Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- het tijdens de behandeling tegen gedaagde verleende verstek.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiseres en gedaagde, die met elkaar gehuwd zijn geweest en ouders zijn van vier kinderen. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Şeker, vorderde een straat- en contactverbod tegen gedaagde, die niet verschenen was in de procedure. De achtergrond van de zaak is dat gedaagde in 2008 door de rechter was veroordeeld tot een gevangenisstraf, met als bijzondere voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd diende te onthouden van contact met eiseres. Eiseres stelde dat gedaagde zich na zijn strafrechtelijke veroordeling weer aan haar begon op te dringen en dat zijn gedrag sinds april 2014 verergerde, met dreigementen en hinder. Ze vorderde een verbod om zich binnen een bepaald gebied rond haar woning te bevinden en om haar en hun minderjarige kinderen te benaderen, met een dwangsom bij overtreding.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van eiseres afgewezen. Hij oordeelde dat eiseres onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat gedaagde op ontoelaatbare wijze inbreuk had gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer. Hoewel de verklaringen van eiseres ernstig waren, bleek uit de door haar afgelegde verklaringen dat de incidenten niet stelselmatig waren en dat het laatste incident dateerde van 29 mei 2014. De voorzieningenrechter benadrukte dat de vordering niet alleen eiseres betreft, maar ook haar minderjarige kinderen, en dat eiseres niet als wettelijk vertegenwoordiger van hen had opgetreden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vordering moest worden afgewezen en dat eiseres in de proceskosten werd veroordeeld.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor het opleggen van een straat- en contactverbod, vooral in situaties waar de rechten van gedaagde in het geding zijn. De voorzieningenrechter gaf aan dat gedaagde het afwijzen van het verbod niet mag opvatten als een vrijbrief om eiseres te benaderen, en dat eiseres in de toekomst opnieuw een vordering kan indienen als er nieuwe feiten aan het licht komen.