8.1De gronden voor een straf of maatregel
De rechtbank zal, conform de adviezen van de deskundigen en gelet op artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, ten aanzien van het ten laste gelegde op de dagvaarding met parketnummer 08.952114-14, gezien de persoonlijkheid van verdachte, het ‘adolescentenstrafrecht’ toepassen.
De rechtbank heeft de op te leggen straf en/of maatregel bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in 2011 en 2012 schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak en een woninginbraak. Verdachte heeft kennelijk geen oog gehad voor het leed en de overlast, die hij daarmee voor anderen kan aanrichten en heeft alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Daarnaast hebben dergelijke feiten in een woonwijk veel impact en zorgt het voor gevoelens van onveiligheid.
In februari 2014 heeft verdachte zich op twee achtereenvolgende dagen schuldig gemaakt aan twee pogingen tot een overval. Op 13 februari 2014 heeft hij getracht een videotheek te overvallen en een dag later, op 14 februari 2014, heeft hij hetzelfde geprobeerd bij een slijterij. Verdachte had in beide gevallen een wapen bij zich. Verdachte heeft zijn financiële motieven voorop laten staan en heeft daarbij geen enkel oog gehad voor het feit dat een overval voor de slachtoffers over het algemeen een zeer beangstigende ervaring is. Verder dient bedacht te worden dergelijke winkelovervallen bij collega-winkeliers voor de nodige gevoelens van onveiligheid zorgen.
Tevens heeft verdachte op 16 februari 2014 een raam ingegooid en anderen daardoor schade toegebracht.
Er is, in het kader van deze strafzaak, over de persoon van verdachte gerapporteerd door een psycholoog en een psychiater.
De psychiater H.A. Gerritsen concludeert in het rapport d.d. 10 juni 2014 dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een zich ontwikkelende persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistisch trekken en dat sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een gedragsstoornis Niet Anderszins Omschreven en verslavingsproblematiek. De psychiater rapporteert dat verdachte zich voorafgaand en tijdens het plegen van de feiten vooral heeft laten leiden door zijn zich problematisch ontwikkelende gewetensfunctie (zich niet bekommeren over het effect van zijn gedrag op anderen en zich niets aantrekken van maatschappelijk geldende normen en waarden), zijn geringe frustratietolerantie (zich uit het veld laten slaan door tegenslagen op het gebied van opleiding, wonen en werken) en impulsiviteit (dezelfde dag een overval beramen en proberen uit te voeren). Tegelijkertijd weet verdachte dat hij geen overval mag plegen en heeft hij planmatig gehandeld. Door de psychiater wordt geadviseerd verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De psycholoog D. Breuker rapporteert dat er sprake is van een cannabisverslaving in remissie sinds de huidige detentiesituatie. Er is tevens sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de zin van een zich ontwikkelende antisociale persoonlijkheidsstoornis voortkomende uit een belaste voorgeschiedenis met opvoedproblemen, ouder-kindrelatieproblemen en veel intensieve jeugdhulpverlening.
Het plegen van de ten laste gelegde feiten kan deels worden verklaard vanuit een zwak
moreel besef, egocentrische tendensen, impulsiviteit en te weinig sociale controle en remming van binnenuit. Deze aspecten zijn bij betrokkene inherent aan de zich ontwikkelende antisociale persoonlijkheidsstoornis en cannabisverslaving. Verdachte streeft te veel zijn eigen behoeftes na zonder zich hier erg bezwaard over te voelen. Hij doorvoelt de ernst van het plegen van de strafbare feiten wel, maar hij heeft niet gehandeld naar dit inzicht, omdat hij zijn eigen behoeftebevrediging niet goed kan uitstellen. Door de psycholoog wordt ook geadviseerd om verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen ten aanzien van het plegen van de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank neemt deze conclusies over en zal verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Zowel de psychiater als de psycholoog zijn van oordeel dat sprake is van een hoog recidiverisico. De rapporteurs verschillen echter van mening over het te volgen behandeltraject en het juridisch kader waarin dit dient plaats te vinden. De psycholoog adviseert een ambulant traject in het kader van een voorwaardelijke straf. De psychiater kan zich vinden in een ambulant behandeltraject, echter pas nadat verdachte een klinisch behandeltraject heeft gevolgd. Tevens acht de psychiater een stevig juridisch kader van een voorwaardelijke PIJ noodzakelijk.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 10 juli 2014 volgt dat er sinds de inverzekeringstelling van verdachte een aantal trajectberaden tussen de jeugdreclasseerder van Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJzO), de heer S. Brinkhuis, en de Raad hebben plaatsgevonden. Er is onder andere gesproken over de verschillende strafmodaliteiten die door de psychiater en de psycholoog worden geadviseerd. Het advies van de psycholoog om de behandeling geheel als bijzondere voorwaarde op te leggen wordt door de betrokkenen als te licht bevonden. Verdachte heeft zich in het verleden veelvuldig afgezet tegen de hulpverlening door weg te lopen en/of door geen medewerking te verlenen. Daarnaast lijkt het hem te ontbreken aan inzicht in de ernst van zijn problematiek. Verdachte is een jongeman die het moet hebben van de duidelijkheid en kaders van anderen om hem heen. De Raad en BJzO verwachten dat verdachte gezien zijn problematiek gebaat zal zijn bij de structuur en duidelijkheid die een GBM kader hem kan bieden.
Ter terechtzitting is door de heer S. Brinkhuis, jeugdreclasseerder, aangegeven dat verdachte op 11 augustus 2014 bij Groot Batelaar terecht kan. Zij kunnen hem de noodzakelijke behandeling bieden. De totale behandelduur zou 6 tot 8 maanden kunnen duren. Na dit behandeltraject kan er, in overleg met zijn behandelaars, verder gewerkt worden aan een nazorgtraject.
De Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering adviseren de gedragsbeïnvloedende maatregel voor de termijn van 12 maanden op te leggen.
De rechtbank is, gezien het advies van de psychiater en De Raad, van oordeel dat gelet op de problematiek van verdachte een klinische behandeling is aangewezen, alvorens een ambulant traject zal worden vormgegeven. De rechtbank is, gelet op de rapportage van de Raad en hetgeen door jeugdreclasseerder S. Brinkhuis ter terechtzitting naar voren is gebracht, van oordeel dat dit, gezien de verwachte duur van het (klinische) behandeltraject bij Groot Batelaar, het beste kan worden vormgegeven in het kader van de gedragsbeïnvloedende maatregel.
De rechtbank zal gelet op het bovenstaande de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige opleggen, nu de ernst van de begane misdrijven hiertoe aanleiding geeft en de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. De rechtbank zal de duur van maatregel vaststellen op twaalf maanden en daarbij bevelen dat, voor het geval verdachte niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van twaalf maanden.
De rechtbank zal bepalen dat de GBM zal inhouden:
- meewerken aan plaatsing en behandeling binnen Forensische GGZ Groot Batelaar te Lunteren (behandeldoelen zullen in samenspraak worden opgesteld);
- meewerken aan het daaropvolgende nazorgtraject dat is gericht op verdere verzelfstandiging;
- conformeren aan de aanwijzingen van de jeugdreclasseerder,
één en ander onder toezicht en begeleiding van jeugdreclassering, Bureau Jeugdzorg Overijssel.
Voorts acht de rechtbank in dit geval, naast de gedragsbeïnvloedende maatregel, oplegging van een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur noodzakelijk, omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden worden. De rechtbank zal echter daarbij het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie gelijk stellen aan de tijd die verdachte op 10 augustus 2014 reeds in detentie heeft verbleven, zodat verdachte op 11 augustus 2014 in het kader van de GBM kan worden geplaatst bij Groot Batelaar. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact met reclassering Nederland koppelen. Aansluitend aan de GBM zal verdachte zich aldus moeten houden aan de aanwijzingen die door hen zullen worden gegeven.