5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Op dinsdag 20 maart 2012 is bij het politieteam Dalfsen/Ommen een melding binnengekomen dat er mishandelingen zouden zijn gepleegd in opvanghuis De Loot te Nieuwleusen in de periode tot 2010. Meldster van vorenstaande was [naam 5], een medewerkster van stichting Avelijn. Zij verklaarde dat haar cliënt [naam 6] haar had verteld dat haar kinderen genaamd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden mishandeld op de De Loot. Later heeft ook [naam 7], opa van [slachtoffer 3] van mishandelingen van zijn kleinzoon op de De Loot melding gemaakt.
Het gezinshuis De Loot is een opvangadres voor pleegkinderen en is verbonden aan Stichting de Terebint, die vanuit een een christelijke visie en grondslag werkt. De bij de onderhavige zaak betrokken kinderen zijn toentertijd door de William Schrikker Groep (WSG), een landelijk werkende instelling voor jeugdbescherming, ondergebracht bij De Loot. Verdachte is in 1984, nadat ze jarenlang in de verpleging had gewerkt, waaronder laatstelijk als hoofd verpleging op een kinderafdeling in een ziekenhuis, bij De Loot terechtgekomen, aanvankelijk als bewoner, toen zij in een depressie verkeerde. Verdachte heeft vervolgens op basis van een contract met de WSG bij De Loot een rol als pleegmoeder op zich genomen en heeft in de daarop volgende jaren vele kinderen, waaronder [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3], onder haar hoede gehad. Verdachte is in oktober 2010 naar Zuid-Afrika vertrokken. Vanaf dat moment zijn [naam 2] en [naam 1] op De Loot gaan werken met het uiteindelijke doel dat zij de zorg over de pleegkinderen van -onder meer- verdachte zouden overnemen. In die periode is naar voren gekomen dat -onder meer- verdachte een aantal kinderen die op De Loot verbleven zou hebben mishandeld. Vervolgens is hier in de media veel aandacht voor geweest en zijn er meerdere onderzoeken, ook vanuit de WSG, naar mogelijke misstanden op De Loot gestart. In mei en juni 2012 is tegen verdachte respectievelijk door [naam 6] aangifte gedaan van mishandeling gepleegd ten opzichte van haar kinderen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en door [naam 7] -onder meer- terzake van de mishandeling van zijn kleinzoon [slachtoffer 3].
Verdachte wordt -kort samengevat- verweten dat zij [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] tijdens hun verblijf bij De Loot te Nieuwleusen in de periode van 1 december 2007 tot en met 31 oktober 2010, terwijl zij al dan niet aan haar zorg en opvoeding waren toevertrouwd, heeft mishandeld. Deze mishandelingen zouden hebben bestaan uit het slaan met de hand(en) of met een houten of metalen kleerhanger en/of met een mattenklopper op en/of tegen zijn/haar rug (onderrug) en/of zijn/haar achterwerk (billen) en uit het met geschoeide voet(en) tegen zijn/haar bete)n(en) en/of achterwerk (billen) schoppen/trappen.
[slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn in juni 2012 bij de politie door middel van een studioverhoor verhoord. De tijdens die verhoren afgelegde verklaringen zijn door het TMFI op betrouwbaarheid onderzocht. Daarvan is een rapport opgemaakt, d.d. 23 juli 2013.
De rechtbank overweegt terzake deze verklaringen en de inhoud van het rapport als volgt.
In het rapport van het TMFI is over de wijze waarop het onderzoek heeft plaatsgevonden het volgende vermeld.
Ofschoon het vaak wordt aangenomen, bestaat er geen betrouwbare en valide
gestandaardiseerde methode om de betrouwbaarheid van verklaringen te toetsen. (..)
Wat kan de getuige-deskundige dan wel doen om een uitspraak te doen
over de betrouwbaarheid van verklaringen? De getuige-deskundige kan het dossier
onderzoeken op de aanwezigheid van elementen waarvan wetenschappelijk
onderzoek laat zien dat ze de betrouwbaarheid van verklaringen ernstig kunnen
schaden (bijv. suggestieve vragen, ooggetuigen die met elkaar praten). Bovendien
is het belangrijk om de ontstaansgeschiedenis van de eerste verklaring in kaart te
brengen. Hier kan bijvoorbeeld gekeken worden of de eerste verklaring spontaan tot
stand kwam of door middel van (suggestieve) druk. Ook dient onderzocht te worden
of een ander - alternatief- scenario dan het scenario dat in beginsel wordt
aangenomen (het scenario dat uitgaat van de betrouwbaarheid van de
verklaringen) de getuigenverklaringen beter voorspelt.(..)
Om de betrouwbaarheid van een verklaring in kaart te brengen, dienen drie
aspecten in acht te worden genomen: accuraatheid, consistentie en volledigheid.
Deze drie aspecten hoeven niet met elkaar in de pas te lopen. Accuraatheid is de
mate waarin de verklaringen overeenkomen met wat er in werkelijkheid heeft
plaatsgevonden. Een verklaring is minder accuraat wanneer er sprake is van
commissiefouten of pseudo-herinneringen, waarbij gebeurtenissen worden
beschreven die niet hebben plaatsgevonden. Consistentie verwijst naar de mate
waarin bij verschillende gelegenheden hetzelfde verhaal wordt verteld, Volledigheid
heeft betrekking op de mate waarin alle perifere en centrale details van een
gebeurtenis worden beschreven. Om de volledigheid te bepalen wordt veelal
gekeken naar omissiefouten. (..)
Het spreekt voor zich dat de accuraatheid en de volledigheid van de
verklaringen in een zaak niet onomstotelijk te bepalen zijn. Hiervoor zou de waarheid
in een zaak al bekend moeten zijn, en dat is vrijwel nooit het geval.
Binnen het recht wordt grote waarde gehecht aan het identificeren van
inconsistenties in de verklaringen van een verdachte of getuige. Deze zouden een
sterke indicatie zijn voor de mate van onbetrouwbaarheid van de verdachte of
getuige in het geheel. (..) Ook is het belangrijk om te vermelden dat in zaken met meerdere getuigen en slachtoffers het idee vaak bestaat dat consistente verklaringen tussen getuigen
en slachtoffers een sterke indicatie zijn van betrouwbaarheid. Ook hier geldt dat
getuigen en slachtoffers die onderling consistente verklaringen afleggen niet per
definitie betrouwbare verklaringen afleggen. (..)
Bij de beoordeling van de verklaringen is door de deskundige aandacht besteed aan de wijze waarop de eerste verklaring van [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] tot stand zijn gekomen. Het rapport vermeldt dat deze eerste verklaring belangrijke informatie bevat want onderzoek laat zien dat kinderen en volwassenen accurater zijn als ze door middel van open vragen worden gëinterviewd en als ze spontaan over een gebeurtenis praten dan wanneer ze met gesloten vragen worden verhoord. Verder dient te worden onderzocht of er elementen (bijvoorbeeld suggestieve vragen) aanwezig zijn geweest rondom het afleggen van de eerste verklaring die ervoor gezorgd kan hebben dat de betrouwbaarheid van de verklaring ernstig is geschaad, aldus het rapport.
In het proces-verbaal van politie is te lezen dat zowel [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] voor het eerst tegenover [naam 1] en [naam 2] over de gestelde mishandeling hebben gepraat. In oktober 2007 is verdachte voor 6 weken naar Afrika gegaan. Uit de verklaringen van [naam 1] en [naam 2] blijkt dat [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in die periode [naam 2] hebben benaderd en haar over de gestelde mishandelingen door verdachte hebben geïnformeerd. Volgens de kinderen zou verdachte hen onder andere hebben geslagen met een kleerhanger, mattenklopper en met de hand. [naam 2] heeft hierover - onder meer- verklaard:
“Toen de kinderen er achter kwamen dat zij (hiermee wordt bedoeld
[verdachte]) bijna terug zou komen van vakantie kwam [slachtoffer 3] samen met [slachtoffer 1] bij mij. Ze
moesten mij wat vertellen. [slachtoffer 3] barstte in huilen uit en zei dat hij liever niet wou dat
[verdachte] terug zou komen van vakantie, Ik vroeg waarom niet. Hij zei dat het zo veel
fijner was. Hij zei dat ze veel geslagen werden en bang voor haar waren”.
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] hebben hun verhaal voor het eerst aan [naam 2] verteld. De dag erna heeft [slachtoffer 2] samen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] haar verhaal bij [naam 2] gedaan.
Ten aanzien van deze eerste verklaringen heeft de deskundige in het rapport het volgende geconcludeerd.
Wat betreft de eerste verklaring van [slachtoffer 2]:
Op basis van het dossier wordt echter niet duidelijk hoe die verklaring van [slachtoffer 2] tot stand kwam. (..) Volgens de verklaring van [naam 2] is het onwaarschijnlijk dat er sprake was
van een hoge mate van suggestieve druk. (..) Hoewel het precieze gesprek onduidelijk is, lijken de vragen niet suggestief te zijn geweest (“Ik vroeg waarom niet”). (..) Op basis van het dossier kan worden geconcludeerd dat hoewel het lijkt alsof [slachtoffer 2] redelijk spontaan over de vermeende mishandeling heeft gesproken, het niet zeker is hoe de gesprekken precies zijn verlopen. Ook is het onwaarschijnlijk dat er veel suggestieve druk heeft meegespeeld tijdens de gesprekken.
Wat betreft de eerste verklaring van [slachtoffer 1]:
Zoals eerder vermeld is het onduidelijk hoe die gesprekken verliepen en wat er precies is gezegd. [slachtoffer 1] zou rond die periode 9 jaar zijn, en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] respectievelijk 13 en 14 jaar oud. Het is mogelijk dat vanwege zijn jonge leeftijd hij minder heeft gezegd over de vermeende mishandeling. Dit past bij de verklaring van [naam 2] die stelt dat [slachtoffer 3] moest huilen toen ze bij [naam 2] waren en dat [slachtoffer 3] zei dat [verdachte] hen sloeg. Net als bij de waarschijnlijk eerste verklaring van [slachtoffer 2], lijkt het dat [slachtoffer 1] spontaan over het vermeende voorval heeft gesproken en is het niet erg aannemelijk dat er stevige suggestieve druk tijdens die gesprekken plaatsvond.
Wat betreft de eerste verklaring van [slachtoffer 3]:
Zoals eerder is vermeld, wordt de indruk gewekt dat [slachtoffer 3] spontaan tegen [naam 2] zegt dat hij wordt geslagen door [verdachte]. Ook lijkt het niet zo te zijn dat hij onderworpen is geweest aan suggestieve vragen tijdens de gesprekken met [naam 2]. Het is aannemelijk dat het beeld met betrekking tot zijn eerste verklaring overeenkomt met het beeld dat hoort bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]: de verklaring is waarschijnlijk spontaan tot stand gekomen en er lijkt geen sprake te zijn geweest van sterke suggestieve druk. (..)
Voorts heeft de deskundige bij zijn betrouwbaarheidsonderzoek de verklaringen, zoals door [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] tijdens een studioverhoor zijn afgelegd, beoordeeld.
De deskundige stelt dat het verhoor van een kind volgens de regels der kunst uit de volgende onderdelen moet bestaan:
1) een kennismakingsfase waarin de interviewer zichzelf voorstelt en aangeeft dat kinderen mogen aangeven dat ze iets niet weten;
2) een fase waarin de verhoorder ervoor zorgt dat de kinderen zich op hun gemak voelen (door bijv. te praten over een neutrale gebeurtenis);
3) een fase waarin door middel van open vragen kinderen worden geïnterviewd over de gebeurtenis in kwestie (bijv. seksueel misbruik, mishandeling).
De deskundige Otgaar heeft ten aanzien van deze verklaringen als volgt gerapporteerd.
Wat betreft de verklaring van [slachtoffer 2]:
De verhoorder heeft de 3- stappen indeling zoals hierboven aangehaald grofweg overgenomen (er wordt echter niet over een neutrale gebeurtenis gesproken). Het verhoor is dus grotendeels volgens de vigerende standaarden verlopen. Een enkele keer wordt er een vraag gesteld met een ietwat suggestief karakter. Hoewel het gebruik van dergelijke suggestieve wenken wordt afgeraden, lijkt deze suggestie in dit verhoor geen sterk negatief effect te hebben gehad op de verklaringen van [slachtoffer 2]. [slachtoffer 2] verklaart namelijk direct na de eerste open vraag dat [verdachte] haar sloeg met een mattenklopper, een kleerhanger of schoen. (..)
Concluderend kan gesteld worden dat het studioverhoor op een vrij correcte manier is afgenomen (m.u.v. het gebruik van gesloten vragen en een enkele suggestieve vraag) en dat [slachtoffer 2] consistent verklaart over dat zij zou zijn geslagen door [verdachte].
Wat betreft de verklaring van [slachtoffer 1]:
Als de interviewer begint met het daadwerkelijke verhoor over de vermeende mishandeling wordt er een open vraag gesteld (“ Vertel eens uit jezelf, wat heb jij daar meegemaakt”?) [slachtoffer 1] antwoordt hierop dat hij elke dag werd geslagen met een kleerhanger en mattenklopper. Dit strookt met het beeld dat [naam 2], [naam 1] en [slachtoffer 2] (al heeft [slachtoffer 2] het eveneens over een schoen) ook schetsten. (..)
Concluderend kan gezegd worden dat het studioverhoor op een correcte
manier is afgenomen en dat [slachtoffer 1] waarschijnlijk consistent verklaart over dat hij zou
zijn geslagen door [verdachte].
Wat betreft de verklaring van [slachtoffer 3]:
Samenvattend kan gezegd worden dat hoewel het huidige verhoor op een aantal onderdelen op een correcte wijze is afgenomen (introductiefase, open vragen), werd wel aan het begin van het verhoor een suggestieve vraag gesteld. Het is echter onwaarschijnlijk dat deze suggestieve vraag een sterk negatief effect heeft gesorteerd op de verklaringen van [slachtoffer 3]. Bovendien is [slachtoffer 3] consistent dat hij werd geslagen door [verdachte].
Als algehele conclusie is in het rapport onder meer het volgende opgenomen:
Op basis van het dossier kan ik concluderen dat het er elementen in het dossier zijn die pleiten voor de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Echter, er moet ook rekening gehouden worden met een scenario dat ervan uitgaat dat sommige details in de verklaringen kunnen zijn aangedikt en/of gefabriceerd. Redenen hiervoor zijn onder andere: het onderling praten van getuigen, de invloed van de media en persoonsverwisseling.
De rechtbank stelt vast dat de deskundige Otgaar bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen, zoals in de inleiding is genoemd, meer op het criterium consistentie van de verklaringen en minder op de criteria accuraatheid en met name volledigheid van de verklaringen heeft gelet. De rechtbank heeft geconstateerd dat door [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] tijdens het studioverhoor weinig tot niet over de details van de tenlastegelegde mishandelingen is verklaard, te weten -onder meer- over wanneer, waar, hoe vaak en op welke wijze de mishandelingen zouden hebben plaatsgevonden. Verbalisanten hebben daar nauwelijks over doorgevraagd. De rechtbank acht het een gemis dat de deskundige dit door hem opgeworpen maar verder niet besproken aspect niet nader bij zijn onderzoek heeft betrokken. Hierdoor valt niet uit te sluiten dat de verklaringen mogelijk als minder volledig dienen te worden aangemerkt hetgeen gevolgen zou kunnen hebben voor de betrouwbaarheid. De omstandigheid dat een verklaring consistent is, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie dat een verklaring derhalve naar waarheid is afgelegd, te meer nu de deskundige in de inleiding van het rapport heeft vermeld dat in een zaak met meerdere slachtoffers en getuigen, zoals de onderhavige, het afleggen van consistente verklaringen niet per definitie meebrengt dat deze verklaringen betrouwbaar zijn.
De rechtbank ziet hierin aanleiding om de verklaringen ten aanzien van de aspecten volledigheid en accuratesse met enige terughoudendheid te beschouwen.
Vorenstaande kanttekeningen zijn echter geen aanleiding om de deskundige niet te volgen in diens conclusie dat er elementen zijn in het dossier die pleiten voor de betrouwbaarheid van de verklaringen. Tot de bedoelde elementen wordt naast consistentie ook spontantiteit gerekend. De rechtbank kent op dit punt belangrijke betekenis toe aan het feit dat de drie slachtoffers uit zichzelf met hun verklaring over de mishandeling naar buiten zijn gekomen, door dit aan [naam 2] te vertellen, en dat ten aanzien van deze ‘eerste verklaringen’ door de deskundige is geconcludeerd dat er op dat moment van suggestieve druk geen sprake is geweest.
De verklaring van verdachte zoals deze bij de politie is afgelegd is eveneens aan een betrouwbaarheidsonderzoek onderworpen. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de deskundige de volgende conclusie getrokken:
Concluderend kan gesteld worden dat hoewel [verdachte] toegeeft de kinderen wel eens te hebben geslagen, de verhoren meerdere suggestieve technieken bevatten die schadelijk zouden kunnen zijn voor het geheugen van [verdachte].
De rechtbank overweegt dat verdachte tijdens haar eerste verhoor bij de politie, weergegeven op pagina 78 en 79 van het proces-verbaal, voor het eerste verklaart over de tenlastegelegde mishandelingen. Het betreft de volgende alinea:
“(..) Maar ik heb ze heus wel een klap gegeven, hoor, ik zeg het eerlijk, ik wil niet, ik wil niet dat het uh, nou er is nooit was gebeurd of wat dan ook. Nee, ik wil gewoon eerlijk daarin zijn”.
De rechtbank constateert dat voorafgaand aan deze verklaring geen suggestieve of sturende vraag door de verbalisant is gesteld, op grond waarvan aangenomen zou moeten worden dat deze verklaring van verdachte onbetrouwbaar zou zijn omdat het geheugen van verdachte schade zou zijn toegebracht. Dit geldt eveneens voor de verklaring van verdachte op het punt dat zij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] met de klerenhanger zou hebben geslagen. Verdachte heeft verklaard (pagina 162 en 163 van het proces-verbaal) dat ze met de klerenhanger heeft geslagen en heeft vervolgens, na de vraag van de verbalisant “wie wel? “uit zichzelf verklaard dat dit [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] zijn geweest. Vervolgens heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank gedetailleerd verklaard (op pagina 166 en verder) op welke wijze, met welke klerenhanger, in welke situatie en op welke plek met de klerenhanger is geslagen.. De rechtbank acht de verklaring van verdachte op deze punten betrouwbaar, te meer nu deze ook wordt ondersteund door de verklaring van de slachtoffers. De rechtbank zal de genoemde passages van de verklaring van verdachte voor het bewijs bezigen.
De verklaring van [naam 4], de pleegdochter van verdachte, zal de rechtbank om meerdere redenen buiten beschouwing laten. Allereerst is de verklaring van [naam 4] niet duidelijk te plaatsen in de tijd. [naam 4] heeft verklaard dat zij 16 jaar oud was toen ze heeft gezien dat de drie slachtoffer door verdachte werden geslagen. Gezien de omstandigheid dat [naam 4] op
[geboortedatum 5] 1985 is geboren, heeft deze verklaring kennelijk betrekking op een periode voorafgaand aan de ten laste gelegde periode, te weten omstreeks het jaar 2001. De aangevers zijn echter in 2003 op De Loot komen wonen. Voorts heeft [naam 4] verklaard dat verdachte eerst wel de kinderen met attributen sloeg, zoals een mattenklopper en een wandelstok, maar dat dit “later” niet meer gebeurde. Naar het oordeel van de rechtbank geeft dit deel van de verklaring van [naam 4] onvoldoende reden van wetenschap ten aanzien van feiten in de tenlastegelegde periode. Voorts heeft [naam 4] blijkens haar verklaring in 2007 De Loot verlaten en heeft zij aldus over de periode van 2007 tot en met 31 oktober 2010 niets kunnen verklaren.
In het algemeen kan geconstateerd worden dat de onderzoeken die verschillende personen en instanties, buiten de politie om, naar de vermeende misstanden binnen De Loot en de Terebint hebben verricht, de nodige ruis in het politieonderzoek hebben veroorzaakt. Van een groot deel van de verklaringen die zich in het dossier bevinden is niet of nauwelijks vast te stellen hoe ze tot stand zijn gekomen, in hoeverre er sprake is geweest van beïnvloeding van buitenaf en of ze betrouwbaar zijn.
De rechtbank zal, gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen, voor het bewijs zich beperken tot de verklaringen van de slachtoffers [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], van verdachte, [naam 2] en [naam 1], zoals in de bijlage is opgenomen. Deze verklaringen komen in grote lijnen met elkaar overeen, ondersteunen elkaar en zijn naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar. Op grond van deze verklaringen kan wettig en overtuigend bewezen worden dat - kort samengevat- verdachte [slachtoffer 1]. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] meermalen met de hand en/of klerenhanger heeft geslagen. De omstandigheid dat verdachte heeft ontkend [slachtoffer 2] te hebben geslagen maakt dit niet anders, nu ten aanzien van diens verklaring eveneens steunbewijs in de verklaring van [slachtoffer 1], [slachtoffer 3], [naam 2] en [naam 1] te vinden is. De rechtbank overweegt dat, gelet op de inhoud van de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] er niet enkel sprake van is geweest dat verdachte corrigerende tikken heeft uitgedeeld, zoals door de raadsman is bepleit. Vast is komen te staan dat de slachtoffers soms meerdere malen op een dag door verdachte werden geslagen in een situatie waar van opvoedkundig corrigeren, wat daar verder ook van zij, geen sprake was. Daarbij blijkt uit de verklaringen van de slachtoffers dat zij door deze klappen, met name die werden toegebracht met de klerenhanger, pijn hebben ondervonden en ook letsel bij hen is ontstaan. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve van mishandeling sprake geweest.