ECLI:NL:RBOVE:2014:4006

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
18 juli 2014
Zaaknummer
08/760206-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en TBS met voorwaarden wegens brandstichting in psychiatrisch centrum

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, geboren in 1945 en verblijvende in de PI Zwolle, heeft de Rechtbank Overijssel op 24 juni 2014 uitspraak gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden en terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden wegens brandstichting in een psychiatrisch centrum in Deventer. De brandstichting vond plaats in de periode van 23 tot en met 24 september 2013, waarbij de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht aan plastic vuilniszakken en gordijnen binnen het pand van Dimence Psychiatrisch Centrum Rielerenk. Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 januari, 25 maart en 10 juni 2014, waarbij de verdachte bijgestaan werd door zijn advocaat, mr. J.A. van der Lem. De officieren van justitie die betrokken waren bij de zittingen waren mr. R. Verheul, mr. S.J.S. Koekkoek en mr. G. Nijpels.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte heeft bekend de brand te hebben gesticht, maar de verdediging betwistte de voorzienbaarheid van levensgevaar voor personen. De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk levensgevaar was, gezien de omstandigheden en de aanwezigheid van andere patiënten in het gebouw. De rechtbank achtte de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar vanwege een bipolaire stoornis, die invloed had op zijn handelen. De rechtbank heeft de strafeis van het openbaar ministerie gevolgd en de verdachte veroordeeld tot de opgelegde straf en maatregel, met de nadruk op de noodzaak van behandeling voor zijn geestelijke gezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 08/760206-13 (P)
Uitspraak: 24 juni 2014

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in de PI Zwolle (PPC).

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden te Zwolle op 7 januari 2014, 25 maart 2014 en 10 juni 2014. De verdachte is op 25 maart 2014 en 10 juni 2014 verschenen, bijgestaan door
mr. J.A. van der Lem, advocaat te Deventer. Als officier van justitie was aanwezig op 7 januari 2014
mr. R. Verheul, op 25 maart 2014 mr. S.J.S. Koekkoek en op 10 juni 2014 mr. G. Nijpels.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 september 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente Deventer, (meermalen) opzettelijk - binnen een pand welke toebehoort aan/in gebruik is bij Dimence Psychiatrisch Centrum Rielerenk, gelegen aan de Nico Bolkesteinlaan 65 - brand heeft gesticht aan (plastic) (vuilnis)zakken (met daarin papier/tijdschriften) en/of heeft hij, verdachte (vervolgens) op zijn, verdachtes, kamer, brand gesticht aan een of meer (plastic) (vuilnis)zak(ken) (met daarin papier) (welke in de doucheruimte en/of elders in de kamer stond(en)/lag(en)) en/of in/aan een vuilnisbak (welke op zijn, verdachtes, kamer (in de doucheruimte) stond) en/of aan de (in die kamer aanwezige) gordijnen, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (in de hal/in een gang van voornoemd pand) een of meer (plastic) (vuilnis)zak(ken) (met daarin papier) (met een aansteker) aangestoken en/of (vervolgens) op zijn, verdachtes, kamer een of meer (plastic) (vuilnis)zak(ken) (met daarin papier) (welke in de doucheruimte en/of elders in de kamer stond(en)/lag(en)) en/of een vuilnisbak
(welke op zijn, verdachtes, kamer (in de doucheruimte) stond) en/of de (in die kamer aanwezige) gordijnen (met een aansteker) aangestoken, in elk geval (telkens) opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met voornoemde voorwerpen, ten gevolge waarvan (een deel van) het interieur van genoemd pand en/of (een deel van) het interieur van die kamer geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan in genoemd pand en/of genoemde kamer, terwijl daarvan gemeen gevaar voor (het interieur van) genoemd pand en/of genoemde kamer en/of een of meer belendend(e) perce(e)l(en) en/of voor (op dat moment) in het pand aanwezig(e) personeel en/of (andere) personen/patiënten,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (het interieur van) genoemd pand en/of genoemde kamer en/of voor een of meer van dat/die belendende perce(e)l(en) en/of voor (de) (op dat moment) in dat pand aanwezig(e) personeel en/of
(andere) personen/patiënten, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd. Daartoe is aangevoerd dat op basis van de aangifte, de bekennende verklaring van verdachte, de diverse getuigenverklaringen – in het bijzonder de verklaring van getuige [getuige] – en het sporenonderzoek, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte brand heeft gesticht met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen. Verdachte heeft opzet gehad op het brandstichten, het opzet hoeft niet gericht te zijn op het teweeg brengen van de gevolgen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte heeft bekend de brand te hebben gesticht, maar het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Er dient rekening gehouden te worden met het gegeven dat het incident heeft plaatsgevonden in een psychiatrisch ziekenhuis.
Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de voorzienbaarheid van levensgevaar voor personen niet aanwezig was omdat Dimence Psychiatrisch Centrum voorbereid is op risico’s als brandstichting, onder meer door middel van een calamiteitenplan. De hulpverlening was dan ook snel ter plaatse en er is geen of gering letsel opgelopen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
De rechtbank overweegt dat sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
- De verklaring van aangeefster [aangeefster] namens Dimence Psychiatrisch Centrum Rielerenk [2] ;
- De verklaring van verdachte [3] ;
- De verklaring van getuige [getuige] [4] ;
- Het relaas van verbalisant [verbalisant] met betrekking tot het sporenonderzoek [5] .
Met betrekking tot het verweer van de raadsvrouw over het ontbreken van de voorzienbaarheid van het levensgevaar overweegt de rechtbank het volgende.
Voorop staat dat verdachte enkel opzet moet hebben gehad op het stichten van brand; het opzet hoeft zich niet uit te strekken over de (eventuele) gevolgen van die brand. Van belang is wel of kan worden vastgesteld dat het levensgevaar, op het moment van het stichten van de brand, naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Wat verdachte zelf heeft voorzien is daarbij niet van belang.
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte brand heeft gesticht in een centrale gang op de afdeling en op zijn eigen kamer bij Dimence. Naar aanleiding van deze brand heeft verbalisant [verbalisant] sporenonderzoek verricht. Onder verwijzing naar hetgeen de verbalisant heeft gerelateerd overweegt de rechtbank dat er tijdens het uitbreken van de brand meerdere patiënten op hun kamers verbleven. De afdeling waar verdachte verbleef betreft een gesloten afdeling waar de binnendeuren allemaal elektronisch beveiligd zijn en te openen door middel van pasjes die alleen in het bezit zijn van verplegend personeel. De patiënten hadden nooit zelfstandig de afdeling kunnen verlaten. Ook via de ramen was dit niet mogelijk geweest, omdat deze zijn beveiligd door middel van speciale sloten en uitzetijzers. De verbalisant merkt voorts op dat indien de brand niet tijdig was ontdekt deze zich op een gegeven moment had kunnen uitbreiden. Ook door de grote rookontwikkeling was er gevaar voor personen.
Daarnaast heeft getuige [getuige], bevelvoerder van de eerste uitruk bij de brandweer, verklaard het gebouw waar de brand heeft plaatsgevonden goed te kennen. Hij weet dat als er brand ontstaat in een kamer er niet zoveel gevaar is, maar brand op de gang is wel gevaarlijk. Op de gang staan stoelen van kunststof en hout die niet brandwerend zijn en als die in brand staan kan het personeel niet meer bij de patiënten komen om ze te evacueren. Hierdoor zouden er mensen kunnen verbranden of stikken door de rook. De getuige merkt op dat door deze brand zeker mensen gewond hadden kunnen raken of erger.
Gelet op deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat het levensgevaar naar algemene ervaringsregels wel voorzienbaar is geweest. Het gegeven dat de brand heeft plaatsgevonden in een psychiatrisch ziekenhuis maakt het niet anders. Het personeel is weliswaar tot op zekere hoogte voorbereid op dergelijke calamiteiten middels een calamiteitenplan en heeft bovendien adequaat gehandeld, maar dat brengt naar het oordeel van de rechtbank niet met zich dat er geen gevaar voor personen kan bestaan dan wel dat dat niet voorzienbaar is. Dit geldt temeer nu de patiënten en het personeel in dergelijke situaties nog altijd afhankelijk zijn van handelen door derden zoals de brandweer. Ook kan eventuele rookontwikkeling de mogelijkheden tot ingrijpen door personeel sterk beperken of zelfs onmogelijk maken. Met betrekking tot het ontbreken van letsel overweegt de rechtbank dat dit voor de voorzienbaarheid geen verschil maakt. Dat dankzij adequaat handelen van het personeel geen grote brand is ontstaan met letsel tot gevolg, laat onverlet dat het wel mis had kunnen gaan.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
hij in de periode van 23 september 2013 tot en met 24 september 2013, in de gemeente Deventer, (meermalen) opzettelijk - binnen een pand dat in gebruik is bij Dimence Psychiatrisch Centrum Rielerenk, gelegen aan de Nico Bolkesteinlaan 65 - brand heeft gesticht aan plastic (vuilnis)zakken met daarin papier/tijdschriften en dat hij vervolgens op zijn kamer, brand heeft gesticht aan een plastic vuilniszak met daarin papier welke in de doucheruimte lag en in een vuilnisbak welke op zijn kamer stond en aan de in die kamer aanwezige gordijnen,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in een gang van voornoemd pand plastic (vuilnis)zakken met daarin papier met een aansteker aangestoken en vervolgens op zijn kamer een plastic vuilniszak met daarin papier welke in de doucheruimte lag en een vuilnisbak welke op zijn kamer stond en de in die kamer aanwezige gordijnen met een aansteker aangestoken, ten gevolge waarvan een deel van het interieur van genoemd pand en een deel van het interieur van die kamer gedeeltelijk is verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (het interieur van) genoemd pand en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor het/de op dat moment in dat pand aanwezig(e) personeel en patiënten, te duchten was.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezene levert op:
Opzettelijk brandstichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
Opzettelijk brandstichten terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is,telkens strafbaar gesteld bij artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden en de maatregel terbeschikkingstelling te bevelen met voorwaarden, zoals genoemd in het rapport van de reclassering d.d. 30 april 2014. Hij heeft verzocht deze dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Hij heeft hiertoe aangevoerd verdachte, in navolging van het advies van de psychiater, als verminderd toerekeningsvatbaar te achten.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de terbeschikkingstelling onder voorwaarden gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij heeft aangevoerd dat het van groot belang voor verdachte is dat hij rechtstreeks vanuit detentie opgenomen kan worden bij FPK De Woenselse Poort.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 14 mei 2014;
een maatregelenrapport over de persoon van verdachte d.d. 30 april 2014, opgemaakt door
M. Tupamahu, reclasseringswerker Reclassering Nederland;
- een adviesrapport over de persoon van verdachte d.d. 19 maart 2014, opgemaakt door
M. Tupamahu ;
- een beknopt adviesrapport d.d. 6 januari 2014, opgemaakt door M. Tupamahu;
- een pro justitia rapport d.d. 9 december 2013, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater;
- een pro justitia rapport d.d. 16 december 2013, opgemaakt door dr. Th.A.M. Deenen, psycholoog.
In voornoemd rapport van de psychiater staat onder meer vermeld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis der geestvermogens te weten een bipolaire I stoornis tot uiting komen in een terugkerend patroon van (hypo) manische fasen gevolgd door een depressieve fase welke aanwezig was ten tijde van het door de rechtbank bewezenverklaarde feit. Verdachte was opgenomen op een psychiatrische afdeling met een voorlopige machtiging. De gedwongen opname van een medepatiënte was voor verdachte de trigger om het bewezen verklaarde feit uit te voeren. Zonder twijfels kwam hij hiertoe. Hoewel verdachte het feit op instrumentele wijze uitvoerde en hoewel er geen aanwijzingen waren voor een manische psychotische ontregeling was er toch sprake van een doorwerking van de bipolaire stoornis in het bewezen verklaarde, omdat de zelfreflectie beperkt was. Vanwege deze beperkte reflectie was verdachte woedend waarbij hij zich onrechtvaardig bejegend voelde, omdat hij tegen zijn zin was opgenomen en hem andere beperkingen waren opgelegd. Hij had voldoende inzicht in het ongeoorloofde van zijn handelen, maar zijn ziekte-inzicht was onvoldoende waardoor hij zich gerechtvaardigd voelde om de brandstichting uit te voeren en zijn wil overeenkomstig die ziekelijke rechtvaardiging te bepalen. Om die reden acht de psychiater hem verminderd toerekeningsvatbaar. Het risico op herhaling is groot indien verdachte niet wordt behandeld voor zijn ziekelijke stoornis. De belangrijkste risicofactoren zijn de eerdere brandstichting, de bipolaire stoornis in samenhang met het daarmee beperkte ziekte-inzicht en beperkte therapietrouw, de overtreding van de voorwaarden en de gebrekkige empathie. Andere belangrijke risicofactoren zijn eenzaamheid en het beperkte steunsysteem. De psychiater adviseert een klinische behandeling waarin de behandeling van de bipolaire stoornis geoptimaliseerd wordt en waarbij toegewerkt kan worden naar een beschermde woonvorm waarin er meer controle en aanspraak is ter bestrijding van zijn eenzaamheid. De psychiater adviseert een tbs met voorwaarden op te leggen als stevige stok achter de deur en zodat verdachte niet onbehandeld op straat komt bij overtreding van een voorwaarde.
In voornoemd rapport van de psycholoog staat onder meer vermeld dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Er is sprake van een bipolaire I stoornis met manische decompensaties. Voor het overige is sprake van problemen binnen de primaire steungroep. Het handelen van verdachte wordt in belangrijke mate bepaald door zijn manische decompensatie. Hij is echter in staat om in alle rust een plan te maken waarbij hij, volgens eigen zegen, voldoende rekening gehouden heeft met de veiligheid van medepatiënten en van het personeel. Een behandeling van de bipolaire stoornis, en met name van de manische decompensaties, is noodzakelijk binnen een beveiligde setting waar voldoende kennis is van ernstige psychiatrische stoornissen en waar voldoende veiligheidswaarborgen zijn om te voorkomen dat betrokkene opnieuw brand gaat stichten. De psycholoog adviseert verdachte ontoerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater op de door hem genoemde gronden over en maakt zijn oordeel tot het hare. De rechtbank volgt de psychiater in diens advies om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar en niet – zoals door de psycholoog is geadviseerd – volledig ontoerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank overweegt dat de bevinding van de psycholoog inhoudende dat het handelen van verdachte in belangrijke mate werd bepaald door zijn manische decompensatie, wat duidt op verminderde toerekeningsvatbaarheid, niet aansluit bij de conclusie dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank zal bij de straftoemeting rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Stichting Reclassering Nederland heeft op 30 april 2014 gerapporteerd omtrent de concrete invulling van de aan de geadviseerde maatregel van terbeschikkingstelling te verbinden voorwaarden.
De rechtbank ziet de noodzaak in van een behandeltraject waarvan een klinische opname deel uitmaakt, zoals deze door de psychiater wordt voorgestaan en waaraan in het rapport van de reclassering nadere invulling is gegeven, zulks om het recidivegevaar tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau te kunnen verminderen. Vanwege de hierboven beschreven omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat er een dermate hoog risico bestaat dat de verdachte een gevaar zal vormen voor de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen, dat oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden geboden is.
De rechtbank overweegt verder dat op basis van het rapport van de psychiater en in enige mate ook op basis van het rapport van de psycholoog kan worden geconcludeerd tot een zekere mate van verwijtbaarheid van het door verdachte gepleegde strafbare feit, wat er ook toe heeft geleid verdachte strafbaar te achten. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde naast de hiervoor vermelde maatregel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Verdachte heeft immers, ingegeven door zijn eigen frustraties, brand gesticht in een omgeving waar onder meer kwetsbare personen verblijven. Dat de gevolgen van de brand beperkt zijn gebleven, is niet te danken aan verdachte. De periode die verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dient op de gevangenisstraf in mindering te worden gebracht.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke voorwaarden van de artikelen 37a en 38, telkens onder het eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. Bij de verdachte bestond immers ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Daarnaast betreft het feit waaraan verdachte schuldig is bevonden - brandstichting met gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen - een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. De rechtbank is voorts van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van de maatregel van TBS met voorwaarden eist. De verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van de door Stichting Reclassering Nederland opgestelde voorwaarden.
Voorts ziet de rechtbank aanleiding om, ingevolge artikel, 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de dadelijke uitvoerbaarheid te bevelen van de terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Gelet op de naar voren gekomen feiten en omstandigheden acht de rechtbank termen aanwezig om aan de verdachte een gevangenisstraf op leggen voor de duur van negen maanden. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de noodzaak van behandeling voor verdachte. Het is van groot belang dat verdachte behandeld wordt. Daarom zal de rechtbank niet – hoewel het feit zich daartoe leent – een gevangenisstraf van langere duur dan negen maanden opleggen met dien verstande dat verdachte aansluitend op de detentie wordt opgenomen in de FPK De Woenselse Poort te Eindhoven. Een langdurige klinische opname in een FPK, zoals onder meer als voorwaarde wordt gesteld, beschouwt de rechtbank als vrijheidsbeneming, zodat verdachte – voor zover plaatsing bij de FPK De Woenselse Poort op zich laat wachten – tot het moment van opname in het PPC kan verblijven. De rechtbank verwijst hiervoor naar artikel 9, tweede lid, aanhef en onder i van de Penitentiaire Beginselenwet inhoudende dat huizen van bewaring bestemd zijn voor opname van alle anderen aan wie krachtens rechterlijke uitspraak of beschikking of door het openbaar gezag rechtens hun vrijheid is ontnomen, voor zover geen andere plaats voor hen is bestemd of voor zolang opname in de voor hen bestemde plaats niet mogelijk is.

Toegepaste wetsartikelen

De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 38, 38a en 38d van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor is aangegeven en levert het strafbare feit op, dat hiervoor is vermeld. De verdachte is derhalve strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
negen maanden.
De tijd, door de verdachte vόόr de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden gebracht.

De rechtbank gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.

De rechtbank stelt betreffende het gedrag van de verdachte de volgende
voorwaarden:
Algemene voorwaarden
1.
de verdachte zal geen strafbare feiten plegen;
2.
de verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden;
3.
de verdachte zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
4.
de verdachte zal zich houden aan de voorwaarden en aanwijzingen die hem gesteld zijn door of namens de toezichthoudende instantie, te weten Stichting Reclassering Nederland;
5.
de verdachte zal zich niet in situaties begeven die voor hem risicovol zijn en/of zijn resocialisatie in gevaar brengen;
6.
de verdachte zal zich niet buiten de Nederlandse grenzen begeven;
Bijzondere voorwaarden
7.
de verdachte zal een klinische behandeling bij FPK De Woenselse Poort te Eindhoven, of een soortgelijke instelling, volgen, zolang FPK De Woenselse Poort in overleg met de reclassering dit noodzakelijk acht;
8.
de verdachte zal zich houden aan de aanwijzingen, voorwaarden, behandelafspraken en huisregels van FPK De Woenselse Poort, ook als dit inhoudt het innemen van medicatie gericht op het stabiliseren van zijn psychische toestand;
9.
de verdachte zal het vrijhedenbeleid zoals afgesproken met de behandelcoördinator van FPK De Woenselse Poort in samenspraak met de reclassering volgen;
10.
de verdachte zal na de klinische behandeling bij FPK De Woenselse Poort een met de reclassering afgestemd vervolgtraject zoals een (medicamenteuze) behandeling bij een FPA of ambulante (woon) begeleiding volgen zulks zolang deze instelling in overleg met de reclassering behandeling nodig acht;
11.
de verdachte geeft de reclassering en de behandel-/begeleidingsinstellingen toestemming om onderling informatie uit te wisselen. Dit met als doel om stagnatie in de begeleiding te voorkomen en risicovolle situaties tijdig te signaleren;
12.
de verdachte zal na uitstroom van de klinische behandeling verblijven op een door de reclassering van te voren goedgekeurd adres;
13.
de verdachte zal begeleiding vanuit de reclassering en/of een andere op dat moment betrokken instelling bij het opbouwen van een sociaal netwerk accepteren;
14.
de verdachte zal begeleiding vanuit de reclassering en/of een andere op dat moment betrokken instelling bij zijn financiën accepteren;
15.
de verdachte zal meewerken aan een (kennismaking-)gesprek met de wijkagent, volgens het samenwerkingsprotocol tussen politie en Reclassering Nederland;
16.
indien noodzakelijk zal de verdachte voor een time-out geplaats kunnen worden in een nog nader te bepalen instelling. Deze time-out plaatsing duurt in ieder geval zolang als nodig is om de verdachte op een verantwoorde en veilige wijze terug te laten keren naar de omstandigheden voorafgaan aan de time-out, maar voor de maximale duur van zeven weken. Deze periode kan eenmaal met zeven weken worden verlengd. Tijdens de time-out zullen partijen in overleg beslissen of en op welke wijze voortzetting van het traject al of niet mogelijk en haalbaar is.
Stichting Reclassering Nederland wordt daarbij opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank beveelt dat op grond van artikel 38, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Aldus gewezen door mr. M. van Bruggen, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juni 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL04CB 2013080833, opgemaakt op 5 november 2013.
2.Proces-verbaal aangifte, pagina 7,8 en het proces-verbaal verhoor aangeefster [aangeefster], pagina 9 t/m 11.
3.Proces-verbaal ter zitting d.d. 25 maart 2014.
4.Proces-verbaal verhoor getuige, pagina 35, 36.
5.Proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 47 t/m 49.