ECLI:NL:RBOVE:2014:3878

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
08/910008-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk vervoeren en verkopen van hennep

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die gedurende bijna elf maanden tientallen kilo’s hennep heeft vervoerd, verkocht en afgeleverd. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen dat rekening gehouden moest worden met de halfslachtigheid van het gedoogbeleid in Nederland, omdat dit verweer feitelijk niet onderbouwd was. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.

De tenlastelegging omvatte het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, vervoeren, verkopen en afleveren van hennep, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren om de vervolging te schorsen. Tijdens de zitting op 19 juni 2014 heeft de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, zijn betrokkenheid bij het vervoeren en afleveren van hennep bekend, maar ontkende hij de verkoop ervan. De rechtbank heeft echter op basis van aanvullend bewijsmateriaal, waaronder camerabeelden en sms-berichten, geconcludeerd dat de verdachte ook hennep heeft verkocht.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte in verband met de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn handelen, heeft bijgedragen aan het criminele circuit van de hennephandel. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op zes maanden gevangenisstraf, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de tijd die sinds de feiten is verstreken. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, evenals de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - meervoudige kamer
Locatie Zwolle
Parketnummer: 08/910008-14
Uitspraak: 3 juli 2014

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het Openbaar Ministerie

tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1984 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres] (volgens opgave van verdachte ter terechtzitting).

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van
19 juni 2014. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. dr. H.K. ter Brake, advocaat te Hoorn. Als officier van justitie was aanwezig mr. H.J. Timmer.

TENLASTELEGGING

De verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 30 november 2011 tot en met 28 oktober 2012 te Apeldoorn en/of Zwolle en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, één of meer kilogram(men) hennep en/of hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, althans een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, (telkens) opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of vervoerd en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan (een) ander(en), in elk geval aanwezig gehad (telkens) (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) hennep en/of hennepstekken en/of hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te veroordelen ter zake van het tenlastegelegde.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich - overeenkomstig de inhoud van de door hem aan de rechtbank overgelegde schriftelijke pleitnota - op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte hennep heeft vervoerd en afgeleverd. Verdachte ontkent met klem dat hij ook hennep heeft verkocht zodat hij van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.

Het oordeel van de rechtbank

Verdachte heeft ter terechtzitting zijn betrokkenheid bij het vervoeren en afleveren van hennep aan [betrokkene] bekend. Gelet op het aanvullend bewijsmateriaal in de vorm van camerabeelden, observaties en tapgesprekken, zoals deze later in een eventueel op te maken aanvulling bij dit vonnis zullen worden opgenomen, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte niet alleen hennep heeft vervoerd en afgeleverd, maar ook heeft verkocht. De rechtbank heeft geen redenen om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
Uit het dossier blijkt dat sinds 30 november 2011 negentien keer is waargenomen dat verdachte tassen kwam halen of brengen bij [betrokkene]. In onder meer een sms-bericht van 21 januari 2012 vraagt verdachte aan [betrokkene] ‘moet je 3 P voor 38.5’?.
Op 9 maart 2012 stuurt verdachte een sms-bericht aan [betrokkene] met de tekst ‘Wil je die H morgen 6.5 voor 51 hele mooie geen kruimels netjes’? Op 17 april 2012 sms‘t verdachte aan [betrokkene] “ik hier 6 ons mooi h v 48 meenemen gelijk?” Omdat verdachte geen, dan wel geen geloofwaardige alternatieve verklaring heeft gegeven voor dit taalgebruik, leest de rechtbank het voorgaande als berichten over de soort hennep, hoeveelheden en prijzen per kilo. Bovendien is op de beelden van de observatiecamera waargenomen dat verdachte niet alleen tassen kwam halen bij [betrokkene], maar hem ook tassen bracht. De verklaring van verdachte dat hij de hennep in tassen ophaalde bij [betrokkene] en de lege tassen later weer terugbracht, acht de rechtbank gelet op de inhoud van genoemde sms-berichten, volstrekt onaannemelijk. Ook de verklaring van de ter terechtzitting als getuige gehoorde [betrokkene] dat verdachte nimmer hennep aan hem heeft verkocht, is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het voorgaande, ongeloofwaardig en geen reden om tot vrijspraak van dit onderdeel te komen zoals de raadsman heeft bepleit.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 30 november 2011 tot en met 28 oktober 2012 te Apeldoorn en Zwolle
opzettelijk kilogrammen hennep heeft vervoerd en verkocht en afgeleverd, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezenverklaarde levert op:
Het misdrijf:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet.
De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen acht gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden wordt opgelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht - gelet op de actuele jurisprudentie met betrekking tot het vervoeren en afleveren van drugs ter bevoorrading van coffeeshops – om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) heeft ten aanzien van het vervoeren, afleveren, verkopen en aanwezig hebben van hennep geen oriëntatiepunten vastgesteld. De rechtbank houdt bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in het wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte, in het dagelijks leven belast met de inkoop van coffeeshop [coffeeshop] in [plaats], heeft gedurende een periode van bijna elf maanden, tientallen kilo’s hennep vervoerd, verkocht en afgeleverd. Van hennep is algemeen bekend dat het de gezondheid van de gebruikers kan schaden en dat het verslavend kan werken. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het criminele circuit waarin deze softdrugs in illegale kwekerijen worden geproduceerd en waarin buiten de reguliere en legale economie om winst wordt gemaakt met de handel en export.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat bij de straftoemeting rekening zou
moeten worden gehouden met de halfslachtigheid van het geldende gedoogbeleid in
Nederland. Het gedoogbeleid is in de onderhavige zaak niet aan de orde omdat verdachte
buiten een door de gemeente gedoogde inrichting hennep heeft verkocht. Bovendien is
verdachte geen exploitant van een coffeeshop die in die hoedanigheid terecht staat wegens
handelen in strijd met de zogenaamde AHOJG-criteria. Het verweer mist daarom feitelijke
grondslag en wordt verworpen.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld in verband met de Opiumwet. Daaruit lijkt verdachte geen lering te hebben getrokken. De rechtbank acht daarom een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen.
Wel zal de rechtbank in verband met een door de meervoudige strafkamer Zutphen op
5 oktober 2012 opgelegde straf rekening houden met artikel 63 Sr. Ook neemt de rechtbank ten voordele van verdachte in aanmerking dat de feiten thans bijna 20 maanden oud zijn.
De rechtbank is - alle voormelde omstandigheden in aanmerking nemende - van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden moet worden opgelegd.

De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;

straf

- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. M.H. van der Lecq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Krooshof, griffier
en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2014.