekking onder de polis is vereist dat [eiseres in vrijwaring] een verwijt valt te maken. De dekking van juridische kosten bestaat voorts alleen voor zover de aanspraak (in de hoofdzaak) is gedekt. Dat laatste is hier niet het geval, gelet op clausule 580 van de ASR Schadeverzekeringspolis, welke luidt:
“(…) Wij verlenen geen dekking voor de aansprakelijkheid voor schade die is ontstaan door:
  • niet geleverde diensten;
  • niet tijdig geleverde diensten;
  • niet juist geleverde diensten.”
7.2.
Daarnaast is geen sprake van schade als bedoeld in artikel 1 lid 7 sub b van de Bijzondere Voorwaarden Aansprakelijkheidsverzekering voor Bedrijven. Dit artikel luidt als volgt:
Schade.In afwijking van en in aanvulling op de bepalingen in de Algemene Voorwaarden, verstaan wij onder schade:
(…)Schade aan zaken
Beschadiging, vernietiging, verloren gaan, verontreiniging of vuil worden van roerende en/of onroerende zaken van anderen dan u, inclusief de schade die daaruit voortvloeit. (…)”
7.3.
ASR verwijst in dit verband voorts naar artikel 5 lid 2 sub c van de Bijzondere Voorwaarden Aansprakelijkheidsverzekering voor Bedrijven, dat luidt:
“Ongeacht of het verzekerde bedrag voldoende is om bij een gedekte aanspraak de schade te vergoeden, bieden wij dekking tot maximaal eenmaal het verzekerde bedrag per aanspraak voor alle hieronder genoemde kosten tezamen:
de kosten van procedures die met ons goedvinden of op ons verzoek worden gevoerd;
de kosten van rechtsbijstand die op ons verzoek wordt verleend;
de kosten die met ons goedvinden worden gemaakt voor de vaststelling van aansprakelijkheid en schade; (…)”
7.4.
I.c. betrof het in de hoofdzaak inbeslaggenomen goederen en niet ‘verloren’ gegane zaken. De schade is aldus ook om deze reden niet gedekt.
7.5.
Het standpunt van [gedaagde in vrijwaring] houdt in dat sprake is van gedekte zaakschade in de zin van de polis, nu de inbeslagname heeft geleid tot onvrijwillig bezitsverlies van de goederen, welke thans in redelijkheid niet meer zijn op te sporen. Hiermee zijn ze verloren gegaan in de zin van de polis.
7.6.
Voorts kan clausule 580 niet zodanig worden uitgelegd dat de clausule i.c. aan het verlenen van dekking in de weg staat. Indien de clausule immers moet worden uitgelegd in de door ASR beoogde zin, leidt dat tot volledige uitholling van de dekking. Iedere aansprakelijkheid verband houdende met de bedrijfsactiviteiten van [eiseres in vrijwaring] is dan immers van dekking uitgesloten.
7.7.
Voorts meent [gedaagde in vrijwaring] dat een beroep op de clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, nu op ASR een zelfstandige waarschuwingsplicht rustte die haar had moeten noodzaken [eiseres in vrijwaring] erop te wijzen dat de polis slechts in uitzonderlijke situaties dekking zou verlenen, en haar moeten adviseren aanvullende dekking in te kopen. Nu zij dit nagelaten heeft, is een beroep op de clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (vgl. Gerechtshof Den Haag, 3 juli 2008).
7.8.
[gedaagde in vrijwaring] hoefde in redelijkheid geen rekening te houden met een uitholling van de dekking als kennelijk door ASR wordt voorgestaan. Te meer niet, omdat ASR wist dat [eiseres in vrijwaring] een expeditiebedrijf exploiteerde en haar primaire bedrijfsactiviteiten aldus bestonden uit het leveren van diensten. Aldus kan in redelijkheid niet worden gezegd dat [gedaagde in vrijwaring] ten opzichte van [eiseres in vrijwaring] toerekenbaar tekort is geschoten en niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot kan worden verlangd. Ook daarom dient de vordering te worden afgewezen.

8. De beoordeling

8.1.
Bij de beoordeling van de vordering van [eiseres in vrijwaring] jegens ASR stelt de rechtbank voorop dat ASR zich in het kader van de betwisting van de stellingen van [eiseres in vrijwaring] innerlijk tegenstrijdig heeft uitgelaten door zich enerzijds te beroepen op clausule 580 op grond waarvan kort gezegd geen dekking bestaat voor aansprakelijkheid van de verzekerde als gevolg van niet juist of niet tijdig geleverde diensten (uitsluiting van beroepsaansprakelijkheid), en zij anderzijds stelt dat voor dekking onder de polis is vereist dat [eiseres in vrijwaring] een verwijt valt te maken.
8.2.
In vergelijkbare zin is tegenstrijdig het advies d.d. 31 juli 2013 van mr. Knijp aan ASR waarin enerzijds wordt opgemerkt dat dekking voor beroepsaansprakelijkheid (clausule 580) is uitgesloten en anderzijds dat de polis dekking geeft voor aanspraken op de verzekerde als gevolg van een handelen of nalaten, waarbij het i.c. zou gaan om het niet of niet tijdig bijvoegen van de juiste paklijst.
8.3.
De rechtbank merkt op dat met inachtneming van al hetgeen aan de zijde van ASR is betoogd ten aanzien van de dekking, slechts in uitzonderlijke situaties sprake zou kunnen zijn van dekking door de polis. Gelet op de aan ASR te wijten onduidelijkheid met betrekking tot het dekkingsbereik van de polis, rustte op ASR een zelfstandige waarschuwingsplicht die haar had moeten noodzaken [eiseres in vrijwaring] te wijzen op het feit dat een substantieel deel van haar werkzaamheden niet zou worden gedekt door de polis. Daarom is een beroep door ASR op clausule 580 jegens [eiseres in vrijwaring] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaarbaar te achten.
8.4.
Wat er vervolgens zij van de systematische verhouding tussen de thans onduidelijk gebleven dekking ten aanzien van beroepsaansprakelijkheid enerzijds, en de eis dat het om bepaalde schadetypen moet gaan anderzijds, is de rechtbank van oordeel dat met de inbeslagname door de Wit-Russische autoriteiten sprake is geweest van onvrijwillig bezitsverlies van goederen door de eigenaren, welke goederen voorts in redelijkheid onvindbaar moeten worden geoordeeld en derhalve ‘verloren’ zijn in de zin van de polis.
8.5.
Er wordt aldus geacht sprake te zijn van ‘gedekte schade’ in de zin van de polis. Een redelijke uitleg van de polis brengt met zich dat voor de vraag of ASR de kosten van rechtsbijstand, gemaakt door [eiseres in vrijwaring] ter afwering van deze vordering, dient te vergoeden, niet ter zake doet dat de vordering in de hoofdzaak is afgewezen.
8.6.
De rechtbank zal aldus voor recht verklaren dat ASR polisdekking dient te verlenen voor de door [eiseres in vrijwaring] gemaakte kosten van rechtsbijstand ter afwering van de vorderingen in de hoofdzaak.
8.7.
De overige vorderingen ten aanzien van ASR zullen worden afgewezen wegens gebrek aan belang, nu [eiseres in vrijwaring] niet wordt veroordeeld tot betaling van enige schadevergoeding.
8.8.
Hoewel de vorderingen van [eiseres in vrijwaring] deels zullen worden afgewezen, ziet de rechtbank aanleiding ASR tevens te veroordelen in de (na)kosten van dit geding.
ASR heeft in dit verband niet weersproken dat de kosten van rechtsbijstand op grond van de polis in beginsel, in tegenstelling tot wat volgt op grond van het Liquidatietarief, integraal worden vergoed. ASR wordt voorts geacht in beginsel dekking te hebben verleend voor de in de hoofdzaak gestelde schade, indien deze zou zijn toegewezen. Dat de vorderingen in de hoofdzaak niet tot toewijzing hebben geleid, is pas in deze procedure vastgesteld. Op grond van het standpunt van ASR in de aanloop naar deze procedure, dat geen sprake was van dekking voor de kosten van rechtsbijstand, had [eiseres in vrijwaring] in redelijkheid geen andere keuze dan ASR in rechte te betrekken.
De vordering van [eiseres in vrijwaring] tot veroordeling van ASR in de (na)kosten van het geding zullen dan ook worden toegewezen.
8.9.
Voor wat betreft de vorderingen van [eiseres in vrijwaring] ten aanzien van [gedaagde in vrijwaring], zullen deze worden afgewezen wegens gebrek aan belang. [eiseres in vrijwaring] zal worden veroordeeld in de door [gedaagde in vrijwaring] gemaakte kosten van het geding.

9.De beslissing

De rechtbank:
In de hoofdzaak:
I. Wijst de vorderingen af;
II. Veroordeelt eisers hoofdelijk in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde 1] begroot op € 1.836,- wegens verschotten en op € 1.788,- wegens salaris van haar advocaat.
In vrijwaring:
I. Verklaart voor recht dat ASR polisdekking dient te verlenen voor de door [eiseres in vrijwaring] gemaakte kosten van rechtsbijstand ter afwering van de vorderingen in de hoofdzaak.
II. Veroordeelt ASR in de door [eiseres in vrijwaring] gemaakte kosten van het geding in vrijwaring, begroot op € 80,48 wegens verschotten en voorts bestaande op het tot aan deze uitspraak begrote bedrag aan salaris van de advocaat, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis.
III. Wijst af wat meer of anders is gevorderd.
IV. Veroordeelt [eiseres in vrijwaring] in de door [gedaagde in vrijwaring] gemaakte kosten van het geding in vrijwaring, begroot op € 842,- wegens verschotten en op € 1.788,- wegens salaris van zijn advocaat, en daarnaast in de nakosten van deze procedure, begroot op € 131,- (zonder betekening), dan wel € 199,- (met betekening), alles tezamen te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis.
V. Verklaart onderdelen II en IV uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aksu, rechter, en op 23 juli 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.