4.4.In de omstandigheid dat zowel [gedaagde 1] als [V] (al dan niet via hun persoonlijke holding) in deze verwijtbaar handelen jegens en namens eisers, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
5. Verhuisvriend en BHR Solutions vorderen in deze procedure kort gezegd om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te verbieden op naam van Verhuisvriend of BHR Solutions een opdracht te geven of te laten voortbestaan aan mr. Hollema of een andere advocaat van Daniels Huisman NV dan wel aan andere derden, voor zover het betreft leveringen van diensten en/of zaken aan dan wel ten behoeve van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zelf, op straffe van een dwangsom, en voorts om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gebieden alle (andere) in functie zijnde (indirect) bestuurders van Verhuisvriend en BHR Solutions toegang te bieden en te laten houden tot de post, boekhouding en (overige) administratie van Verhuisvriend en BHR Solutions, inclusief het geautomatiseerde boekhoudsysteem waarin de boekhouding van Verhuisvriend en BHR Solutions zich bevindt, tevens op straffe van een dwangsom, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van de procedure, inclusief nakosten.
6. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen. Op het verweer wordt hieronder nader ingegaan.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
7. Het vereiste spoedeisend belang in deze procedure vloeit voort uit de aard van het gevorderde.
8. De voorzieningenrechter herhaalt hetgeen onder 4.2 van het vonnis van 20 juni 2014 is overwogen over de kern van het geschil. [V] en [gedaagde 1] zijn beide de facto zelfstandig bevoegd bestuurder en 50% aandeelhouder van Verhuisvriend en in de statuten van Verhuisvriend is blijkbaar geen voorziening opgenomen voor het geval er onenigheid bestaat over de te varen koers. De voorzieningenrechter heeft overigens begrepen dat er eerder drie bestuurders (met elk een derde van de aandelen) waren.
9. De onderhavige zaak is als het ware het spiegelbeeld van de zaak die heeft geleid tot het vonnis van 20 juni 2014. In die zaak procedeerde mr. Hollema (in opdracht van [gedaagde 1]) namens Verhuisvriend en BHR Solutions met vorderingen jegens [V], gegrond op onbehoorlijk handelen van [V] en thans procedeert mr. Van Knippenberg (in opdracht van [V]) namens Verhuisvriend en BHR Solutions met vorderingen jegens [gedaagde 1] gegrond op onbehoorlijk handelen van [gedaagde 1].
10. De voorzieningenrechter komt met betrekking tot de gedragingen over en weer niet tot een ander (voorlopig) oordeel dan het oordeel in het vonnis van 20 juni 2014, in welk vonnis het instellen van de onderhavige procedure al is meegewogen, gelet op overweging 4.2.
11. [gedaagde 1] heeft ter zitting een chronologisch overzicht voorgelezen waaruit blijkt dat de problemen zijn begonnen vanaf begin mei 2013. Vanaf dat moment hebben partijen zonder overleg Verhuisvriend betalingen laten doen en zijn domeinnamen, contracten e.d. op een andere naam of een ander adres gezet, waaronder de inschrijving in het handelsregister. Verhuisvriend, althans [V], heeft deze gebeurtenissen niet weersproken. [gedaagde 1] heeft als onderdeel van deze gebeurtenissen [V] blijkbaar de toegang ontzegd tot post en de boekhouding van Verhuisvriend, waarop het tweede deel van de onderhavige vordering ziet.
12. Verhuisvriend, althans [V], heeft gelijk dat zulks niet in het belang van de vennootschap Verhuisvriend is en dat beide bestuurders de beschikking dienen te hebben over de post en de boekhouding van Verhuisvriend, maar datzelfde geldt voor de gedragingen die [V] werden verweten in het eerste kort geding, het zonder overleg laten doen van betalingen door Verhuisvriend en het wijzigen van tenaamstellingen van contracten e.d.
13. Ook in dit kort geding kan de voorzieningenrechter (voorlopig oordelend) tot geen andere conclusie komen dan dat beide achterliggende partijen niet handelen vanuit het belang van Verhuisvriend. De vordering van Verhuisvriend als vermeld onder II. van het petitum zal daarom worden afgewezen op dezelfde gronden als vermeld in het vonnis van 20 juni 2014.
14. Ook de vordering vermeld onder I. van het petitum zal worden afgewezen. Aan de vordering ligt ten grondslag de stelling dat mr. Hollema, ingeschakeld door [gedaagde 1], niet de belangen van Verhuisvriend zou hebben behartigd, maar de belangen van [gedaagde 1]/[gedaagde 2]. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is die stelling onvoldoende aannemelijk geworden gelet op de overgelegde sommatie en dagvaarding van mr. Hollema. In elk geval kan niet gezegd worden dat mr. Hollema enkel de belangen van [gedaagde 1] of [gedaagde 2] heeft behartigd. Het perspectief van [gedaagde 1] heeft wel een rol gespeeld: in de sommatie wordt noodzakelijk geacht dat [V] aandelen overdraagt en dat is subjectief, ook het spiegelbeeld zou het probleem van Verhuisvriend oplossen.
15. Overigens verwijt [gedaagde 1] mr. Van Knippenberg ook een dubbelrol te vervullen; volgens [gedaagde 1] probeert [V] nota’s voor eigen rechtsbijstand door de vennootschap Verhuisvriend te laten betalen.
16. De vorderingen van Verhuisvriend en BHR Solutions zullen worden afgewezen en de voorzieningenrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren.
I. Wijst de vorderingen van Verhuisvriend en BHR Solutions af.
II. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A.E. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.