ECLI:NL:RBOVE:2014:3985

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
C/08/142956 HA ZA 13-585
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afstand van recht en verdeling van pensioenaanspraken na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee voormalige echtgenoten, [eiseres] en [gedaagde], die in gemeenschap van goederen waren getrouwd en in 1982 gescheiden. De rechtbank moest beoordelen of [gedaagde] afstand had gedaan van zijn recht op verdeling van de pensioenaanspraken van [eiseres] na hun echtscheiding. De partijen hadden in 1983 een overeenkomst gesloten over de verdeling van hun huwelijksgemeenschap, maar er was onduidelijkheid over de pensioenaanspraken.

De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst niet voldoende duidelijk maakte dat [gedaagde] afstand had gedaan van zijn recht op verdeling van de pensioenaanspraken van [eiseres]. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [gedaagde] op de hoogte was van zijn recht en dat hij dit recht bewust had prijsgegeven. De rechtbank stelde vast dat de overeenkomst, die geruime tijd na de echtscheiding was opgesteld, niet de implicaties van de verdeling van de pensioenaanspraken duidelijk maakte.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat beide partijen met ingang van hun pensioendatum de door hen ontvangen uitkeringen van het tot 1982 opgebouwde ouderdomspensioen bij helfte moesten delen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in Almelo en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton- en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/142956 HA ZA 13-585
datum vonnis: 9 juli 2014
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen: [eiseres],
advocaat: mr. M. Tijken te Oldenzaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
verder te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. R.W. Hoevers te Enschede.

1.Het procesverloop

1.1
De volgende processtukken zijn gewisseld:
(i) dagvaarding met 5 producties;
(ii) conclusie van antwoord tevens van eis in voorwaardelijke reconventie;
(iii) conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
de rechtbank heeft een tussenvonnis gewezen waarin een comparitie van partijen is gelast die heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
1.2
De rechtbank heeft vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn op [1975] in de gemeente [plaats] getrouwd in gemeenschap van goederen.
2.2
Bij vonnis van de rechtbank Almelo van [1982] is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
2.3
Het echtscheidingsvonnis is op [1982] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4
Op [1983] is tussen partijen een overeenkomst gesloten met betrekking tot de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap (verder: de overeenkomst).

3.De vorderingen

[eiseres] vraagt de rechtbank om, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( i) primair [gedaagde] te veroordelen om vanaf zijn pensioendatum, te weten 2 november 2017, althans met ingang van een door de rechtbank te bepalen tijdstip, maandelijks bij vooruitbetaling aan haar te betalen de helft van het tot 13 april 1982 door [gedaagde] opgebouwde bruto ouderdomspensioen dat is opgebouwd bij de stichting Stichting Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds, gevestigd te Heerlen, zolang beide partijen in leven zijn, te verhogen met de jaarlijkse toeslagen overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de stichting Stichting Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds;
( ii) subsidiair [gedaagde] te veroordelen een zodanig periodiek bedrag aan ouderdomspensioen aan haar te betalen en met ingang van een zodanig tijdstip als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren;
( iii) [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding.
[gedaagde] vraagt de rechtbank in conventie om bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
( i) [eiseres] in haar vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans het primair en subsidiair door eiseres gevorderde af te wijzen voor zover daarin betaling wordt gevorderd op basis van eenzijdige verevening;
( ii) te beslissen dat de vordering van [eiseres] voor toewijzing vatbaar is, voor zover daarin impliciet is verzocht te veroordelen tot verevening over te gaan van het door partijen, tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen, in die zin dat partijen met ingang van de datum of de data waarop partijen aanspraak maken op uitkering vanwege de betreffende ouderdomspensioenen, de door hen ontvangen uitkeringen bij helfte delen;
en in voorwaardelijke reconventie:
dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, partijen veroordeelt tot verevening over te gaan van het door hen, tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen, in die zin dat zij met ingang van de datum of de data waarop zij aanspraak maken op uitkering vanwege de betreffende ouderdomspensioenen, de door hen ontvangen uitkeringen bij helfte delen.

4.De standpunten van partijen

[eiseres]
4.1
stelt -kort gezegd- dat met de overeenkomst weliswaar de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap is verdeeld en dat partijen elkaar in de overeenkomst finale kwijting hebben verleend, maar dat "de pensioenaanspraken van de vrouw nog dienen te worden verdeeld".
4.2
[eiseres] beroept zich met het oog op haar in rechtsoverweging 4.1 kort samengevatte stelling op de volgende passage in de overeenkomst waarin de wederzijdse kwijting is geregeld:
"datterzake van de scheiding en deling van de tot de ontbonden huwelijks-gemeenschap behorende zaken,
[renvooi in de kantlijn]
-behoudens de aan [[eiseres]] van rechtswege toe te kennen pensioenaanspraken-
ieder het hem of haar toebedeelde heeft ontvangen en tot zich heeft genomen en dat zij terzake hiervan niets meer van elkander te vorderen hebben en elkander deswege volledig kwiteren en déchargeren zonder enig voorbehoud:"
4.3
[eiseres] stelt dat de bedoeling van de in rechtsoverweging 4.2 aangehaalde passage van de overeenkomst was dat zij over en weer niets meer van elkaar te vorderen zouden hebben, behalve de aan haar van rechtswege toe te kennen pensioenaanspraken.
4.4
Het renvooi, aldus [eiseres], is op haar uitdrukkelijk verzoek in de overeenkomst opgenomen op advies van haar toenmalige raadsman die haar attendeerde op het betrekkelijk kort daarvoor gewezen arrest van de Hoge Raad inzake Boon/Van Loon (HR 27-11-1981, NJ 1982, 503) waarin was beslist -kort gezegd- dat het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen in de huwelijksgemeenschap vallen en bij echtscheiding bij helfte moeten worden verdeeld.
4.5
[eiseres] stelt dat [gedaagde] niet een voorbehoud als door haar gemaakt in de overeenkomst heeft laten opnemen zodat zij "erop mocht vertrouwen en er vanuit mocht gaan dat [[gedaagde]] geen vordering tot verdeling van [haar] pensioenaanspraken […] zou instellen", als thans door [gedaagde] in deze procedure in voorwaardelijke reconventie gevorderd.
[gedaagde]
4.6
[gedaagde] voert op zich geen verweer tegen [eiseres]' vordering tot verdeling van het door hem tijdens de huwelijksperiode ([1975] / [1982]) bij het ABP opgebouwde ouderdomspensioen.
4.7
[gedaagde] stelt echter dat de overeenkomst niet zo kan worden uitgelegd dat hij "afstand heeft gedaan van het recht op verevening van de door [eiseres] opgebouwde pensioenrechten".
4.8
Uit de overeenkomst blijkt, aldus [gedaagde], geenszins dat alleen de door hem opgebouwde pensioenrechten verdeeld zouden worden en dat verdeling van de door [eiseres] opgebouwde pensioenrechten zou zijn uitgesloten.
4.9
Volgens [gedaagde] is het renvooi op initiatief van de notaris aangebracht en niet op verzoek van partijen "en heeft de notaris Boon / Van Loon in de [overeenkomst] willen laten doorklinken, zonder daarvan de implicaties te hebben kunnen overzien".
4.1
Volgens [gedaagde] gaat [eiseres] voorbij aan de bedoeling van partijen, als neergelegd in de overeenkomst, de context waarin de overeenkomst is opgemaakt en het wettelijk kader van de Wet verdeling pensioenaanspraken (WVP).

5.De beoordeling

5.1
De vraag die in deze procedure moet worden beantwoord is of de overeenkomst, en in het bijzonder de in rechtsoverweging 4.2 aangehaalde passage, zo moet worden uitgelegd dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van zijn recht om verdeling te vorderen van door [eiseres] tot de inschrijving van het echtscheidingsvonnis opgebouwde pensioenrechten.
5.2
Wil sprake zijn van afstand van recht door [gedaagde], dan dient vast te staan dat [gedaagde] kennis droeg van zijn recht op verdeling van eventuele pensioenaanspraken van [eiseres], bewust zijn recht daarop heeft prijsgegeven, en dat hij een rechtshandeling heeft verricht met een door hem beoogd rechtsgevolg te weten, wederom, het prijsgeven van zijn recht op verdeling van [eiseres]' pensioenaanspraken (vgl Tjitter, Afstand van Recht, 1992, o.a. pag. 8).
5.3
Een dergelijke afstand van recht zou in deze zaak moeten blijken uit het enige stuk dat in verband met de verdeling van de huwelijksgemeenschap is opgemaakt, te weten de overeenkomst. De vraag is derhalve of de overeenkomst zo moet worden uitgelegd dat daarmee door beide partijen wordt beoogd dat [gedaagde] van zijn vorderingsrecht terzake van [eiseres]' pensioenaanspraken afstand deed in de zin van artikel 6:160 BW.
5.4
De overeenkomst is geruime tijd na de echtscheiding opgemaakt, namelijk in november 1982 en door partijen op verschillende data (op 19 januari 1983 door [eiseres] en op 26 januari 1983 door [gedaagde]) getekend, zulks niet in elkaars aanwezigheid. Partijen spraken niet met elkaar. Het renvooi is door een medewerker van het notariskantoor aangebracht op verzoek van [eiseres]. Een week later is de overeenkomst door [gedaagde] getekend.
5.5
[eiseres] stelt -kort gezegd- dat op grond van het feit dat zij wel en [gedaagde] geen voorbehoud in de overeenkomst heeft laten opnemen, moet worden aangenomen dat hij haar finale kwijting heeft gegeven terzake van de pensioenrechten en dat zij ervan mocht uitgaan dat [gedaagde] geen vordering tot verdeling zou instellen en dus afstand heeft gedaan van het recht daartoe.
5.6
De rechtbank kan [eiseres] hierin niet volgen. De overeenkomst bepaalt wel met zoveel woorden dat [eiseres] een voorbehoud maakt, maar bepaalt op zich niet dat [gedaagde] dat voorbehoud niet maakt of afstand doet van zijn rechten op verdeling. Het feit alleen dat [eiseres] wèl een voorbehoud maakt rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat [gedaagde] dus afstand beoogde te doen van zijn recht op verdeling van eventuele pensioenaanspraken van [eiseres] of dat [eiseres] ervan uit mocht gaan dat [gedaagde] van dat recht afstand deed. De rechtbank overweegt hierbij nog dat kennelijk tussen partijen rechtstreeks of tussen hun toenmalige raadslieden over de kwijting (en het voorbehoud dat [eiseres] daarbij liet aantekenen in de marge van de overeenkomst) niet in het bijzonder gesproken is. Partijen (zie rechtsoverweging 5.4) hebben ook apart van elkaar getekend. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] destijds [gedaagde] er -vóórdat [gedaagde] op het notariskantoor kwam tekenen- van verwittigd heeft dat op haar verzoek het renvooi was aangebracht en dat het haar bedoeling was dat daarmee [gedaagde] van zijn rechten op haar pensioenaanspraken zou afzien.
5.7
Gelet op al deze omstandigheden ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst oordeelt de rechtbank dat onvoldoende aannemelijk is dat [gedaagde] heeft beoogd afstand te doen van zijn recht op pensioenaanspraken van [eiseres].
5.8
De rechtbank zal beide partijen veroordelen om, met ingang van hun beider pensioendatum, enig voor [1982] opgebouwd ouderdomspensioen bij helfte te delen.
5.9
De rechtbank zal, nu het in dit geschil gaat om voormalige echtelieden, de proceskosten compenseren.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in voorwaardelijke reconventie:
I veroordeelt zowel [gedaagde] als [eiseres] om met ingang van de datum waarop ieder van hen aanspraak kan maken op een uitkering vanwege tot [1982] opgebouwd ouderdomspensioen, de door ieder van hen ontvangen uitkeringen bij helfte met de ander te delen;
II compenseert de proceskosten des dat iedere partij de eigen kosten draagt;
III verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
IV wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.M. van den Wall Bake en op 9 juli 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.