ECLI:NL:RBOVE:2014:3966

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
16 juli 2014
Zaaknummer
C/08/155584 / FT RK 14/619
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schuldsaneringsregeling en dwangakkoord

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 30 juni 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord. Verzoekster, geboren in 1974 en wonende te [woonplaats], heeft een schuldenlast van € 68.685,79, waarvan een aanzienlijk deel aan Hoist Portfolio Holding Ltd, de rechtsopvolger van IDM Financieringen B.V. Verzoekster heeft een voorstel gedaan voor een minnelijke schuldregeling, waarbij zij een betaling van 2,54% op de vorderingen van de concurrente schuldeisers aanbiedt, maar Hoist heeft geweigerd in te stemmen met dit voorstel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 juni 2014, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde, mevrouw mr. M.J.H. Ruijters, en Hoist werd vertegenwoordigd door de heer H.J. de Jonge.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de weigering van Hoist om in te stemmen met de schuldregeling in redelijkheid is geweest. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de belangen van de schuldeisers en de verzoekster, en geconcludeerd dat het aanbod van verzoekster niet het uiterste is waartoe zij financieel in staat is. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat verzoekster, ondanks haar gezondheidsproblemen, niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij niet in staat is om te solliciteren naar een fulltime baan. De rechtbank heeft de controle op de naleving van de sollicitatieplicht in de wettelijke schuldsaneringsregeling als strenger beoordeeld dan in het minnelijk traject, wat meer zekerheden biedt voor de schuldeisers.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van verzoekster afgewezen, met de beslissing dat op een later moment zal worden beslist over het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen. De uitspraak is gedaan door mr. E. Venekatte en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team toezicht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/155584 / FT RK 14/619
Datum vonnis: 30 juni 2014
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoekster],

geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoekster, hierna te noemen: [verzoekster],
gemachtigde: mevrouw mr. M.J.H. Ruijters, advocaat te Almere,
tegen
de vennootschap naar vreemd recht
Hoist Portfolio Holding Ltd,gevestigd te Jersey, rechtsopvolgster van IDM Financieringen B.V., verweerster, hierna te noemen: Hoist,
gemachtigde: de heer H.J. de Jonge, werkzaam ten kantore van AGC Gerechtsdeurwaarders & Incasso.

Het procesverloop

Op 29 april 2014 is ter griffie van deze rechtbank ingekomen een verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a lid 1 Faillissementswet (Fw).
Het verzoekschrift tot het vaststellen van een dwangakkoord is behandeld ter terechtzitting van 23 juni 2014, waar [verzoekster] in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde de heer R.J. Wolveren, kantoorgenoot van mevrouw mr. M.J.H. Ruijters, voornoemd, terwijl Hoist zich heeft doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde de heer H.J. de Jonge, voornoemd. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De feiten:
[verzoekster] verzoekt om IDM Financieringen B.V. (hierna: IDM) te bevelen in te stemmen met de aangeboden minnelijke schuldregeling.
[verzoekster] heeft een schuldenlast van € 68.685,79, verdeeld over twee schuldeisers, waaronder Hoist. De vordering van Hoist bedraagt € 19.381,76 en tijde van het schrijven van het verweerschrift 287a Fw bedraagt de vordering € 20.662,53.
Het verzoek betreft het opleggen van een schuldregeling aan de schuldeisers, inhoudende
– samengevat – een betaling ineens van 2,54% op de vorderingen van de concurrente schuldeisers, zulks tegen finale kwijting voor het restant. Hiertoe wordt door de Gemeentelijke Kredietbank te Assen (hierna: GKB) een saneringskrediet verstrekt van € 1.746,06 netto. Van de twee schuldeisers is Hoist met dit voorstel niet akkoord gegaan.
De standpunten:
[verzoekster] stelt dat Hoist in redelijkheid niet heeft kunnen komen tot een weigering van de medewerking aan de schuldregeling die zij heeft aangeboden. Daartoe is in de stukken en ter zitting – samengevat – onder meer het volgende aangevoerd. De schulden zijn ontstaan voor het huwelijk. [verzoekster] werd aansprakelijk voor schulden van haar ex-echtgenoot omdat zij in gemeenschap van goederen getrouwd waren. De ex-echtgenoot van [verzoekster] had de schuld bij IDM (thans Hoist) reeds voor het huwelijk.
Van de twee schuldeisers heeft er één te kennen gegeven niet akkoord te willen gaan met het voorstel. Het betreft IDM (thans Hoist). Deze crediteur vertegenwoordigt een percentage van 28% van de totale schuldenlast. Met het voorstel is dus 72% van de crediteuren wel akkoord gegaan. De weigerachtige schuldeiser vertegenwoordigt derhalve een relatief laag percentage van de totale schuldenlast. De weigerende schuldeiser heeft voorts aangegeven niet te willen instemmen met het voorstel vanwege het feit dat [verzoekster] niet aan haar inspanningsverplichting zou voldoen omdat zij niet voldoende solliciteert. [verzoekster] probeert echter met hulp van de gemeente aan een baan te komen. [verzoekster] is vanwege migraine met aangezichtspijn en psychische problematiek beperkt inzetbaar. [verzoekster] stelt dat zij in functies beperkt is en thans ook niet in staat is om volledig werkzaam te zijn. Gesteld wordt dat zij van de gemeente een vrijstelling van de sollicitatieplicht heeft.
[verzoekster] heeft tot slot, onder verwijzing naar een excel-overzicht, gesteld dat indien er een vergelijking wordt gemaakt met de wettelijke schuldsaneringsregeling daaruit volgt dat Hoist minder zal ontvangen tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling dan in het geval van een saneringskrediet, te weten niets versus 2,54%.
Hoist, rechtsopvolger van IDM en uit dien hoofde thans gerechtigd tot de vordering, stelt dat zij in redelijkheid heeft kunnen komen tot een weigering van medewerking aan de door [verzoekster] aangeboden schuldregeling. Zij heeft daartoe – samengevat – bij verweerschrift en ter zitting onder meer het volgende gesteld. Er zijn slechts twee schuldeisers (Hoist en ING Bank N.V.) zodat Hoist 50% van de schuldeisers vertegenwoordigt. Bovendien behelst de vordering van Hoist op [verzoekster] maar liefst 33% van de totale schuldenlast.
[verzoekster] komt bij een eventuele toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling onder intensief, streng en onafhankelijk toezicht te staan van een professionele bewindvoerder en een rechter-commissaris. In het minnelijk traject wordt er enkel toezicht gehouden door een medewerker van de GKB. Daarbij biedt de wettelijke regeling bovendien meer zekerheden dan de minnelijke regeling door onder andere het huisbezoek, het uitgebreide onderzoek naar activa, de postblokkade en het voornoemde toezicht van de professionele bewindvoerder en de rechter-commissaris, onder meer op de sollicitatieverplichtingen.
Het voorstel is onbetrouwbaar omdat [verzoekster] de zaken bewust onjuist heeft voorgesteld. Het is niet zo dat [verzoekster] vanwege haar huwelijk aansprakelijk is geworden voor de schuld aan IDM (thans Hoist). In tegendeel zelfs, [verzoekster] is medecontractant van IDM (thans Hoist). De gelden zijn volledig ten goede gekomen aan [verzoekster] en haar ex-partner. Akkoord gaan met gedeeltelijke betaling schept een precedent voor andere klanten. Het is onduidelijk of het aanbod het maximaal haalbare is. [verzoekster] zou werk kunnen vinden waardoor meer afgelost zou kunnen worden.
De overwegingen van de rechtbank:
Het verzoek tot het opleggen van deze schuldregeling aan Hoist dient te worden toegewezen indien de weigerachtige schuldeiser in redelijkheid niet tot de weigering van instemming met deze schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de verzoeker of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. Blijkens de wetsgeschiedenis (MvT Kamerstukken II 2004/05 nr. 3 p. 18) bij de totstandkoming van artikel 287a Fw kan een groot aantal toetsingscriteria van belang zijn bij de beantwoording van deze vraag, waaronder de vraag of voldoende duidelijk is dat het bod het uiterste is waartoe de verzoeker financieel in staat moet worden geacht. Ten aanzien van deze vraag, overweegt de rechtbank het volgende.
[verzoekster] ontvangt een WWB-uitkering en zou door de gemeente zijn vrijgesteld van de sollicitatieplicht in verband met migraine met aangezichtspijn en psychische klachten, hetgeen niet is onderbouwd met bewijsstukken. Voorts is gesteld noch gebleken dat [verzoekster] arbeidsongeschikt is verklaard noch is met medische verklaringen aangetoond dat zij niet tot werken in staat is. Blijkens het rapport van Ausems en Kerkvliet van 26 januari 2014, dat zich onder de stukken bevindt, heeft [verzoekster] als gevolg van de lichamelijke en psychische klachten die zij ondervindt weliswaar beperkingen ten aanzien van het verrichten van werkzaamheden, maar is er geen medische indicatie voor een duurbeperking wanneer de werkzaamheden voldoen aan de aangegeven belastbaarheid. Derhalve zal [verzoekster] in de wettelijke schuldsaneringsregeling een sollicitatieplicht hebben naar het verrichten van een fulltime baan. Er kan dan ook verwacht worden dat [verzoekster] mede gelet op haar leeftijd, opleiding en werkervaring in de toekomst substantieel meer inkomsten zal genereren en daardoor een substantieel grotere afloscapaciteit zal krijgen. Doordat er echter een vast bedrag is aangeboden, gebaseerd op de minimale afdracht, zullen de schuldeisers daar niet van kunnen profiteren. Tevens is de controle op de naleving van de sollicitatieplicht gedurende de schuldsaneringsregeling streng. Een schuldenaar zal de bewindvoerder iedere maand minimaal vier schriftelijke bewijzen van sollicitatieactiviteiten moeten overleggen. De schuldenaar dient te solliciteren naar diverse fulltime banen en – derhalve niet alleen waarvoor hij gekwalificeerd is –, terwijl de naleving van deze sollicitatieplicht wordt beoordeeld door de bewindvoerder onder toezicht van de rechter-commissaris. Deze controle kan het GKB niet garanderen. Bovendien biedt de wettelijke regeling meer zekerheden door huisbezoek, het onderzoek naar de activa en de postblokkade.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet voldoende vast is komen te staan dat de uitvoering van het aanbod leidt tot een uitbetaling aan de schuldeisers die als uiterste moet worden beschouwd waartoe [verzoekster] financieel in staat is, indien dit wordt afgezet tegen hetgeen in een wettelijke schuldsaneringsregeling geldt.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het belang van Hoist, wier vordering een substantieel deel van de totale schuldenlast vormt, zwaarder dient te wegen dan de belangen van [verzoekster] en de schuldeiser die akkoord is gegaan met de aangeboden schuldregeling. Daarom heeft Hoist het aanbod in redelijkheid mogen weigeren.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige gronden van [verzoekster] en de verweren van Hoist geen nadere bespreking.
Het verzoek zal dan ook worden afgewezen. Op het verzoek van [verzoekster] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen zal op een nader te bepalen datum worden beslist. Daartoe zal [verzoekster] per separate brief worden opgeroepen voor de mondelinge behandeling van dit verzoek.

De beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek af;
  • bepaalt dat op het verzoek van [verzoekster] tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op een nader te bepalen datum zal worden beslist en dat [verzoekster] per separate brief zal worden opgeroepen voor de mondelinge behandeling van dit verzoek.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Venekatte, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.