In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Deventer, en de Minister van Defensie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verklaring van geen bezwaar (VGB) voor indiensttreding als militair bij de Koninklijke Marechaussee. Deze aanvraag werd door de Minister op 16 januari 2013 geweigerd, waarna het bezwaar hiertegen op 16 juli 2013 ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
De rechtbank oordeelde dat de Minister ten onrechte niet is ingegaan op verschillende omstandigheden die specifiek de eiser betroffen. De rechtbank merkte op dat de Minister in de primaire en bezwaarfase de aanvraag had getoetst aan artikel 5 van de beleidsregeling, maar tijdens de zitting een wijziging in de grondslag van het besluit heeft aangevoerd, wat de rechtbank als een ingrijpende wijziging beschouwde. De rechtbank concludeerde dat de Minister onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals zijn leeftijd ten tijde van de gepleegde strafbare feiten en het feit dat hij sindsdien niet meer met het strafrecht in aanraking was gekomen.
De rechtbank heeft de Minister opgedragen om met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het bezwaar van de eiser te beslissen. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn begroot op € 985,20, en moet het door de eiser betaalde griffierecht van € 160,00 worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open tegen deze beslissing.