ECLI:NL:RBOVE:2014:3946

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
08.952042-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijke woninginbraak met geweld en drugshandel

Op 15 juli 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man uit Enschede, die werd beschuldigd van meerdere misdrijven, waaronder een dodelijke woninginbraak en drugshandel. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. De zaak kwam voort uit een woninginbraak op 31 januari 2014 in Zwolle, waarbij de 72-jarige bewoonster, [slachtoffer 1], omver werd geduwd door de verdachte. Zij overleed een dag later aan de gevolgen van de val. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld, waarbij de dood van het slachtoffer het gevolg was. Daarnaast was de verdachte ook schuldig aan het bezit van bijna 8 kilo amfetamine en een inbraak bij een sportcomplex in Reutum. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, DNA-onderzoek en andere bewijsmiddelen. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de inbraak, maar de rechtbank achtte de bewijsvoering overtuigend. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 jaar geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en het strafrechtelijk verleden van de verdachte. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, omdat er geen rechtstreeks verband was tussen de feiten waarvoor de verdachte werd veroordeeld en de gevorderde schade.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.952042-14
Datum vonnis: 15 juli 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de PI Zwolle te Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 mei 2014 en 1 juli 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Veen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer:
feit 1:woninginbraak met geweld waardoor de bewoonster is overleden.
feit 2:diefstal van een fiets.
feit 3:inbraak bij een voetbalvereniging.
feit 4:woninginbraak.
feit 5:woninginbraak.
feit 6:bezit van harddrugs.
feit 7:inbraak bij een school.
Voluit luidt de - ter terechtzitting gewijzigde - tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op of omstreeks 31 januari 2014 in de gemeente Zwolle met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning aan de [adres 1], een bedelarmbandje, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een andere of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, verbreking en/of inklimming en welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] hard heeft geduwd waardoor die [slachtoffer 1] (hard) met haar hoofd op de grond is gevallen/terechtgekomen, terwijl bovengenoemd feit op of omstreeks 1 februari 2014 de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 31 januari 2014 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een of meer goederen en/of geldbedragen, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een andere of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, verbreking en/of inklimming en welke voorgenomen diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] hard heeft geduwd waardoor die [slachtoffer 1] (hard) met haar hoofd op de grond is gevallen/terechtgekomen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid en zulks terwijl bovengenoemd feit op of omstreeks 1 februari 2014 de dood van die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
2.
hij in of omstreeks de periode van 30 januari 2014 tot en met 31 januari 2014 in de gemeente Zwolle met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (Gazelle Swing), althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], althans aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 31 januari 2014 in de gemeente Zwolle, in elk geval in Nederland, een fiets (Gazelle Swing) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die fiets wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 december 2013 tot en met 2 december 2013 te Reutum, gemeente Tubbergen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (aan de [adres 2]) heeft weggenomen geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Voetbalvereniging Reutum, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
4.
hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2013 tot en met 9 maart 2013 in de gemeente Enschede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan de [adres 3]) heeft weggenomen drie, althans een of meer, computer(s) (merk Samsung R510 en/of een HP en/of een Fujitsu Siemens) en/of twee, althans een of meer, hanger(s) en/of een ring en/of een fotocamera (merk Panasonic), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 4 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 17 februari 2014 in de gemeente Enschede, in elk geval in Nederland, een fotocamera (merk Panasonic) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die fotocamera wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
5.
hij op of omstreeks 22 februari 2013 in de gemeente Zwolle met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (aan de [adres 4]) heeft weggenomen bankbescheiden en/of een computer (Apple Macbook) en/of een
telefoon (Nokia E71) en/of een ring en/of twee, althans een of meer, ketting(en) en/of een fotocamera (Samsung PL 211) en/of geld (ongeveer 10 euro en/of Chinese yuan ter waarde van ongeveer 250 euro) en/of twee, althans een of meer, armband(en) en/of en/of oorbellen en/of een horloge en/of een schooltas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder S geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 17 februari 2014 in de gemeente Enschede, in elk geval in Nederland, een fotocamera (een Samsung PL 211) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die fotocamera wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6.
hij op of omstreeks 17 februari 2014 te gemeente Enschede tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 7840 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
7.
hij in of omstreeks de periode van 13 juni 2013 tot en met 14 juni 2013 in de gemeente Enschede met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand (aan [adres 5]) heeft weggenomen twee, althans een of meer, computer(s) (merk Dell) , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de [school], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 7 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op of omstreeks 17 februari 2014 in de gemeente Enschede, in elk geval in Nederland, twee, althans een of meer, computer(s) (merk Dell) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die computer(s) wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld voor het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezen zijn of dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 en 7 primair ten laste gelegde heeft begaan.
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het onder 3 primair ten laste gelegde, indien er sprake is van een DNA-match. Hij heeft vrijspraak bepleit van de andere ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Overweging met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 31 januari 2014, omstreeks 18.40 uur, komt [slachtoffer 1] samen met haar dochter en schoonzoon [getuige 1] aan bij haar woning aan de [adres 1] te Zwolle. Op het moment dat [slachtoffer 1] de voordeur opendoet, komt vanuit de woning een persoon naar buiten gerend die haar een harde duw geeft, waardoor zij ten val komt en met haar achterhoofd op de grond terechtkomt. Een dag later overlijdt [slachtoffer 1] in het ziekenhuis ten gevolge van verwondingen die zij bij haar val heeft opgelopen.
Aan de woning wordt braakschade geconstateerd en op 6 maart 2014 meldt getuige [getuige 1] dat een bedelarmband van [slachtoffer 1] vermist wordt.
Namens verdachte is aangevoerd dat op basis van de stukken niet kan worden vastgesteld dat de bedelarmband op 31 januari 2014 in de woning heeft gelegen en door de dader is meegenomen.
De rechtbank overweegt dat er op 31 januari 2014 in de woning aan de [adres 1] is ingebroken en dat op een later moment opgave is gedaan van vermissing van een goed dat aan de bewoonster toebehoorde. Er is in die omstandigheid op zichzelf geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van deze opgave te twijfelen. Het wekt bovendien geen verbazing dat het enige tijd heeft geduurd voordat het betreffende sieraad werd vermist, gelet op de omstandigheid dat de rechthebbende niet meer in leven was en niet meer kon controleren of er goederen in haar woning ontbraken en het een goed betreft waarvan de verdwijning in het algemeen niet aanstonds door derden hoeft te worden opgemerkt.
Uit de verklaring van de dochter van [slachtoffer 1] blijkt verder dat [slachtoffer 1] in haar woning sieraden bewaarde en dat het kastje waarin deze lagen door de inbreker was geopend. Nu het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat [slachtoffer 1] daarnaast ook sieraden elders, buiten haar woning bewaarde, en dit in het algemeen ook ongebruikelijk is te noemen, stelt de rechtbank vast dat de bedelarmband in haar woning moet hebben gelegen. Nu op 31 januari 2014 een inbreker in de woning is geweest en het kastje heeft geopend waarin de sieraden lagen, is het op basis van die gegevens reeds zeer aannemelijk dat op die dag de bedelarmband uit de woning is weggenomen.
Daar komt nog bij dat [naam 1] op 13 februari 2014, dus nog vóór het moment dat een bedelarmband door de nabestaanden van [slachtoffer 1] wordt vermist, verklaart dat hem een bedelarmband is aangeboden op 31 januari 2014, tussen 19.30 uur en 20.00 uur, dat wil zeggen drie kwartier tot een uur en een kwartier na de woninginbraak. De rechtbank ziet geen reden om in zoverre aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] te twijfelen. [naam 1] heeft de aan hem aangeboden bedelarmband geschetst en deze schets is vervolgens getoond aan de kleindochter van [slachtoffer 1]. Zij verklaart dat de geschetste armband op onderdelen overeenkomt met de bedelarmband van haar oma. Andersom is een aangeleverde foto van de bedelarmband van [slachtoffer 1] aan [naam 1] getoond. [naam 1] herkent op die foto de armband die hem op 31 januari is aangeboden.
Gelet op voornoemde omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de op 31 januari 2014 aan [naam 1] aangeboden armband dezelfde is als de armband die uit de woning is weggenomen. Een scenario waarbij deze armband op een eerder moment uit de woning aan de [adres 1] is weggenomen en vervolgens zo korte tijd na een inbraak in die woning aan een derde wordt aangeboden, acht de rechtbank onaannemelijk. De rechtbank acht op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, bewezen dat op 31 januari 2014 een bedelarmband uit de woning aan de [adres 1] te Zwolle is weggenomen.
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij deze inbraak ontkend en zich voor een belangrijk deel op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank overweegt omtrent het daderschap het volgende.
Door getuige [getuige 1] is een beschrijving gegeven van de man die op 31 januari 2014 uit de woning van [slachtoffer 1] rende en haar een duw gaf. Verdachte wordt door een verbalisant herkend op een still uit camerabeelden die een dag eerder, op 30 januari zijn gemaakt. Daarop is een man zichtbaar met kort haar, een donkere jas, spijkerbroek en donkere schoenen met een licht vlak. De rechtbank constateert dat verdachte op basis van dit signalement past bij de door getuige [getuige 1] gegeven beschrijving van de man die uit de woning van [slachtoffer 1] kwam rennen en haar duwde.
Uit CI-informatie is daarnaast naar voren gekomen dat verdachte gebruik maakt van het nummer 06-[nummer 1]. De politie heeft onderzoek op dit nummer verricht en bij de stukken bevindt zich een netwerkmonitoring met betrekking tot dit nummer, waaruit blijkt dat met dit nummer contacten zijn gelegd met verschillende bekenden van verdachte, waaronder zijn vriendin [naam 3] en [naam 4]. Zo is er op 31 januari 2014 rond 22:00 uur SMS-verkeer tussen [naam 4] en genoemd nummer en uit de verklaring van [naam 4] is op te maken dat zij die avond heeft ge-sms't met verdachte. Voorts is in het dossier een weergave van een afgetapt gesprek tussen verdachte en [naam 5] opgenomen, waarin verdachte vertelt over de CI-informatie en een nummer beginnend met 06-444. Uit de combinatie van deze stukken leidt de rechtbank af dat verdachte de gebruiker is geweest van het telefoonnummer 06-[nummer 1]
.Door verdachte is voorts niet bestreden dat hij dit nummer in gebruik had en evenmin is gebleken dat een ander dan verdachte van de telefoon gebruik maakte.
Uit de netwerkmonitoring blijkt voorts dat met dit door verdachte gebruikte telefoonnummer op 31 januari, op tijdstippen zeer kort na de inbraak aan de [adres 1], is uitgebeld, waarbij het toestel zich onder het bereik van een zendmast in de wijk Westenholte bevindt, in de omgeving van de [adres 1]. Daaruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich enkele minuten na het moment van de woninginbraak in de omgeving van de [adres 1] bevond. De rechtbank merkt hierbij op dat rondom vorenbedoelde tijdstippen eveneens een zendmast aan de niet in de nabijheid van de [adres 1] gelegen Palestrinalaan wordt aangestraald. De rechtbank acht die gegevens echter minder betrouwbaar, aangezien het internetverkeer (GPRS-WAP) betreft, waarbij blijkens het proces-verbaal niet altijd de dichtstbijzijnde mast wordt aangestraald. [1]
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen voorts vast dat nabij de [adres 1] een geel breekijzer (c.q. koevoet) is aangetroffen van het merk Stanley, type Fatmax, met daarop een DNA-spoor dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte. Uit op het breekijzer verricht werktuigsporenonderzoek blijkt dat dit breekijzer gebruikt is bij de inbraak in de woning aan de [adres 1] te Zwolle. Met het breekijzer is het raam geforceerd. Verdachte heeft noch voor het gebruik van het breekijzer op de plaats delict, noch voor de aanwezigheid van zijn DNA op dat breekijzer een verklaring gegeven.
Voornoemde omstandigheden komen erop neer dat verdachte zich op 31 januari 2014 in de omgeving van de [adres 1] bevond, dat zijn DNA is aangetroffen op een breekijzer dat bij de ten laste gelegde inbraak is gebruikt, dat verdachte voor dat aangetroffen spoor geen verklaring heeft gegeven en dat het signalement van verdachte voldoet aan de beschrijving die getuige [getuige 1] van de dader heeft gegeven. De rechtbank stelt op basis van deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, vast dat dat verdachte degene is geweest die de inbraak aan de woning aan de [adres 1] heeft gepleegd en bij zijn vlucht uit de woning [slachtoffer 1] heeft geduwd. De rechtbank acht daarom het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Overweging met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.
Het dossier bevat een aangifte waaruit blijkt dat tussen 30 en 31 januari 2014 te Zwolle een fiets (Gazelle Swing) van aangeefster [slachtoffer 2] is weggenomen. Uit overige stukken in het dossier valt af te leiden dat deze fiets op 1 februari 2014 is teruggevonden aan het Melissepad te Zwolle en dat daarop een DNA-spoor is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit die gegevens worden geconcludeerd dat verdachte de fiets op enig moment voorhanden heeft gehad. Dat is echter niet zonder meer voldoende om tot een bewezenverklaring van diefstal, dan wel heling te komen. Het dossier bevat geen concreet bewijs dat verdachte de fiets heeft weggenomen. De enkele omstandigheid dat een persoon die gelijkenis vertoont met verdachte op camerabeelden van de bank in de buurt van de locatie waar de fiets was gestald is te zien, is daartoe, ook het DNA-spoor en het zwijgen van verdachte in aanmerking nemend, onvoldoende, te meer nu fietsen relatief vaak worden gestolen en gemakkelijk en snel overdraagbaar zijn. Verder is niet gebleken dat de fiets uiterlijke kenmerken vertoonde op grond waarvan verdachte had moeten weten of vermoeden dat het een van diefstal afkomstige fiets betrof. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.
Overweging met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat er tussen 1 en 2 december 2013 glaslatten uit een toegangsdeur van een sportcomplex te Reutum zijn verwijderd en dat uit dit sportcomplex geld is weggenomen. Op 2 december 2013 wordt onderzoek verricht, waarbij (onder meer) wordt waargenomen dat in de keuken en de bestuurskamer laden en kasten open staan. De rechtbank leidt daaruit af dat deze ruimten door de inbreker doorzocht zijn. Op een openstaand kastje in de bestuurskamer is een bloedspoor aangetroffen. Dit bloedspoor bevat DNA dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte.
In voornoemde omstandigheden is het aan de verdachte om een - niet onaannemelijke en verifieerbare - verklaring te geven omtrent de aanwezigheid van zijn DNA ter plaatse. Nu enige verklaring van verdachte hieromtrent achterwege is gebleven, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte tussen 1 en 2 december 2013 in het sportcomplex is geweest en het geld heeft weggenomen. De rechtbank acht daarom het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Overweging met betrekking tot het onder 4, 5 en 7 ten laste gelegde.
Het onder 4, 5 en 7 ten laste gelegde leent zich voor gezamenlijke bespreking. Uit de stukken blijkt dat op 17 februari 2014 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in een woning aan de [adres 6], waar verdachte en zijn vriendin op dat moment woonachtig waren. Daarbij zijn verschillende goederen aangetroffen die overeenkomsten vertonen met goederen die blijkens daarop ziende aangiften worden vermist na inbraken. Verdachte wordt onder 4, 5 en 7 verweten dat hij deze diefstallen heeft gepleegd, dan wel dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan heling van de in de woning aangetroffen goederen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de stukken niet worden vastgesteld dat verdachte de tenlastegelegde goederen heeft weggenomen. De enkele omstandigheid dat goederen die (mogelijk) afkomstig zijn van verschillende inbraken in de woning van verdachte worden aangetroffen, kan die conclusie niet dragen. Verdachte zal daarom van het onder 4, 5 en 7 telkens primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt voorts dat uit de stukken niet valt af te leiden op welk moment en onder welke omstandigheden verdachte en/of zijn medebewoonster de in de tenlastelegging genoemde goederen voorhanden heeft/hebben gekregen. Evenmin is gebleken dat de herkomst van deze goederen op grond van uiterlijke kenmerken aanleiding hadden moeten geven tot wantrouwen daarover. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten tijde van het verkrijgen van de goederen wist of moest vermoeden dat het om goederen ging die (mogelijk) van diefstal afkomstig zijn. Verdachte zal daarom van het onder 4, 5 en 7 telkens subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het onder 6 ten laste gelegde.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat bij een doorzoeking in de berging, behorende bij de woning van verdachte en zijn medebewoonster een tas is gevonden met daarin 7840 gram van een materiaal bevattende amfetamine. De rechtbank stelt voorop dat een bewoner, behoudens contra-indicaties, geacht mag worden op de hoogte te zijn van de aanwezige goederen in zijn woning. Dat is in het onderhavige geval niet anders voor de bij de woning van verdachte behorende berging, nu verdachte heeft verklaard daar wekelijks te komen. Dat de berging door de bewoner(s) niet altijd slotvast werd afgesloten, kan aan het voorgaande niet afdoen.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij geen weet had van de aanwezigheid van de tas met amfetamine gelet op het voorgaande ongeloofwaardig. De rechtbank betrekt in haar oordeel voorts dat het zodanig onwaarschijnlijk is dat een derde een dergelijke hoeveelheid amfetamine - met een geschatte straatwaarde van 120.000 euro [2] - achterlaat in andermans berging zonder enig medeweten van degene die daar de toegang toe heeft, dat dit scenario als volstrekt onaannemelijk terzijde kan worden geschoven. Naar het oordeel van de rechtbank kan het daarom niet anders zijn dan dat verdachte en zijn medebewoonster zich bewust zijn geweest van de aanwezigheid van amfetamine in hun berging en stelt vast dat zij deze amfetamine aldus voorhanden hebben gehad. Daarbij gaat de rechtbank uit van een gewicht van 7840 gram, nu het betreffende proces-verbaal van onderzoek vermeldt dat dit het nettogewicht van de amfetamine was. De rechtbank acht daarom het onder 6 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2, 4, 5 en 7 is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 primair, 3 primair en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1 primair
hij op 31 januari 2014 in de gemeente Zwolle met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een woning aan de [adres 1] een bedelarmbandje, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming en welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, [slachtoffer 1] hard heeft geduwd waardoor [slachtoffer 1] met haar hoofd op de grond is gevallen/terechtgekomen, terwijl bovengenoemd feit op 1 februari 2014 de dood van [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
3 primair
hij in de periode van 1 december 2013 tot en met 2 december 2013 te Reutum, gemeente Tubbergen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand aan de [adres 2] heeft weggenomen geld, toebehorende aan Voetbalvereniging Reutum, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van verbreking;
6.
hij op 17 februari 2014 te gemeente Enschede tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad 7840 gram van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 primair, 3 primair en 6 meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2, onder C, juncto 10 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming, gevolgd van geweld, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft;
feit 3 primair:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van verbreking;
feit 6:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak in de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres 1] in Zwolle. Deze inbraak vond plaats omstreeks kwart voor zeven 's avonds, een tijdstip waarop - naar algemeen bekend is - veel mensen thuis komen of zijn na hun dagelijkse bezigheden. De kans om op dat moment als inbreker te worden overlopen is daarom, naar ook verdachte moet hebben geweten, niet gering. Verdachte heeft zich daardoor kennelijk niet laten weerhouden om andermans woning binnen te gaan en heeft dit risico voor lief genomen. Toen verdachte vervolgens daadwerkelijk werd geconfronteerd met de thuiskomende bewoonster, heeft hij zijn eigen belang om niet met justitie in aanraking te komen vóór alles gesteld en is hij in zijn vlucht er niet voor teruggedeinsd om de bewoonster omver te duwen. Dit handelen getuigt van een mentaliteit die puur gericht is op geldelijk gewin en waarbij, als het erop aan komt, op lichtzinnige wijze de lichamelijke integriteit en veiligheid van een ander als irrelevante factoren worden weggecijferd, zonder op enig moment de hierdoor mogelijk optredende gevolgen in ogenschouw te nemen. Als gevolg van de duw van verdachte is [slachtoffer 1] op haar hoofd gevallen en de volgende dag in het ziekenhuis overleden. Hoewel verdachte dit zeer ernstige gevolg van zijn handelen mogelijk niet in volle omvang heeft voorzien, komt dit gelet op het voorgaande wèl voor zijn rekening. De rechtbank rekent hem deze handelwijze zwaar aan, temeer nu verdachte noch voor het overlijden van [slachtoffer 1], noch voor de inbraak enige verantwoordelijkheid heeft genomen. Het betreft een zeer ernstig strafbaar feit, waarvoor een langdurige
onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd is.
Verdachte wordt daarnaast veroordeeld voor een inbraak in een sportcomplex en voor het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid amfetamine. Ook dit betreffen misdrijven waarvoor een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 juni 2014. Daaruit blijkt dat verdachte ondanks zijn jeugdige leeftijd herhaaldelijk (zij het in een aantal gevallen nog niet onherroepelijk) is veroordeeld wegens vermogensdelicten en dat daarbij meerdere malen langdurige vrijheidsstraffen zijn opgelegd. Deze veroordelingen hebben blijkbaar niet een zodanige invloed op verdachte gehad dat hij is opgehouden met het plegen van strafbare feiten, hetgeen niet in het voordeel spreekt van verdachte. Bij het bepalen van de straf zal de rechtbank er rekening mee houden dat verdachte na 31 januari 2014, namelijk op 1 mei 2014, opnieuw is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsrapport van 21 mei 2014 en een trajectconsult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie naar aanleiding van een consult met verdachte op 4 maart 2014. Uit deze stukken blijkt dat verdachte - evenals in het verleden - niet in gesprek wenst te gaan met de reclassering en dat hij geen medewerking heeft willen verlenen aan het opstellen van een pro justitia rapportage. Nu verdachte niet aan onderzoek heeft meegewerkt, zijn er reeds daarom geen aanwijzingen voor het opleggen van reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden. Gelet op de pro-criminele houding en het strafrechtelijk verleden van verdachte adviseert de reclassering een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank ziet op grond van deze stukken geen aanleiding om af te wijken van de hiervoor genoemde uitgangspunten voor strafoplegging en zal daarom een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, in onderlinge samenhang bezien, en op recente jurisprudentie op het gebied van woninginbraken met dodelijke afloop, het justitiële verleden van verdachte en diens weigering hulp te aanvaarden om te werken aan gedragsverandering, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

[slachtoffer 2] heeft zich voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 94,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Deze vordering houdt verband met het onder 2 ten laste gelegde. Nu de rechtbank verdachte van dit ten laste gelegde feit vrijspreekt en er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld en de gevorderde schade, zal de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
[naam 7] heeft zich namens de [school] voorafgaand aan het onderzoek ter terechtzitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1750,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Deze vordering houdt verband met het onder 7 ten laste gelegde. Nu de rechtbank verdachte van dit ten laste gelegde feit vrijspreekt en er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de feiten waarvoor verdachte wordt veroordeeld en de gevorderde schade, zal de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 27, 47, 57, 63 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2, 4, 5 en 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 3 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1primair , 3 en 6 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, zoals hiervoor vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf in mindering wordt gebracht;
schadevergoeding
  • bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk is in haar vordering.
  • bepaalt dat de benadeelde partij [naam 7] niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. F. van der Maden en mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2014.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Politie Eenheid Oost, TGO Zaandam met BVH-nummer 2014-009358, opgemaakt d.d. 6 mei 2014.
feit 1:
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] [3] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Op 31 januari 2014 ben ik met de auto met mijn vrouw en schoonmoeder naar de woning van mijn schoonmoeder aan de [adres 1] te Zwolle gereden. Ik denk dat we daar omstreeks 18.40 uur waren. Mijn schoonmoeder zou de voordeur opendoen. Ik zag dat mijn schoonmoeder de sleutel in het slot stak en de deur opende. Toen zij de deur openduwde, zag ik ineens een man uit de woning komen. Ik zag dat hij de woning uitrende, met twee handen tegen mijn schoonmoeder duwde en hard wegrende. Ik zag dat mijn schoonmoeder door de harde duw recht achterover gevallen was, met haar achterhoofd op de straat.
De man die uit de woning van mijn schoonmoeder kwam rennen, kan ik als volgt omschrijven: Een man van ongeveer 1.80 meter lang met een slank postuur. Hij was ongeveer 20 jaar oud. Hij had blonde stekels en droeg een donkere, glimmende jas tot op zijn heupen. Het was een gewatteerde jas met stiksels. Hij droeg een blauwe spijkerbroek.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] [4] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
V = vraag verbalisant
A = antwoord getuige
V: Ik wil u een aantal vragen stellen over de inbraak bij uw moeder aan de [adres 1] te Zwolle. (…)
V: Wat voor waardevolle spullen liggen er in de woning van uw moeder?
A: In het kastje dat de inbreker heeft geopend lagen wat sieraden. Er zijn twee juwelendoosjes geopend.
Een proces-verbaal sporenonderzoek [5] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 31 januari 2014 werd door mij, verbalisant, onderzoek naar sporen verricht in perceel [adres 1] te Zwolle. Ik zag dat het raam aan de achterzijde van de woning op de begane grond was verbroken. Ik zag dat met een breekvoorwerp gewrikt was in de sluitnaad. Hierbij was één draairaamhefboomsluiting afgebroken en één draairaamhefboomsluiting uit de schoot getrokken. De werktuigsporen op het raam en kozijn heb ik afgevormd.
Veiliggesteld spoor:
Werktuigspoor: SIN [nummer 6]
Plaats veiligstellen Sluitnaad achterraam
Een proces-verbaal sporenonderzoek [6] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 31 januari 2014 vond er een inbraak plaats in een woning aan de [adres 1] te Zwolle. Tijdens deze inbraak werd de dader op heterdaad betrapt en overlopen door de bewoonster, genaamd [slachtoffer 1]. Tijdens de vlucht gaf de dader haar een duw, waardoor zij ten val kwam en letsel opliep aan het hoofd. Het slachtoffer werd opgenomen in het Sophia-ziekenhuis, waar zij op 1 februari 2014 overleed.
Een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut betreffende Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgemaakt d.d. 15 mei 2014 door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en forensisch patholoog, als losse bijlage bij het dossier gevoegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer 1] wordt het intreden van de dood verklaard door verwikkelingen van inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld op het hoofd, zoals door vallen kan ontstaan.
Een proces-verbaal van bevindingen [7] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 6 maart 2014 werd ik door de schoonzoon van [slachtoffer 1], [getuige 1], benaderd. Hij vertelde mij dat de familie sieraden uit de woning (de rechtbank begrijpt: de woning aan de [adres 1]) miste. Bij het opruimen van spullen uit de woning had men een gouden bedelarmband niet gevonden, terwijl men zeker wist dat het slachtoffer dit armbandje wel in bezit had gehad.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] [8] , d.d. 13 februari 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Op 31 januari 2014, tussen 19.30 uur en 20.00 uur, bevond ik mij in mijn woning te Zwolle. Ik hoorde de voordeurbel gaan. Ik zag een persoon voor de deur staan. Ik heb vervolgens de deur geopend. Ik hoorde dat de jongen mij vroeg: 'koop je ook goud op?' Hij toonde mij toen een bedelarmband met bedeltjes. Ik nam de armband van hem over. Ik bood hem 240 euro voor de armband en hij ging akkoord. Ik zal de armband voor u schetsen. (De rechtbank begrijpt dat deze schets is opgenomen op pagina 226). Er zaten 8 bedeltjes aan.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] [9] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Mijn oma is [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]), die aan de [adres 1] in Zwolle woonde. De sieraden zouden worden verdeeld onder de kinderen en kleinkinderen. Ik wist dat oma een bedelarmband had die ze bij speciale gelegenheden droeg. Zo kwamen wij erachter dat deze armband miste. Het betreft een armband van goud met bedeltjes eraan. De bedeltjes, een stuk of tien, zaten met een ringetje vast aan de armband.
U toont mij een tekening (als bijlage gevoegd op pagina 376, de rechtbank begrijpt dat dit de tekening is die door getuige [naam 1] is gemaakt, vergelijk pagina 226) met daarop een aantal bedeltjes. Ik herken de schakel wel, twee ertussen en dan een bedeltje. Ook komt me het ronde ding bekend voor. Er staat 'sterrenbeeld' bij, maar er hing iets ronds aan en dit lijkt er wel op. Het bedeltje waaronder 'kinderbeeldje' staat herken ik ook maar dan niet als kinderbeeldje, maar er hing wel zoiets aan.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 1] [10] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
U toont mij een aantal foto's. Bij de eerste foto die ik zie, herken ik de gouden bedelarmband die ik kocht op 31 januari 2014.(De rechtbank begrijpt: de foto op pagina 273).
Een proces-verbaal van herkenning persoon door opsporingsambtenaar [11] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 25 maart werden mij camerabeelden getoond van een spoorwegstation. Mij werd gevraagd of ik op de beelden aan de hand van de getoonde beelden, waarop meerdere personen te zien waren, [verdachte] herkende.
De persoon op de beelden herken ik als [verdachte], geboren op [geboortedatum]-1990.
Ik, verbalisant, ken de bovengenoemde persoon ambtshalve. Ik heb hem meerdere keren als verdachte gehoord en hem meerdere keren in onderzoek gehad en camerabeelden en foto's van hem gezien.
Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de videobeelden zag. Ik herkende hem aan de hand van het volgende beeld: 30 januari 2014 ZL-077TravthvTraoSo67riSp9 -> 14:25:10.124. De persoon met de donkere jas.(De rechtbank begrijpt: de still op pagina 494, onderste afbeelding).
De still op pagina 494, onderste afbeelding, behorend bij het proces-verbaal bevindingen NS treinstation.
Een proces-verbaal van bevindingen [12] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
In het kader van het onderzoek naar een inbraak aan de [adres 1] te Zwolle werd een netwerkmeting uitgevoerd. De [adres 1] is gelegen in de wijk Westenholte te Zwolle. Vervolgens werden van alle relevante telecommasten gegevens opgevraagd over de periode 31 januari 2014, 17.30 uur tot en met 31 januari 2014, 20.30 uur.
Naar aanleiding van CIE-informatie dat [verdachte] gebruik zou maken van telefoonnummer 06-[nummer 1] is gekeken of dit telefoonnummer voorkwam in de netwerkmonitoring. De gebruiker van dit nummer bevond zich op 31 januari 2014 om 18.49:15 uur en 18:57:39 onder het bereik van een telecommast, staande Schokkerweg 2 te Zwolle. De Schokkerweg is gelegen in de wijk Westenholte te Zwolle.
Om 18.49:15 uur belde de gebruiker van het nummer 06-[nummer 1] naar het nummer
06-[nummer 2]. In de loop van het onderzoek is gebleken is dat dit nummer in gebruik is bij [naam 2]. Tevens is in de loop van het onderzoek gebleken dat [verdachte] en [naam 2] regelmatig telefonisch contact met elkaar hebben.
Om 18:57:39 belde de gebruiker van het nummer 06-4401588 naar het nummer
06-[nummer 3]. Uit de Basis Voorziening Handhaving (BVH) bleek dat de gebruiker van dit telefoonnummer [naam 3] was, wonende [adres 6]. Uit de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Enschede bleek mij dat [verdachte] op hetzelfde adres stond ingeschreven.
Het telefoonnummer van [naam 4] was 06-[nummer 4]. In de historische printgegevens van het telefoonnummer 06-[nummer 1] is te zien dat er op 31 januari 2014 SMS-contact is tussen enerzijds het telefoonnummer in gebruik bij [naam 4] en anderzijds het nummer 06-[nummer 1]. (De bedoelde contacten staan weergegeven in afbeelding H op pagina 471, waarnaar de rechtbank hier verwijst.)
Een proces-verbaal verhoor verdachte [13] , voor zover inhoudende, als verklaring van [naam 4]:
V: vraag
A: antwoord
V: Wat is het telefoonnummer van je telefoon?
A: Ik heb nu 06-[nummer 4].V: Kan het zijn dat [verdachte] op donderdag 30 januari op vrijdag 31 januari bij jullie geslapen heeft?
A: Ja dat kan. Toen heb ik hem ook een sms gestuurd om te zeggen dat hij wat vaker van zich moest laten horen.
A: Kort daarna heb ik hem een sms gestuurd. Dit was de dag dat hij bij ons wegging. Dit was dus eind januari.
Een proces-verbaal van bevindingen [14] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 13 maart 2014 zijn [naam 5] en [verdachte] in dezelfde transportbus geplaatst. Het gesprek tussen hen beide is opgenomen. In een eerder onderzoek is interceptie toegepast op [naam 5]. Ik, verbalisant, heb veel van deze gesprekken verwerkt en herken de stem van [naam 5]. In de opname zijn maar twee personen te horen. De ander is dan automatisch [verdachte]. Hieronder volgt de uitwerking:
E= [verdachte]
R= [naam 5]
E: Kijk, ik had? Ze zeggen: ik heb een telefoonnummer gehad?
R: Ja?
E: Maar niemand had dat nummer. Waren maar drie mensen.
R: Ja.
E: Maar er is een CIE melding dat dat nummer van mij is.
R: Welk nummer is dat dan? (…)
E: Nul zes euh drie keer vier en dan nog iets. Maar er zijn drie mensen die dat nummer hadden. Maar er is een CIE melding dat dat nummer van mij was.
(…)
E: Ik moet weten wie de CIE melding doet. Het is iemand die mij heel goed kent.
(…)
E: Hij kan bij mij informatie geven wat maar twee of drie mensen weten.
Een proces-verbaal sporenonderzoek [15] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 10 februari 2014 werd door mij, verbalisant, een forensisch onderzoek naar sporen verricht aan een openbare weg op het Melissepad te Zwolle. Ik zag dat het Melissepad gelegen is tussen de [adres 1] en de Weidesteenlaan te Zwolle. Ik zag tegen de muur van een schuur in de achtertuin van perceel Melissepad 20, een geel voorwerp staan. Ik heb het voorwerp veiliggesteld. Ik zag dat het een geel breekijzer van het merk Stanley Fatmax was.
Sporendrager:
Object: Breekijzer
Merk/type: Stanley Fatmax
Kleur: Geel
SIN: [nummer 5]
Een proces-verbaal vergelijkend werktuigsporenonderzoek [16] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ontvangen materiaal:
Op 12 februari ontving ik, verbalisant, een zwart-gele koevoet, gemerkt [nummer 5], merk Stanley, type Fatmax.
Het volgende werktuigspoor bleek in aanmerking te komen voor een vergelijkend werktuigsporenonderzoek: Een werktuigspoor, gemerkt [nummer 6], afgevormd op 31 januari 2014 bij sporenonderzoek naar aanleiding van inbraak in een woning aan de [adres 1] te Zwolle.
Onderzoek:
Het afgevormde werktuigspoor [nummer 6] toont twee indruksporen met een breedte variërend van circa 8 tot circa 22 millimeter. In de afgevormde indruksporen zijn onregelmatigheden en op kraslijnen gelijkende indrukken waargenomen. Als veroorzaker van de indruksporen komt de spijkertrekkerzijde van een koevoet in aanmerking.
Koevoet [nummer 5] heeft aan beide uiteinden een spijkertrekker; één in de lengterichting van de steel en de ander haaks daarop. De zijden van de spijkertrekker in de lengterichting van de steek merkte ik a en b. De spijkertrekker met de zijden a en b heeft een totale breedte van circa 8 tot circa 24 millimeter. In beide spijkertrekkerszijden van koevoet [nummer 7] zijn van fabriekswege aangebrachte slijpsporen en door het gebruik ontstane beschadigingen waargenomen. Ten behoeve van het onderzoek is met behulp van afvormmateriaal een replica vervaardigd van de spijkertrekker met de zijden a en b.
Resultaten:
Bij een vergelijkend microscopisch onderzoek tussen enerzijds het afgevormde werktuigspoor [nummer 6] en anderzijds een van koevoet [nummer 5] vervaardigde replica, zijn onregelmatigheden waargenomen, die qua plaats en vorm overeenkomen met karakteristieke beschadigingen in de spijkertrekkerszijde a van koevoet [nummer 5]. Tevens zijn aansluitende kraslijnenbeelden waargenomen.
Conclusie:
Het afgevormde werktuigspoor [nummer 6] is veroorzaakt met koevoet AAGP8319NL.
Een proces-verbaal sporenonderzoek [17] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 10 februari 2014 werd door mij, verbalisant, onderzoek verricht naar biologische sporen op de volgende sporendrager:
Object: Handgereedschap (breekijzer)
Merk/type: Stanley Fatmax
Kleur: Geel
SIN: [nummer 5]
Ik heb het gele breekijzer bemonsterd met behulp van een wattenstaafje op mogelijk aanwezige gebruikssporen. Ik heb het wattenstaafje veiliggesteld en gewaarmerkt met SIN [nummer 8].
Een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut [18] , betreffende DNA-onderzoek naar aanleiding van een diefstal met dodelijke afloop in Zwolle op 31 januari 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
[nummer 8] Bemonstering (van een breekijzer).
Van het DNA in de bemonstering [nummer 8] (van het breekijzer) is een onvolledig DNA-profiel verkregen van een man. Het onvolledige DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering [nummer 8] is vergeleken met de in de DNA-databank aanwezige DNA-profielen van personen. Dit DNA-mengprofiel matcht met het DNA-profiel van [verdachte] RJF025 (geboren op [geboortedatum] 1990).
Na aanvullend onderzoek kan naar verwachting de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match worden berekend.
Een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut [19] , betreffende aanvullend DNA-onderzoek naar aanleiding van een diefstal met dodelijke afloop in Zwolle op 31 januari 2014.
Het DNA in de bemonstering [nummer 8]#01 is aan een aanvullend DNA-onderzoek onderworpen.
SIN [nummer 8]#01
DNA-profiel van een man [verdachte] RJF025.
Matchkans DNA-profiel: Kleiner dan één op één miljard.
feit 3:
Een proces-verbaal van aangifte door S.R. Leferink [20] , namens voetbalvereniging Reutum, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven,
- als verklaring van aangever:

Ik wens aangifte te doen van diefstal door middel van braak uit het clubgebouw van voetbalvereniging Reutum, gevestigd aan de Holmansweg 13 te Reutum. Ik ben voorzitter van de vereniging en als zodanig bevoegd aangifte te doen. Op 1 december 2013, omstreeks 20.00 uur is het clubgebouw verlaten en zijn alle deuren en ramen slotvast afgesloten. Op 2 december 2013, omstreeks 8.30 uur is door een vrijwilligster van de vereniging de inbraak ontdekt. Zij zag op de bar in de kantine een bakje liggen. In dit bakje zit normaal gesproken muntgeld dat nu is weggenomen. Tevens zag zij dar de kastjes en lades in de keuken openstonden. In het clubgebouw blijkt dat naast genoemde ruimtes ook in de bestuurskamer kasten en lades zijn doorzocht.

- als korte opmerking van verbalisant:
Aan de achterzijde van het clubgebouw zijn de glaslatten van een toegangsdeur verwijderd, waarna de ruit is uitgenomen.
Een proces-verbaal sporenonderzoek, proces-verbaalnummer PL05KD 2013123581-2, als losse bijlage bij het dossier gevoegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, heb op 2 december 2013 sporenonderzoek verricht in verband met een gekwalificeerde diefstal uit een sportcomplex, gepleegd tussen 1 en 2 december 2013.
Het onderzoek is verricht in en bij een clubgebouw aan de Holmansweg 13 te Reutum, binnen de gemeente Tubbergen.
In de bestuurskamer zag ik bij het bureau kasten en laden openstaan. Rechts onder het bureau in de bestuurskamer zag ik een kastje open staan. Op het deurtje van dat kastje zag ik een afdruk van opgedroogde, roodkleurige vloeistof. Ik heb dit met een wattenstaafje bemonsterd en daarna getest met Tetrabase. Ik zag dat de test blauw kleurde, wat erop duidt dat dit bloed is.
Het volgende spoor werd veiliggesteld:
SIN: [nummer 9]
Soort: Bloed
Een schriftelijk stuk, te weten een rapport van het NFI betreffende aanvullend DNA-onderzoek [21] , inclusief bijlage, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
DNA-profielen die matchen met het DNA-profiel van [verdachte] RJF025 worden geregistreerd onder DNA-profielcluster 14988.
Bijlage: DNA-profielcluster 14988
Omschrijving onderzoeksmateriaal bloedspoor
DNA-identiteitszegel [nummer 9]#01
Matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard
feit 6:
Een proces-verbaal van bevindingen [22] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten, dan wel één hunner:
Op 17 februari 2014 werd door ons, verbalisanten, een onderzoek naar sporen en goederen verricht in de woning [adres 6] in Enschede en in een bijbehorende berging. Ik, verbalisant [verbalisant], zag dat aan de rechterzijde van de berging een plank aan de muur bevestigd was. Ik zag dat daar een donkerkleurige sporttas lag. Ik zag dat in die tas een aantal gesealde plastic zakken zaten. Ik zag dat in die zakken een geel/wit vochtig poeder zat. Ik vermoedde dat het om verdovende middelen ging. De tas met de verdovende middelen heb ik overgedragen aan [verbalisant], brigadier van politie.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [23] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
U toont mij een foto, genummerd 1. (De rechtbank begrijpt: de foto op dossierpagina 170, waarop de berging behorende bij de woning zichtbaar is). Ik herken daarop mijn schuur aan de [adres 6]. Ik kom circa één keer per week in de schuur.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 6] [24] , voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op het adres [adres 6] te Enschede staan [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte]) en ik ingeschreven. U vraagt mij waarvoor ik het schuurtje gebruik. Ik heb daar matrassen liggen en oude zooi.
Een proces-verbaal [25] , betreffende onderzoek naar een inbeslaggenomen reistas met inhoud, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Op 17 februari werd door mij, verbalisant Kolkman, brigadier van politie, een zwarte reistas, met daarin vier verpakkingen van transparant plastic met daarin vermoedelijk amfetamine, aangetroffen en in beslaggenomen onder de verdachte: [verdachte].
Nader onderzoek amfetamine: SIN-nummer [nummer 10]
In de tas bevonden zich vier sealbags met daarin een beigeachtige pasta. Vorenbedoelde op amfetamine gelijkende stof werd getest en reageerde positief op de aanwezigheid van amfetamine. Het nettogewicht van de amfetamine bedroeg tezamen 7840 gram. Een monster van vorenbedoelde amfetamine zal voor nader onderzoek worden overgebracht naar het Nederlands Forensisch Instituut.
Een schriftelijk stuk [26] , te weten een rapport identificatie van drugs en precursoren van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt d.d. 5 maart 2014 door ing. P.H. Walinga, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Betreft: Opiumwet
Verdachte: [verdachte]
Kenmerk: [nummer 11]
Omschrijving: monster crèmekleurig geklonterd poeder
Conclusie: bevat amfetamine

Voetnoten

1.TGO Zaandam, BVH-nummer 2014009358, pagina 467-468.
2.TGO Zaandam, BVH-nummer 2014009358, pagina 304.
3.Pagina 326-327.
4.Pagina 358.
5.Pagina 797-798.
6.Pagina 841.
7.Pagina 347.
8.Pagina 229-230.
9.Pagina 372-376.
10.Pagina 271 en 274.
11.Pagina 508.
12.Pagina 467-471.
13.Pagina 285, 288, 289.
14.Pagina 174 en 178-179.
15.Pagina 865-866.
16.Pagina 878-882.
17.Pagina 874.
18.Pagina 966-967.
19.Pagina 972.
20.Pagina 64.
21.Pagina 972, 973, 975 en 977.
22.Pagina 888-889.
23.Pagina 167-168 en 170.
24.Pagina 303-304.
25.Pagina 1010-1011.
26.Pagina 1052-1053.