5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt met betrekking tot de feiten het volgende vast.
Drie Litouwse autohandelaren, [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] verblijven in een vakantiehuisje dat staat op het terrein van een manege te [buurtschap], gemeente
Hardenberg. In de avond van 20 februari 2010 zitten de drie handelaren in het huisje.
Tussen 22:00 uur en 22:30 uur komen meerdere mannen (in ieder geval drie, mogelijk meer)
het huisje binnen. Zij dragen bivakmutsen en handschoenen en zijn bewapend met
slagwapens en een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Zij praten eerst Russisch, maar
schakelen daarna over op Litouws. Er wordt direct fors geweld uitgeoefend op de drie
slachtoffers. De overvallers zijn op zoek naar geld. De slachtoffers worden getapet waarbij
het hoofd van [slachtoffer 1] met tape wordt omwikkeld. De mannen worden gefouilleerd en het
huisje en auto’s van de slachtoffers worden doorzocht. Ook worden hun armen en benen
met tiewraps vastgebonden. Gedurende de overval wordt er fors geweld uitgeoefend. Op
enig moment komt de eigenaresse polshoogte nemen in het huisje. Zij ziet drie onbekende
mannen met mutsen op, die ervandoor gaan door de achterdeur van het huisje. Ze treft de
drie slachtoffers bloedend en vastgebonden aan. Zij bevrijdt allereerst [slachtoffer 1] die op dat
moment in ademnood verkeert. Om 22:44 uur krijgen de verbalisanten een melding om naar
het vakantiehuisje te gaan.
Uit de letselverklaringen en foto’s blijkt dat [slachtoffer 2] diverse bloeduitstortingen heeft op
zowel het hoofd als het lichaam, een schaafwond en op beide enkels rode lijnvormige
letsels. [slachtoffer 3] heeft diverse blauw/rode plekken en ‘tramlinebruisings’ op het lichaam,
een rode striem op de binnenzijde van de rechterpols en een snijwond op het achterhoofd.
[slachtoffer 1] heeft bloeduitstortingen, een zwelling, een ontvelling in zijn gezicht en roodheid
op zijn rug. Uit later medisch onderzoek in Litouwen blijkt bovendien dat [slachtoffer 1] een
gebroken kaak heeft, meerdere (overige) breuken in zijn gezicht en twee gebroken ribben.
Verder heeft hij een verminderd gehoor door bij de overval beschadigde zenuwen.
De rechtbank neemt naast de bovenstaande feiten het navolgende in aanmerking.
In het huisje (plaats delict 1a) wordt door de politie op meerdere plekken op de vloer bloed
aangetroffen. In één van die plekken is een fragment van een schoenafdruk zichtbaar.
Tevens treffen de verbalisanten onder meer stukken ducttape, tiewraps en knuppels aan.
Uit sporenonderzoek kan volgen dat in de directe nabijheid van het huisje (plaats delict 1b) in die avond gevallen sneeuw zes verschillende schoensporen (genummerd 1 t/m 6) worden aangetroffen, die niet aan de aanwezige slachtoffers/getuigen/politieambtenaren kunnen worden toegeschreven. De veroorzakers van de schoensporen 1, 2 en 3 zijn aldus de rapportage het terrein van de manege genaderd vanuit oostelijke richting, de veroorzakers van de sporen 4, 5 en 6 vanuit noordelijke richting. Alle zes sporen lopen in de richting van het vakantiehuisje waar de overval heeft plaatsgevonden. Vanaf de achterzijde van het huisje lopen vijf schoensporen in de richting van de openbare weg, de [buurtschap]. Het profiel van schoenspoor 2 is soortgelijk aan het profiel waarvan in het bloed in het huisje een fragment is aangetroffen.
Verderop aan de [buurtschap], zo’n 300 meter in zuidoostelijke richting vanaf het
vakantiehuisje (plaats delict 2), worden sporen aangetroffen van een voertuig en drie
verschillende schoensporen. Deze drie schoensporen lopen naar het vakantiehuisje en zijn
qua profiel en vorm soortgelijk aan de schoensporen 1, 2 en 3 op plaats delict 1b. Een van
deze drie schoensporen wordt ook in tegenovergestelde richting aangetroffen en is dan
vermoedelijk veroorzaakt door een hard hollend persoon. Het in de berm aangetroffen
bandenspoor was bevroren. Een dergelijke bevriezing wordt veroorzaakt door een warme
stilstaande band. Uit de aangetroffen slipsporen veroorzaakt door deze voertuigbanden is te
herleiden dat een geparkeerd voertuig vanaf plaats delict 2 vermoedelijk is weggereden in
oostelijke richting. De rechtbank concludeert op grond van voorgaande dat (in ieder geval een deel van) de daders van de overval gebruik heeft gemaakt van dit voertuig.
Op 28 februari 2010 wordt bij de politie melding gemaakt van goederen die in het
grensgebied Nederland-Duitsland, in het verlengde van de [buurtschap] in zuidoostelijke
richting door een burger in de berm van de doorgaande weg zijn aangetroffen (plaats delict
3). Het gaat om zes handschoenen, die mogelijk drie paar vormen, vijf (bivak)mutsen, zes
schoenen, waarvan drie paar zijn te vormen, en een rol grijze ducttape. De goederen zijn
gevonden over een afstand van ongeveer 1.600 meter. Het eerste goed, de rol ducttape,
wordt in de berm op ongeveer 1.700 meter van plaats delict 1a en op ongeveer 1.400 meter
van plaats delict 2 aangetroffen. De overige goederen worden eveneens in de berm van de
doorgaande weg aangetroffen.
Op verschillende goederen die op plaats delict 3 worden aangetroffen worden vier
verschillende DNA-profielen aangetroffen. Er worden geen hits gevonden bij vergelijking
met de DNA-profielen opgenomen in de Nederlandse DNA-databank. De gevonden DNA
profielen worden ook vergeleken met DNA-profielen opgenomen in DNA-databanken van
een aantal andere landen. Er volgen twee hits: het DNA-profiel (op een bivakmuts
[nummer 4] waarop een lichaamshaar is aangetroffen) van verdachte ([verdachte]) (afkomstig uit Litouwen) staat geregistreerd in Oostenrijk en het DNA-profiel (op een bivakmuts [nummer 2] waarop een haar is aangetroffen, op een linkerhandschoen [nummer 1]#01 en aan de binnenzijde van een rechterhandschoen [nummer 3]#01) van Nadas [slachtoffer 1] (eveneens afkomstig uit Litouwen) staat geregistreerd in Finland.
Door middel van een rechtshulpverzoek aan Litouwen komt nog één hit tot stand: een derde
op plaats delict 3 aangetroffen DNA-profiel (van een lichaamshaar en speeksel aangetroffen
op een bivakmuts [nummer 5]#1) blijkt afkomstig van [naam 1].
[naam 1] blijkt net als [verdachte] (verdachte), [slachtoffer 1], en de drie slachtoffers
afkomstig te zijn uit [geboorteplaats], een plaats in Litouwen.
Kunnen de goederen die zijn aangetroffen op plaats delict 3 worden beschouwd als
voorwerpen die bij elkaar horen en zijn ze te linken aan de overval?
De rechtbank komt tot een bevestigend antwoord op deze vragen en baseert dit op de bovenstaande feiten en omstandigheden en op het navolgende.
Uit forensisch onderzoek kan volgen dat twee van de bivakmutsen, aangetroffen op plaats
delict 3, vermoedelijk zijn vervaardigd uit één trui.
De rechtbank acht bovendien de omstandigheden waaronder de goederen zijn aangetroffen van belang. Zij zijn op korte afstand van de plaatsen delict la, 1b en 2 liggend in de berm
gerekend vanaf de rol ducttape in oostelijke richting aangetroffen, op korte afstand en in
één lijn ten opzichte van elkaar, aan de rechterzijde van de doorgaande weg die loopt in het
verlengde van de [buurtschap]. Deze omstandigheden maken het aannemelijk dat de
goederen aangetroffen op plaats delict 3 bij elkaar horen en uit een rijdende auto zijn
gegooid.
De rechtbank acht de aard van alle aangetroffen goederen van belang. Het is een feit van
algemene bekendheid dat dergelijke goederen vaak worden gebruikt bij overvallen of om
slachtoffers (tijdelijk) uit te schakelen, of om herkenning van de daders te voorkomen.
De rechtbank kent ook betekenis toe aan de conclusies van het forensisch onderzoek omtrent de schoensporen in combinatie met bandensporen van een voertuig op de plaats delict 2 en de vermoedelijke oostelijke rijrichting daarvan. De rechtbank acht het aantreffen van de goederen in de berm in de onderhavige strafzaak goed voorstelbaar, nu vaststaat dat de overvallers bij de overval zijn overlopen door de eigenaresse en zij als gevolg hiervan de goederen waardoor zij mogelijk te linken waren aan de overval, snel kwijt wilden.
Uit onderzoek van het NFI blijkt – kort samengevat – dat het zeer veel waarschijnlijker is dat
een stuk ducttape die na de overval is aangetroffen op plaats delict 1a één geheel heeft
gevormd met de rol ducttape die is aangetroffen op plaats delict 3, dan dat dit het geval zou
zijn met een andere rol soortgelijke tape.
Er is een vergelijkend schoenspooronderzoek verricht waarbij is gekeken of de (fragmenten
van) schoensporen die zijn aangetroffen op de plaatsen delict la, 1b en 2 zijn veroorzaakt
door de schoenen die zijn aangetroffen op plaats delict 3. Het NFI acht het 10.000.000 keer
waarschijnlijker dat drie van de sporen op de plaatsen delict la, 1b en 2 afkomstig zijn van
de drie paar schoenen die op plaats delict 3 zijn aangetroffen, dan dat deze sporen afkomstig
zijn van schoenen met onbekende herkomst. Hierbij wordt door de deskundige van het NFI
opgemerkt dat deze uitkomst internationaal wordt gezien als een zeer grote bewijskracht.
Kort samengevat volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het bovenstaande dat de in de berm, derhalve op plaats delict 3 aangetroffen goederen, rechtstreeks kunnen worden gerelateerd aan de overval. Dit geldt, gezien het vorenoverwogene waaronder in het bijzonder de bovenomschreven conclusies van de deskundige, voor de ducttape en de schoenen. De bivakmutsen en de handschoenen (met daarop het DNA van de verdachten) kunnen met de ducttape en de schoenen als een bij elkaar horend geheel worden beschouwd.
Daarnaast volgt uit getuigenverklaringen dat ducttape, bivakmutsen en
handschoenen bij de overval daadwerkelijk zijn gebruikt.
Zijn de verdachten betrokken geweest bij de overval?
De rechtbank overweegt dat op één van de in de berm aangetroffen bivakmutsen DNA is
aangetroffen van medeverdachte [naam 1] en op een andere, waarschijnlijk uit dezelfde trui gemaakte bivakmuts, het DNA van medeverdachte [slachtoffer 1].
De rechtbank merkt op dat uit de aangiftes blijkt dat aldus de aangevers de daders Litouwse
mannen waren. Vastgesteld kan worden dat verdachte de Litouwse nationaliteit heeft en dat
de op plaats delict 3 aangetroffen DNA-profielen afkomstig zijn van Litouwse mannen. Ook
de medeverdachten [slachtoffer 1] en [naam 1] hebben de Litouwse nationaliteit. Bovendien
blijkt uit het dossier dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer 1] en [naam 1] elkaar
kennen. Zo is bij een huiszoeking in de woning van verdachte een foto gevonden waar
onder meer verdachte en de medeverdachten [slachtoffer 1] en [naam 1] tezamen op staan
afgebeeld. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard [slachtoffer 1] en [naam 1] te kennen.
Verdachte is door de politie meermalen bevraagd over het aantreffen van zijn DNA, maar heeft daarvoor geen verklaring gegeven. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij met zijn medeverdachte(n) in Litouwen dezelfde sportschool heeft bezocht en dat zij bij het sporten mutsen gebruikten die zij na het sporten in de sportschool achterlieten. De rechtbank acht het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk.
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat de andere in de bivakmuts aangetroffen sporen niet van verdachte zijn. De rechtbank is van oordeel dat deze conclusie niet kan worden getrokken, nu uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 19 augustus 2010 betreffende haaronderzoek volgt dat uit die andere sporen geen DNA-profiel kon worden verkregen, waardoor vergelijking van die sporen met andere DNA-profielen niet mogelijk was.
Met deze vaststelling en gezien het bovenstaande en hetgeen zich overigens in het strafdossier bevindt is de rechtbank ambtshalve evenmin een ander scenario gebleken.
Uit voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte betrokken is geweest bij de overval.
Medeplegen
Hiervoor is overwogen dat op plaats delict 1b zes paar schoensporen zijn aangetroffen die
zijn veroorzaakt door personen die betrokken zijn geweest bij het plegen van de overval. Uit
de verklaringen van de aangevers en eigenaresse van het huisje blijkt dat er ten minste drie
daders tijdens de overval in de woning zijn geweest. Verder is op de goederen die zijn
aangetroffen op plaats delict 3 en waarvan is vastgesteld dat deze te linken zijn aan de
overval, DNA aangetroffen van vier personen, niet zijnde de aangevers. De verdachten
[naam 1], [slachtoffer 1] en [verdachte] zijn daar drie van. De zes bij de overval
betrokken personen zijn in twee groepen van drie het terrein van de manege genaderd, elk
van een andere kant. Zij droegen bivakmutsen en handschoenen en hadden slagwapens, een
op een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tiewraps en ducttape meegenomen. Ten
minste drie overvallers zijn het vakantiehuisje binnengegaan. Tijdens de overval is niet
alleen het huisje maar zijn ook auto’s van de slachtoffers doorzocht. Er is onder deze
omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank - hoe dan ook - sprake geweest van een
rolverdeling. Uit de bovengenoemde omstandigheden kan volgen dat de woning op
verschillende wijze in twee groepen — is benaderd, waarna drie of meer (gezamenlijk) zijn
binnengetreden en vele verschillende geweldshandelingen zijn gepleegd die geruime tijd in
beslag moeten hebben genomen. Daarbij werd ondertussen naar geld gezocht. De
slachtoffers zijn vastgebonden aan armen en benen, eerst met tape en later ook met tiewraps,
ze zijn gefouilleerd, ingetapet en zij zijn geslagen met slagwapens. De daders zijn bij
betrapping gezamenlijk gevlucht. Door al deze omstandigheden komt de rechtbank tot de
conclusie dat er sprake was een van te voren geplande gezamenlijk uitgevoerde overval.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank
genoegzaam dat er tussen de personen die betrokken zijn geweest bij het plegen van de
overval sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, zodat aan de vereisten
van medeplegen is voldaan.