ECLI:NL:RBOVE:2014:4051

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
07/910003-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennep- en amfetaminehandel

Op 22 juli 2014 heeft de Rechtbank Overijssel in Zwolle uitspraak gedaan in de zaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij de internationale handel in hennep en amfetamine. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde zijn illegale winsten, die geschat zijn op € 92.923,02, aan de Staat moet afstaan. Dit vonnis is een vervolg op een eerdere veroordeling van de veroordeelde op 24 september 2013, waarbij hij een gevangenisstraf van drie jaar kreeg opgelegd voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die aanvankelijk een bedrag van € 149.173,12 had gevorderd, verminderd tot € 114.653,20, maar uiteindelijk vastgesteld op € 92.923,02. De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens een openbare zitting op 10 juni 2014, waar de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde aanwezig waren. De verdediging voerde aan dat de ontnemingsvordering pas behandeld kon worden na een onherroepelijke uitspraak in de hoofdzaak, maar dit verweer werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit de bewezen feiten, waaronder de opzettelijke uitvoer van hennep naar Duitsland. De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op rapporten en bewijsstukken, en heeft geoordeeld dat de veroordeelde hoofdelijk aansprakelijk is voor een deel van het bedrag, terwijl hij niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door een medeveroordeelde is betaald. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 92.923,02, en heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen.

Uitspraak

Parketnummer: 07/910003-12
Datum vonnis: 22 juli 2014
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, Afdeling Strafrecht, locatie Zwolle, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering van de officier van justitie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:

[veroordeelde 1],

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats] c.a.,
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichtingen Heerhugowaard Alkmaar, locatie Westlinge,
hierna te noemen: veroordeelde.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 149.173,12 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting zijn vordering verminderd tot een bedrag van
€ 114.653,20. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan veroordeelde de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag wordt opgelegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- een verweerschrift van de raadsman van de veroordeelde d.d. 19 mei 2014;
- een brief van de raadsman van de veroordeelde d.d. 13 juni 2014, met als bijlage
een brief van Liander d.d. 22 april 2014.

Onderzoek van de zaak

De vordering is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014. Gehoord zijn: de officier van justitie mr. H.J. Timmer en de veroordeelde, bijgestaan door mr. M.J.H. Mühlstaff, advocaat te Deventer.
De raadsman heeft in zijn verweerschrift primair geconcludeerd tot aanhouding van de behandeling van de ontnemingsvordering en heeft daartoe aangevoerd dat een oordeel omtrent de ontnemingsvordering pas kan worden gegeven, nadat onherroepelijk is beslist in de hoofdzaak in hoger beroep.
De raadsman heeft subsidiair, ter zake het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel betreffende het henneptransport op 7 mei 2012, geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, aangezien geen sprake is van enig wederrechtelijk verkregen voordeel nu dit transport een testrit, een zogenaamd placebotransport, betrof, waarbij feitelijk geen hennep is vervoerd.
De raadsman heeft subsidiair, ter zake het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel inzake de in een schuur aan de [adres] te Heerde op 14 november 2012 aangetroffen hennepkwekerij, geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, aangezien niet is gebleken van eerdere oogsten. Dit standpunt vindt volgens de raadsman steun in de omstandigheid dat legaal elektriciteit is afgenomen, terwijl volgens de raadsman uit het nog over te leggen meterstandenoverzicht kan worden afgeleid wat het verbruik is geweest voor de hennepplanten en of er eerdere kweken/oogsten hebben plaatsgevonden.
De raadsman heeft ter zake de berekende waarde van de onder de veroordeelde inbeslaggenomen goederen gesteld dat sprake is van een onjuiste, te lage taxatiewaarde.
De raadsman heeft ter terechtzitting van 10 juni 2014 ter zake de berekende winstverdeling aangevoerd dat weliswaar sprake was van een afgesproken winstverdeling van 50/50, maar dat de veroordeelde geen inzicht had in de gemaakte kosten, zodat het mogelijk kan zijn dat de veroordeelde minder kreeg dan 50/50. De veroordeelde heeft daartoe ter terechtzitting aanvullend verklaard dat sprake was van een bruto winstverdeling van 50/50, maar dat die 50/50 winstverdeling in een rekenmodel werd gezet en dat hij feitelijk de behaalde winst niet in handen kreeg en dat hij later werd geconfronteerd met hogere kosten dan de behaalde bruto-opbrengst.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 24 september 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar wegens (onder meer):
Feit 2: het misdrijf:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, in de periode van mei 2012 tot en met 13 november 2012;
Feit 3: het misdrijf:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, op 14 november 2012.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank dat vonnis als uitgangspunt. Dat impliceert dat de rechtbank voorbij gaat aan het subsidiaire verweer van de verdediging dat het transport van 7 mei 2012 buiten de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gelaten moet worden nu dat een testtransport zonder drugs zou betreffen. Het primaire verweer van de raadsman tot aanhouding van de ontnemingsvordering in afwachting van de uitspraak van het gerechtshof in hoger beroep in de hoofdzaak, wordt door de rechtbank verworpen omdat dit verweer geen steun vindt in het recht. Artikel 36e Sr stelt immers dat de ontnemingsmaatregel kan worden opgelegd aan degene die strafrechtelijk is veroordeeld. Veroordeelde is in eerste aanleg op 24 september 2013 veroordeeld. Niet van belang in dit verband is of het vonnis al dan niet onherroepelijk is.
Uit de voor die bewezenverklaring gebruikte bewijsmiddelen is aannemelijk geworden dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
De rechtbank is bij de berekening uitgegaan van de rapporten berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. [1]
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op een bedrag van € 92.923,02.
Daartoe is het volgende overwogen.
Opzettelijke uitvoer van grote hoeveelheden hennep naar Duitsland (feit 2):
Veroordeelde heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan de opzettelijke uitvoer van grote hoeveelheden hennep naar Duitsland in de periode van mei 2012 tot en met 13 november 2012. Voor de berekening van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt uitgegaan van vijf bewezen verklaarde henneptransporten.
De rechtbank houdt voor de berekening geen rekening met het zesde transport, nu dit transport is onderschept en de aangetroffen hoeveelheid hennep inbeslaggenomen is, zodat veroordeelde hieruit geen voordeel heeft genoten. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van vier transporten van 20 kilogram hennep en van een transport van 40 kilogram hennep, zodat de totaalhoeveelheid uitgevoerde hennep 120 kilogram bedraagt. De rechtbank gaat daarbij uit van een winst (verkoopprijs minus inkoopprijs) van € 500,-- per kilogram hennep.
Bruto opbrengst per transport:
4
transporten x 20 kilogram hennep: 80 kilogram hennep
1
transport x 40 kilogram hennep: 40 kilogram hennep
Totaal: 120 kilogram hennep
Winst (verkoopprijs minus inkoopprijs) per kilogram hennep € 500,--
Totaalwinst: 120 kilogram x € 500,--: € 60.000,--
De rechtbank zal geen rekening houden met het bedrag van € 16.000,--, dat volgens veroordeelde als feitelijk gegeven korting op de verkoopprijs in mindering zou moeten worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat voornoemd bedrag op enige wijze te maken heeft met (één van de) voornoemde henneptransporten.
De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat sprake is geweest van transportkosten die per transport op € 2.500,-- worden geschat. De totale kosten bedroegen:
vijf transporten x € 2.500,-- € 12.500,--
Totaal geschat netto wederrechtelijk verkregen voordeel € 47.500,--
Hoofdelijkheid
De rechtbank gaat op grond van de bewezenverklaring in voornoemd vonnis uit van een 50/50 verdeelsleutel van het door de veroordeelde en medeveroordeelde [veroordeelde 2] wederrechtelijk verkregen voordeel, zodat een bedrag van € 23.750,-- aan de veroordeelde dient te worden toegerekend.
De rechtbank zal bepalen dat de veroordeelde naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor voornoemd bedrag. De rechtbank zal voorts bepalen dat veroordeelde niet is gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door de medeveroordeelde is betaald.
Hennepkwekerij
In een schuur nabij de woning van de veroordeelde aan de [adres] te Heerde is op 14 november 2012 een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met 412 hennepplanten.
De verdediging heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van eerdere oogsten en heeft naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting nog een schriftelijk overzicht van Liander overgelegd waarin de opgenomen meterstanden worden vermeld. De rechtbank is van oordeel dat op grond van hetgeen door de verdediging is gesteld en overgelegd onvoldoende aannemelijk is geworden dat geen sprake is geweest van eerdere oogsten. Voornoemd overzicht bevat geen informatie omtrent het stroomverbruik door veroordeelde in de periode voorafgaand aan 14 november 2012. De rechtbank gaat derhalve voorbij aan dat verweer. Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van twee gerealiseerde oogsten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde die oogsten heeft gerealiseerd.
Aanwijzingen hiervoor zijn:
  • Er zijn verdroogde resten van hennepplanten aangetroffen in twee vuilniszakken bij de entree van de schuur waarin de hennepkwekerij zich in één van de in die schuur twee aanwezige ruimten bevond.
  • Er is stof aangetroffen op de in de hennepkwekerij bevestigde koolstoffilters;
het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild. Bij het verplaatsen van de bevestiging bleek dat op de plaatsen waar deze was aangebracht, het filterdoek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek. Het is aannemelijk dat de vervuiling van het filterdoek in de kwekerij is opgetreden nadat de koolstoffilters in de kwekerij waren bevestigd. De vervuiling van het filterdoek treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op het filterdoek terecht.
  • Er lag stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, het stoffilter van de koolstofcilinder, de aanwezige elektra, het rotorblad van de ventilator en de kachel. Vervuiling met stof treedt pas na langere tijd op en wordt veroorzaakt door kleine stofdeeltjes, voornamelijk afkomstig van het droge kweekmedium waarin de hennepplanten worden gekweekt. Door de sterke afzuiging van de afgewerkte lucht in de kwekerij, komen deze stofdeeltjes op voormelde goederen terecht.
  • Het hout van de latten waaraan de assimilatielampen waren opgehangen was verkleurd op de plaatsen waar de lampen waren bevestigd aan de lat.
  • In een andere schuur op het perceel is een aantal droogrekken aangetroffen. Op deze droogrekken waren resten van hennepplanten aangetroffen.
  • In een andere ruimte, die deel uitmaakt van de schuur waarin de hennepkwekerij werd aangetroffen, zijn knipschaartjes aangetroffen. Op deze knipschaartjes bevonden zich hennepresten.
  • Bij de entree van de schuur, waarin de hennepkwekerij zich in één van de in die schuur twee aanwezige ruimten bevond, is een vuilniszak aangetroffen met wortelresten.
Volgens voornoemd BOOM-rapport is het aannemelijk dat een gemiddelde kweekcyclus ongeveer tien weken bedraagt. De rechtbank gaat alles overwegende uit van twee voorgaande oogsten.
De verkoopprijs van hennep kan volgens het BOOM-rapport gesteld worden op minimaal
€ 3.280,- per kilogram.
In de aangetroffen kweekruimte zijn per m2 16 planten aangetroffen. Volgens het BOOM-rapport bedraagt de opbrengst per plant dan 27,7 gram.
De totale bruto-opbrengst per oogst bedraagt dan:
412 planten x 27,7 gram x € 3.280,-- = € 37.432,67 x 2 oogsten = € 74.865,34
De in mindering te brengen totale variabele kosten voor de twee eerdere oogsten bedragen volgens het BOOM-rapport:
  • Afschrijvingskosten: € 600,--
  • Variabele kosten: € 5.092,32
Totale variabele kosten: € 5.692,32
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel € 69.173,02

Schatting

Gelet op het bovenstaande schat de rechtbank het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel in totaal op € 92.923,02.

Draagkracht

De rechtbank is gelet op het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat thans niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde niet in staat zou zijn aan het hiervoor vermelde bedrag te voldoen. De rechtbank ziet daarom geen reden om tot matiging van het ontnemingsbedrag over te gaan. Mocht in de toekomst blijken dat er geen of onvoldoende draagkracht aanwezig is, dan zal daarover in de executiefase kunnen worden geoordeeld.

Betalingsverplichting

De rechtbank stelt de verplichting tot betaling aan de Staat vast op een bedrag van
€ 92.923,02.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals dit gold ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 92.923,02;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van € 92.923,02 aan de Staat der Nederlanden ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt dat de veroordeelde ter zake voornoemd bedrag voor een gedeelte van
€ 23.750,-- naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is;
bepaalt dat de veroordeelde niet gehouden is tot betaling voor zover dit bedrag door de medeveroordeelde is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. M.H. van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van H. Kamp, griffier
en is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2014.

Voetnoten

1.-Het schriftelijk bescheid, inhoudende het ontnemingsrapport (met bijlagen) van de verbalisant