ECLI:NL:RBOVE:2014:3557

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
C/08/145064 HA ZA 13/634
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Bottenberg – van Ommeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aansprakelijkheid van gemeente, provincie en staat in verband met boomkwekerij en omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin eisers, bestaande uit meerdere publiekrechtelijke rechtspersonen, de Provincie Overijssel, de Staat der Nederlanden en de Gemeente Dinkelland aansprakelijk stelden voor schade die zij zouden hebben geleden door de vestiging van een intensieve boomkwekerij in hun nabijheid. De rechtbank heeft in haar vonnis de vorderingen van eisers afgewezen en hen niet-ontvankelijk verklaard voor zover het betreft de Staat der Nederlanden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding vaag en onduidelijk was, waardoor de gedaagden zich niet optimaal konden verweren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden niet onrechtmatig hebben gehandeld en dat de belangen van de eisers voldoende zijn meegewogen in de besluitvorming omtrent de boomkwekerij. De rechtbank concludeerde dat de vestiging van de boomkwekerij niet in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen sprake was van een onacceptabel woon- en leefklimaat. De eisers zijn veroordeeld in de proceskosten, die per gedaagde zijn vastgesteld op € 1.493,00. De rechtbank heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/145064 HA ZA 13/634
datum vonnis: 25 juni 2014 (HBvO)
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:

1.[eiser 1],

2.
[eiseres 1],
3.
[eiseres 2],
4.
[eiser 2],
allen wonende te [woonplaats],
eisers,
verder te noemen [eiser 1 c.s.] of: eisers,
advocaat: mr. drs. M. Wullink te Hengelo (O),
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE OVERIJSSEL,
zetelende te Zwolle,
gedaagde sub 1,
verder te noemen: de Provincie,
advocaat: mr. M.J. Tunnissen te Arnhem,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelende te ’s-Gravenhage,
gedaagde sub 2,
verder te noemen: de Staat,
advocaat: mr. C.M.J. Ribbers te Arnhem,
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DINKELLAND,
zetelende te Denekamp,
gedaagde sub 3,
verder te noemen: de Gemeente,
advocaat: mr. R.D. Boesveld te Haarlem.

1.Het procesverloop

In deze zaak is op 29 januari 2014 (in de kop van dat vonnis staat ten onrechte 2013) een tussenvonnis gewezen. Voor wat betreft het procesverloop tot dat moment, verwijst de rechtbank daarnaar.
Na genoemd tussenvonnis zijn de volgende stukken aan het dossier toegevoegd:
  • bij brief van 29 april 2014 de producties 15 tot en met 18 van de zijde van de gemeente;
  • een brief van de Provincie Overijssel d.d. 30 april 2014 met twee bijlagen;
  • een brief van eisers d.d. 30 april 2014 met de producties 26 tot en met 51;
  • ter griffie is op 1 mei 2014 door eisers gedeponeerd het advies “Gewasbescherming en omwonenden”;
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 14 mei 2014.
Tot slot hebben partijen vonnis gevraagd, welk vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Voor wat betreft de vaststaande feiten, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover in het tussenvonnis van 29 januari 2014 is opgenomen.
2.2.
In afwijking van hetgeen de rechtbank in r.o. 2.4 van het tussenvonnis als feit heeft aangemerkt, zijn niet verschillende varianten voor het verleggen van de Gammelkerbeek aan de orde geweest, maar zijn er verschillende varianten (varianten 0 tot en met 4) aan de orde geweest voor de afwatering van het erf van de maatschap [X].
2.3.
In afwijking van hetgeen de rechtbank in r.o. 2.5 van het tussenvonnis als feit heeft aangemerkt, stonden de drie gekapte eiken niet ter hoogte van het perceel van eisers, maar op enige afstand daarvan, namelijk daar waar de Gammelkerbeek de Hanenweg kruist.
2.4.
Uit de na het tussenvonnis door de verschillende partijen overgelegde stukken, blijken nog nadere feiten. Onder andere zien deze op bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot de handhaving van de kapverordening en de handhaving van het bestemmingsplan. Voor zover deze feiten voor de beoordeling van dit geschil van belang zijn, zal de rechtbank deze bij de boordeling betrekken en bespreken.

3.Het geschil

Voor wat betreft de vordering van [eiser 1 c.s.] en de onderbouwing daarvan, en de verweren van gedaagden, verwijst de rechtbank naar hetgeen daarover in het tussenvonnis van 29 januari 2014 is overwogen.

4.De overwegingen

Dagvaarding
4.1.
Alle drie de gedaagden hebben ten eerste aangevoerd dat de dagvaarding vaag en onduidelijk is. Er blijkt niet welk verwijt wordt gemaakt aan welke gedaagde, en de gedaagden kunnen zich zodoende niet optimaal verweren. De Provincie stelt voorts dat de dagvaarding in strijd is met artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) omdat [eiser 1 c.s.] geen melding maakt van het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het kort geding dat [eiser 1 c.s.] had aangespannen, en waarbij haar, grotendeels gelijkluidende vorderingen, zijn afgewezen.
De rechtbank onderschrijft deze stelling van verweerders. Hoewel in de dagvaarding vele verwijten worden gemaakt, ontbreekt op verschillende onderdelen een concrete benoeming van een, als zodanig aan te merken, onrechtmatige handeling. Met name wordt niet altijd duidelijk gemaakt welke gedaagde welk verwijt treft. De stelling van [eiser 1 c.s.] ter zitting dat zij dat ook niet hoeft te concretiseren en dat het aan gedaagden is om verweer te voeren waar het hen aangaat, is onjuist.
De rechtbank zal uit het feit dat [eiser 1 c.s.] niet heeft voldaan aan het gestelde in artikel 21 Rv de conclusies trekken die haar geraden voorkomen.
Uit de verdere beoordeling volgt hoe de rechtbank de stellingen en argumenten (de grondslagen van de vorderingen) van [eiser 1 c.s.] heeft begrepen.
DLG
4.2.
Voordat aan de beoordeling van de vordering wordt toegekomen, zal de rechtbank eerst het primaire verweer van de Staat der Nederlanden (Dienst Landelijk Gebied, hierna: DLG) bespreken.
4.3.
DLG heeft aangevoerd dat [eiser 1 c.s.] niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat de dagvaarding niet op de juiste wijze is uitgebracht. Ze is niet betekend aan het parket van de Procureur Generaal van de Hoge Raad.
De rechtbank overweegt dat als de dagvaarding niet juist is uitgebracht, maar de gedaagde toch verschijnt, geen niet-ontvankelijkheid wegens onjuiste betekening wordt uitgesproken.
4.4.
DLG heeft voorts aangevoerd dat zij slechts de uitvoerende werkzaamheden doet onder verantwoordelijkheid van de Uitvoeringscommissie (hierna: UC). Zij neemt niet zelfstandig deel aan het rechtsverkeer. DLG is niet verantwoordelijk voor het handelen van de Provincie (de UC) en van de Gemeente. Er zijn bovendien geen feiten gesteld die een eigen onrechtmatig handelen van de Staat (DLG) inhouden.
Voor zover er schade wordt veroorzaakt door feitelijke werkzaamheden die DLG uitvoert (bijvoorbeeld kavelaanvaardingswerkzaamheden) geeft artikel 41 van de Wet inrichting landelijk gebied (de WILG) een sluitende regeling omtrent vergoeding van schade.
4.5.
De rechtbank volgt DLG in dit standpunt. DLG heeft geen zelfstandige beslissingsbevoegdheid. Zij voert de beslissingen uit die door de UC worden genomen. Ze heeft een ondersteunende rol in de Ruilverkaveling (artikel 2, lid 4, WILG). Het handelen van DLG is toe te rekenen aan de UC.
Ter zitting heeft [eiser 1 c.s.] aangevoerd dat DLG moet worden aangemerkt als een hulppersoon die zelfstandig aansprakelijk is in de zin van artikel 6:171 BW. Naar het oordeel van de rechtbank kan DLG niet worden aangemerkt als een niet-ondergeschikte die voor een ander werkzaamheden uitvoert. DLG is wel ondergeschikt aan de UC; zij dient immers het beleid en de beslissing van de UC uit te voeren. DLG beslist niet zelfstandig over uit te voeren werkzaamheden en (bijvoorbeeld) aan te vragen vergunningen. Het feit dat DLG budgethouder is, maakt dat niet anders. Beslissingen met een financiële achtergrond worden genomen in mandaat van de Provincie.
4.6.
In de dagvaarding zijn overigens ook geen gedragingen van DLG genoemd die een onrechtmatig handelen van de Staat (DLG) inhouden. Het aanvragen en/of intrekken van een vergunning is in de eerste plaats gebeurd als uitvoering van beslissingen van de UC en in de tweede plaats is het op zichzelf niet onrechtmatig. Voor zover [eiser 1 c.s.] heeft bedoeld feitelijk handelen van DLG aan haar vordering ten grondslag te leggen, verwijst de rechtbank naar artikel 41 van de WILG.
4.7.
Ten aanzien van DLG dient [eiser 1 c.s.] derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Verwijt
4.8.
Aan gedaagden wordt verweten dat zij hebben gezorgd voor een gerealiseerde en dreigende aantasting (lees: beschadiging en ontwaarding) althans inbreuk op de onroerende zaken en de rechten van [eiser 1 c.s.]. De kern is dat gedaagden, in samenspraak met elkaar, de uitbreiding c.q. vestiging van een grootschalige en intensieve boomkwekerij in de directe woonomgeving van [eiser 1 c.s.] hebben gefaciliteerd. Dit is in strijd met de belangen van eisers en ook in strijd met het feit dat zij juist, bij de verbouwing van hun boerderij, moesten zorgen voor inpassing in het Twentse landschap.
4.9.
De facilitering van de boomkwekerij, in strijd met de belangen van eisers, blijkt uit een aantal handelingen en/of beleidskeuzes. Eisers noemen zeven voorvallen (a tot en met g; alinea 33 e.v. van de dagvaarding) die elk afzonderlijk een onrechtmatige gedraging ten opzichte van [eiser 1 c.s.] opleveren. Alle gedragingen bij elkaar leiden onvermijdelijk tot de conclusie dat het doel van gedaagden was om de belangen van Boomkwekerij [Y] optimaal te behartigen, met veronachtzaming van de belangen van eisers (althans zo begrijpt de rechtbank het standpunt van eisers).
4.10.
De zeven feitelijke gedragingen zijn allen onrechtmatig.
I. Er is sprake van inbreuk op fundamentele rechten van [eiser 1 c.s.]. Daarbij zijn te noemen het recht op eigendom (artikel 5:1 BW en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens; hierna: EVRM); het recht op privacy (artikel 8 EVRM), het recht op hoor en wederhoor (artikel 6 EVRM) en het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel en full jurisdiction (artikel 13 EVRM).
II. Het handelen is in strijd met overige wettelijke bepalingen, namelijk de ook op civiele zaken van toepassing verklaarde algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Te noemen zijn daarbij: strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel (zorgvuldige voorbereiding), strijd met de evenredigheid en met een juiste belangenafweging (artikel 3:4 Awb), strijd met het vertrouwensbeginsel ([eiser 1 c.s.] mocht er op vertrouwen dat hij in een landelijke omgeving zou komen te wonen en niet op een bedrijventerrein), strijd met het verbod op détournement de pouvoir (de UC gebruikte haar bevoegdheid niet om landelijke/agrarische belangen te behartigen maar om de uitbreiding van de boomkwekerij mogelijk te maken) en strijd met de verplichting om een consistent en doordacht beleid te voeren.
III. Het handelen is in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betamelijk is. Daarbij zijn te noemen: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen (de UC en de gemeente Dinkelland hebben onjuiste informatie verstrekt, althans door hun feitelijk handelen een onjuist beeld van de situatie gegeven. Daarmee is een onjuist beeld geschapen van de juridische positie van [eiser 1 c.s.] en van de UC en van de gemeente Dinkelland. Ze hadden [eiser 1 c.s.] actief moeten informeren over de voornemens van Boomkwekerij [Y] en de waarborgen die eisers hadden. Het is onrechtmatig dat een overheid strategisch handelt om voor de burger niet-kenbare belangen te realiseren). Ten tweede is te noemen strijd met het égalité-beginsel (de lasten voor de uitbreiding van Boomkwekerij [Y] worden gelegd bij de direct omwonenden).
Faciliteren boomkwekerij; algemeen
4.11.
De rechtbank begrijpt dat [eiser 1 c.s.], naast de hierboven genoemde zeven onrechtmatige gedragingen, ook stelt dat het in zijn algemeenheid onrechtmatig is om een intensieve boomkwekerij in het buitengebied te plaatsen, althans deze te faciliteren, althans zonder dat een spuitvrije zone wordt aangewezen.
4.12.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet gezegd worden dat het (laten) vestigen of het faciliteren van een boomkwekerij in het buitengebied op zichzelf onrechtmatig is. Ook niet als het een intensieve en grootschalige boomkwekerij is. Een boomkwekerij is bij uitstek een bedrijfstak die in het buitengebied van een gemeente wordt geplaatst. Als een gemeente daar de faciliteiten voor wil bieden, mag ze dat in beginsel doen. Enige onrechtmatigheid kan daar niet in worden gevonden.
4.13.
[eiser 1 c.s.] heeft aangevoerd dat er een spuitvrije zone van minimaal 50 meter had moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan.
De rechtbank overweegt dat het bestemmingsplan formele rechtskracht heeft gekregen. [eiser 1 c.s.] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Het bestemmingsplan moet dus, zowel voor wat betreft haar inhoud als voor wat betreft haar totstandkoming, als rechtmatig worden aangemerkt.
De rechtbank merkt ten overvloede het volgende op. Er bestaat geen regelgeving op basis waarvan het opnemen van een spuitvrije zone van 50 meter een verplichting is. In de door [eiser 1 c.s.] genoemde uitspraken van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State [1] , bevestigt deze dat er geen wettelijke bepalingen bestaan over het opnemen van spuitvrije zones. Wel heeft de Afdeling in één van deze zaken uitgesproken dat een goede ruimtelijke ordening vereist dat er een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen een boomkwekerij en woningen zodanig gekozen dient te worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De rechtbank overweegt dat daar in de onderhavige kwestie aan is voldaan. Uit het bestemmingsplan in combinatie met het Plan van Toedeling blijkt dat de percelen van Boomkwekerij [Y] zich (ten opzichte van het perceel van [eiser 1 c.s.]) bevinden achter de Gammelkerbeek, die reeds op enige afstand van het perceel van [eiser 1 c.s.] ligt, en dat voor die percelen langs de beek nog een zone van 50 meter geldt waarbinnen geen boomkwekerij mag plaatsvinden. Deze zone wordt door de gemeente gehandhaafd. In de praktijk bevindt het perceel van [eiser 1 c.s.] zich dus op een afstand van ruimschoots meer dan 50 meter van de plek waar bomen (kunnen) worden gekweekt.
4.14.
[eiser 1 c.s.] stelt voorts dat met de vestiging van een intensieve boomkwekerij een aantasting van het landschap valt te verwachten.
De rechtbank overweegt dat, voor zover een boomkwekerij als aantasting van het landschap moet worden aangemerkt (een boom is uiteindelijk een landschapselement, ook als het er veel zijn, maar misschien iets minder als het er heel veel zijn en ze in keurige rijtjes staan), dat mogelijk wordt gemaakt door het bestemmingsplan, dat, zoals overwogen, formele rechtskracht heeft gekregen. Bovendien was ook onder het vorige bestemmingsplan, dat gold toen [eiser 1 c.s.] zijn woning kocht, een boomkwekerij op deze (en andere agrarische) percelen mogelijk. Dat [eiser 1 c.s.] de verbouwing van zijn woning zodanig moest uitvoeren dat deze in het landschap bleef passen, maakt dat niet anders.
4.15.
[eiser 1 c.s.] stelt dat gedaagden een klimaat hebben gecreëerd waarin regelgeving niet hoeft te worden nagekomen. De rechtbank overweegt hierover dat inmiddels (na het uitbrengen van de dagvaarding, maar voor de comparitie van partijen) allerlei handhavingstrajecten zijn gestart door de Gemeente. Voor zover relevant, komt de rechtbank daar later op terug. In elk geval kan niet de conclusie worden getrokken dat er in de omgeving van [eiser 1 c.s.] een klimaat heerst waarin regelgeving zonder consequenties kan worden genegeerd.
Onrechtmatige handelingen van gedaagden
4.16.
[eiser 1 c.s.] noemt de volgende zeven onrechtmatige gedragingen. Daarbij neemt [eiser 1 c.s.] telkens tot uitgangspunt dat gedaagden als achterliggende beweegreden, als verborgen agenda, hadden om zodanige beslissingen te nemen dat de vestiging of uitbreiding van Boomkwekerij [Y] zoveel mogelijk werd gefaciliteerd, ten koste van omwonenden.
De rechtbank zal eerst de zeven gedragingen afzonderlijk behandelen en daarna beoordelen of in de combinatie daarvan een onrechtmatige bevoordeling van dit bedrijf tegenover de belangen van [eiser 1 c.s.] kan worden ontdekt.
4.17.
a.Het enerzijds verlenen van een bouwvergunning teneinde de voormalige boerderij als woonboerderij in te passen, maar anderzijds toestaan dat zich in de directe nabijheid van de woning intensieve bomenteelt ontwikkelt.
4.18.
De rechtbank overweegt hierover (nogmaals) dat, voordat [eiser 1 c.s.] zijn boerderij kocht, boomteelt al mogelijk was in de directe omgeving. De mogelijkheid van een boomkwekerij in de nabijheid is geen afwijzingsgrond voor het verlenen van een omgevingsvergunning.
Voor het overige ziet de rechtbank geen tegenstelling tussen het hanteren van regels voor de inpassing van een woning in het landschap en het toe (blijven) staan van boomteelt in de directe omgeving. De rechtbank vindt geen aanknopingspunten voor de stelling van [eiser 1 c.s.] dat de intensiteit van de activiteiten vergelijkbaar is met een bedrijventerrein.
4.19.
b. Het gebied waar de betrokken overheden de uitbreiding van intensieve bomenteelt faciliteren leent zich niet voor dergelijke activiteiten.
Volgens [eiser 1 c.s.] zorgt het feit dat er vele waardevolle landschapselementen (bomen) op de percelen van Boomkwekerij [Y] staan, er voor dat die percelen niet geschikt zijn voor een boomkwekerij.
De rechtbank overweegt hierover dat dit niet het probleem van [eiser 1 c.s.] is. De boomkwekerij zal zelf moeten beoordelen of en hoe ze hier toch nog een boomkwekerij wil exploiteren.
Voor zover [eiser 1 c.s.] stelt dat er al (illegaal) bomen zijn gekapt op de percelen van [Y], zal de rechtbank dat onder f (r.o. 4.29 e.v.) bespreken.
Voor zover [eiser 1 c.s.] hier stelt dat een evenwichtige belangenafweging ontbreekt (naar de rechtbank begrijpt: omdat de percelen van [Y] zich niet lenen voor een boomkwekerij hadden gedaagden het belang van [Y] niet kunnen laten prevaleren boven dat van [eiser 1 c.s.]), overweegt de rechtbank dat haar daarvan niet is gebleken. Ze verwijst voor het overige naar haar overwegingen hiervoor onder 4.11-4.15.
4.20.
c. De realisatie van de afwatering van het erf van de maatschap [X], dat op een onlogische en inefficiënte wijze wordt vormgegeven.
4.21.
[eiser 1 c.s.] stelt dat de manier waarop gedaagden de afwatering hebben vormgegeven niet is ingegeven door het algemeen belang of het belang van de maatschap [X], maar door de belangen van Boomkwekerij [Y].
Door gedaagden is gemotiveerd betwist dat de afwatering op een onlogische en inefficiënte wijze is vormgegeven en is ingegeven door de belangen van de boomkwekerij.
4.22.
De rechtbank overweegt het volgende. Met betrekking tot de wijze van afwatering is door [eiser 1 c.s.] een kort geding geëntameerd. In het kort-geding vonnis van 26 april 2013 (productie 1-10 bij conclusie van antwoord van de Provincie) heeft de voorzieningenrechter uitgebreid gemotiveerd dat de UC bij de keuze die ze heeft gemaakt voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [eiser 1 c.s.].
Van dit vonnis heeft [eiser 1 c.s.] spoedappel ingesteld. Bij arrest van 25 juni 2013 (productie 2-9 bij conclusie van antwoord van de Provincie) heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden nogmaals, en nog uitgebreider, uitgelegd waarom de UC tot de keuze voor variant 4 mocht komen.
In de conclusie van antwoord (alinea’s 11 en 21 e.v.) en ter zitting bij deze rechtbank op 14 mei 2014 is door de advocaat van de Provincie nogmaals, aan de hand van de kaart (productie 2-2-13 bij conclusie van antwoord van de Provincie) uiteengezet waarom is gekomen voor de keuze van variant 4 voor de afwatering.
4.23.
De rechtbank heeft aan hetgeen door de voorzieningenrechter op 26 april 2013 en door het Gerechtshof op 25 juni 2013 is overwogen, gelet op de uitleg van de Provincie, niets meer toe te voegen. Ze neemt die overwegingen over en maakt die tot de hare. De keuze voor variant 4 heeft niets te maken met de belangen van Boomkwekerij [Y], maar is de logische en, naar het oordeel van de rechtbank, ook gelet op de onmogelijkheid van variant 1 en 2 en de bezwaren van [eiser 1 c.s.] tegen variant 3, meest juiste alternatief voor de afwatering van het erf van de maatschap [X]. Van een onrechtmatig handelen is geen sprake.
4.24.
d.Het structureel verkeerd publiceren van terzake kap van bomen en aanleg van bruggen verleende vergunningen.
4.25.
[eiser 1 c.s.] noemt ten eerste een raadsvoorstel tot vaststelling van de Kapverordening. Deze was volgens [eiser 1 c.s.] te onbepaald en de bijbehorende stukken konden niet worden geraadpleegd. Door de Gemeente Dinkelland wordt dit betwist. Alle stukken hebben ter inzage gelegen. Dat ze niet op de website van de UC hebben gestaan, is niet relevant. Het gaat immers om een gemeentelijke verordening. Bovendien heeft [eiser 1 c.s.] hiertegen een inspraakreactie ingediend, zodat van enige schade geen sprake is.
4.25.1.
De rechtbank overweegt dat niet is komen vast te staan dat de publicatie van de Kapverordening mankementen vertoonde. Bovendien is niet komen vast te staan dat [eiser 1 c.s.] door de wijze van publiceren schade heeft geleden.
4.25.2.
Ter zitting heeft [eiser 1 c.s.] aangevoerd dat het verkeerd publiceren wel degelijk tot schade lijdt, ook al heeft [eiser 1 c.s.] de publicaties wel gezien en daartegen ook telkens rechtsmiddelen aangewend. Van [eiser 1 c.s.] wordt een grotere mate van oplettendheid gevraagd dan van andere burgers. Daarnaast worden er zodoende buitengerechtelijke kosten gemaakt omdat de Gemeente er telkens op moet worden gewezen dat er verkeerd is gepubliceerd en omdat er door [eiser 1 c.s.] meer onderzoek moet worden gedaan.
4.25.3.
De rechtbank overweegt hierover dat “een grotere mate van oplettendheid” geen schade in de zin van de wet is. Van buitengerechtelijke kosten is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voor zover de publicaties aanleiding geven tot het maken van bezwaar, geeft de bestuursrechtelijke wetgeving voor de vergoeding van kosten daarvan, een sluitende regeling. Dit is geen schade die civielrechtelijk aan de orde gesteld kan worden.
4.26.
[eiser 1 c.s.] noemt als tweede en derde voorbeeld de aanvraag en verlening van de kapvergunning voor een bomenrij tegenover de woning van [eiser 1 c.s.].
4.26.1.
De rechtbank overweegt dat deze vergunning zag op variant 3 voor de afwatering van het erf van de maatschap [X]. Deze variant is niet doorgegaan. [eiser 1 c.s.] heeft geen schade geleden.
4.26.2.
De rechtbank merkt op dat hier wel is komen vast te staan dat de aanvraag en de vergunningverlening onder het verkeerde kopje zijn gepubliceerd (onder “Weerselo” in plaats van onder “Saasveld”). Ook stond in de publicatie dat er sprake was van een houtwal terwijl het feitelijk ging om een rij eiken.
De Gemeente heeft uitgelegd wat de oorzaak is van het publiceren onder het verkeerde kopje, maar dat neemt niet weg dat burgers de publicatie wellicht niet zien en dus geen bezwaar maken terwijl zij wel bezwaren hadden. Dat er in deze kwestie geen schade uit voortgevloeid is, maakt niet dat de handelswijze niet onjuist is. De gemeente dient haar handelswijze in verband met publiceren aan te passen.
4.27.
Als vierde voorbeeld noemt [eiser 1 c.s.] de aanvraag voor een kapvergunning voor de kap van 3 eiken. De rechtbank overweegt dat, ondanks dat de publicatie heeft plaatsgevonden onder het kopje “Weerselo” in plaats van “Saasveld”, [eiser 1 c.s.] tegen de vergunningverlening bezwaar heeft gemaakt. Hij heeft derhalve geen schade geleden.
4.28.
Als vijfde en zesde voorbeeld noemt [eiser 1 c.s.] de publicatie van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de aanleg van een brug en de publicatie van de vergunningverlening daarvan. De publicaties werden gepubliceerd onder “Rossum” in plaats van onder “Saasveld” en er werd een niet-bestaand Kadastraal nummer gebruikt.
De rechtbank overweegt dat ook hiervoor geldt dat [eiser 1 c.s.] onvoldoende heeft aangetoond dat hij door de verkeerde publicatie schade heeft geleden. Dat neemt echter ook hier niet weg dat er onjuistheden in de publicatie stonden en dat de Gemeente haar handelswijze in verband met publiceren dient aan te passen. Tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding kan een en ander echter niet leiden.
4.29.
e. De gemeente Dinkelland past niet consequent haar beleid toe, haar standpunt ten aanzien van de kap van de drie bomen verandert ongemotiveerd.
4.30.
De Gemeente neemt volgens [eiser 1 c.s.] een buitengewoon dubieuze positie in. Naast de verkeerde publicatie is ze radicaal van mening veranderd ten aanzien van de juridische status van deze drie eiken.
4.31.
De rechtbank overweegt dat de gemeente inderdaad op haar standpunt is teruggekomen. Dat heeft echter deels te maken met het feit dat in de loop van de procedure de Kapverordening is aangepast waardoor voor de drie eiken mogelijk een andere status zou gelden. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat het de Gemeente vrijstaat op een oordeel terug te komen zolang de belangen van derden daarbij niet worden geschaad.
4.32.
[eiser 1 c.s.] heeft in dat verband gesteld dat hij in de bestuursrechtelijke procedures telkens buiten spel wordt gezet. Het College hoeft volgens [eiser 1 c.s.] op deze manier immers geen beleid te voeren. Ze wijst vergunningen toe zonder te toetsen aan bestaand beleid. Men wacht gewoon af of er door omwonenden wordt gereageerd. Als er niet wordt gereageerd, is de vergunning onherroepelijk. Door [eiser 1 c.s.] is telkens wel gereageerd maar dan wordt de aanvraag door de UC ingetrokken. Hierdoor ontwikkelt het College geen toetsbaar beleid en dat leidt tot rechtsonzekerheid.
4.33.
De rechtbank kan in bovenstaande geen onrechtmatige daad van de Gemeente zien. Als de Gemeente juridisch al gehouden zou kunnen worden om beleid te ontwikkelen, en als al vast zou komen te staan dat er geen beleid is (er bestaat wel een gemeentelijke Kapverordening, er is de beleidsnota “De Casco-benadering in Noordoost-Twente” en er zijn de regels in het Bestemmingsplan), is dit een kwestie die aan de bestuursrechter moet worden voorgelegd. De civiele rechter kan hierin geen rol spelen.
In de onderhavige kwestie heeft [eiser 1 c.s.] bezwaar gemaakt tegen de aanpassing van het Cascobeleid Noordoost Twente. Dat bezwaar is gegrond verklaard omdat het niet het College is dat dit beleid kan wijzigen, maar de Gemeenteraad (productie 26 van eiser). De stand van zaken is dat de Gemeenteraad nu aan zet is (proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 14 mei 2014).
Ook tegen de verlening van de kapvergunning voor de drie eiken is telkens bezwaar gemaakt. In die zin kan niet gezegd worden dat [eiser 1 c.s.] schade heeft geleden.
Hoewel de rechtbank met [eiser 1 c.s.] wel ziet dat de Gemeente inderdaad telkens van standpunt wisselt – hetgeen inderdaad niet blijk geeft van een goed juridisch inzicht in de kwestie - en dat tot gevolg heeft dat [eiser 1 c.s.] telkens moet reageren, kan de rechtbank niet komen tot de conclusie dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. Dat kan nog anders worden als blijkt dat de kap van de drie eiken niet gegrond kon worden op het gewijzigde Cascobeleid. Ook in dat geval echter moet de compensatie van de daardoor geleden schade worden geregeld en beoordeeld via de daarvoor bedoelde bestuursrechtelijke procedure.
Voor zover de Gemeente met haar handelen de UC heeft willen tegemoetkomen, kan ook dat naar het oordeel van de rechtbank niet als onrechtmatig worden beschouwd. De Gemeente mag dat doen, zolang zij daarbij de geldende regels in acht neemt. Dat er sprake zou zijn van een opzetje van de Gemeente en de UC om Boomkwekerij [Y] te bevoordelen, kan de rechtbank uit de gang van zaken niet afleiden. De kap van de drie eiken was nodig vanwege het omleggen van de Gammelkerbeek, en dat was al vastgelegd in het Landinrichtingsplan dat in 1998 was vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Overijssel. De rechtbank ziet geen verband met de toedeling van percelen aan Boomkwekerij [Y] of met het faciliteren van zijn bedrijf.
4.34.
f. Gezien de illegale kap van de bomen en de weigering van de Gemeente Dinkelland om ter zake handhavend op te treden;
poging illegale kap eiken langs Hanenweg;
illegale kap van bomen door boomkwekerij die staan op casco-lijn;
kap drie eiken langs Hanenweg ten einde verkeersbrug mogelijk te maken in strijd met Cascobeleid;
het toestaan van gebruik van gronden langs de beek in strijd met het bestemmingsplan.
Volgens [eiser 1 c.s.] blijkt uit dit feitencomplex de onbehoorlijke belangenafweging en het samenspel tussen de UC, de DLG en de Gemeente (begrijpt de rechtbank). Er wordt een patroon van handelen zichtbaar.
4.35.
De rechtbank overweegt dat de vier genoemde voorbeelden feitelijke grondslag missen.
Ad 1: Er zijn geen eiken gekapt langs de Hanenweg. Dit zou nodig zijn geweest als voor wat betreft de afwatering van het erf van de maatschap [X] zou zijn gekozen voor variant 3. Dat is echter niet gebeurd en de kap van deze bomenrij was niet nodig.
Ad 2: Door Boomkwekerij [Y] is een rij bomen gekapt die op een casco-lijn stonden. De gemeente is hiertegen handhavend opgetreden en heeft Boomkwekerij [Y] bij besluit van 6 februari 2014 (productie 14 van de Gemeente) met een last onder dwangsom aangeschreven. Het wallichaam dient te worden teruggebracht en in stand te worden gehouden. Boomkwekerij [Y] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en heeft een voorlopige voorziening gevraagd. De voorlopige voorziening is in die zin toegewezen dat de begunstigingstermijn is verlengd. Voor het overige is het besluit in stand gelaten (productie 18 van de Gemeente).
Door de Gemeente wordt derhalve wel degelijk opgetreden.
[eiser 1 c.s.] heeft met juistheid aangevoerd dat de Gemeente dat pas is gaan doen nadat [eiser 1 c.s.] bezwaar had gemaakt tegen de weigering om te handhaven. Voor zover [eiser 1 c.s.] door deze gang van zaken schade heeft geleden, dient dat echter in de bestuursrechtelijke procedure te worden beoordeeld.
Voor zover [eiser 1 c.s.] hierbij ook betrekt dat [R], werkzaam voor DLG, tegen [Y] zou hebben gezegd dat hij de bomen (het wallichaam) zonder kapvergunning mocht kappen, overweegt de rechtbank dat de bestuursrechter inmiddels heeft uitgesproken dat Boomkwekerij [Y] hieruit niet het gerechtvaardigde vertrouwen had kunnen ontlenen dat hij geen kapvergunning nodig had [2] .
Voor zover [eiser 1 c.s.] hiermee beoogt aan te voeren dat ook DLG meewerkt aan het scheppen van een klimaat waarin regels niet hoeven te worden nageleefd, overweegt de rechtbank dat DLG werkt in opdracht van de UC en ook deze (onjuiste) mededeling in het kader van de uitvoering van de ruilverkaveling is gedaan. Een onjuiste mededeling door een daartoe onbevoegde persoon, die bovendien door de wel-bevoegde instantie wordt gerepareerd, schept nog geen klimaat waarin regels niet hoeven te worden nagekomen.
Dat er ook andere bomen illegaal zijn gekapt, is door gedaagden gemotiveerd betwist, en is niet vast komen te staan.
Ad 3: De kap van de drie eiken is hierboven onder r.o. 4.29 – 4.33 behandeld. De bestuursrechtelijke procedure over de legitimiteit van de kap van deze drie eiken, loopt nog.
Ad 4: Boomkwekerij [Y] heeft – in strijd met het bestemmingsplan - een deel van de strook van 50 m. langs de Gammelkerbeek ook in gebruik genomen voor de teelt van bomen. Bij brief van 28 maart 2014 (productie 17 van de Gemeente) heeft de Gemeente Boomkwekerij [Y] ook wat dit betreft aangeschreven om de overtreding ongedaan te maken. Er is een last onder dwangsom opgelegd, waarbij de last bestaat uit het (doen) verwijderen van boomsierteelt nabij de Gammelkerbeek (productie 17 van de Gemeente). De stelling dat wordt toegestaan dat Boomkwekerij [Y] gronden langs de beek in gebruik neemt, is dus niet juist.
4.36.
g. Toedeling gronden langs de beek door de UC aan boomkweker. Realisering grootschalige en intensieve boomkwekerij zonder beleid of belangenafweging.
[eiser 1 c.s.] is van mening dat de realisering van een boomkwekerij ter plaatse in strijd is met natuurbelangen omdat [Y] de vrije zone langs de Gammelkerbeek niet respecteert. Het is een onjuiste plek vanwege beschermde bomenrijen (bomen die behoren tot het Cascobeleid), maar de overheden treden niet op. De realisering is in strijd met het beleid om het platteland leefbaar te houden. Er wordt in het geheel geen beleid gevoerd ten aanzien van intensieve boomkwekerijen en als gevolg daarvan worden de belangen van [eiser 1 c.s.] niet meegewogen.
4.37.
De rechtbank merkt ten eerste op dat het niet de gemeente of de UC is die een boomkwekerij realiseert. Dat is de eigenaar van de grond. Boomkwekerij [Y] was reeds eigenaar van meerdere percelen in dit gebied. De mogelijkheid dat hij deze zou gebruiken voor zijn bedrijf, bestond al voor de ruilverkaveling. De oppervlakte van zijn percelen is na de ruilverkaveling niet wezenlijk veranderd, het enige dat veranderd is, is dat er sprake is van kavelconcentratie. En inderdaad liggen er nu percelen dichter bij dat van [eiser 1 c.s.] (zie de kaartjes die door de Provincie zijn overgelegd voorafgaand aan de comparitie van partijen).
Kavelconcentratie is één van de hoofddoelen van een ruilverkaveling. De UC heeft niet meer gedaan dat die wetgeving, op juiste wijze, uitvoeren. Als [eiser 1 c.s.] het daar niet mee eens was, had hij bezwaar moeten maken tegen het Plan van Toedeling.
4.38.
Over de stelling dat de gemeente geen beleid voert ten aanzien van grootschalige en intensieve boomkwekerijen, heeft de rechtbank reeds een en ander overwogen (r.o. 4.11 – 4.15 en 4.33). De rechtbank kan niet komen tot de conclusie dat de belangen van omwonenden niet worden meegewogen. Zowel bij de totstandkoming van het Bestemmingsplan als van het Plan van Toedeling was inspraak mogelijk. Ook feitelijk hebben de overheden rekening gehouden met de belangen van [eiser 1 c.s.]. De gronden zijn toegedeeld aan de andere kant van de Gammelkerbeek, die al op enige afstand van het perceel van [eiser 1 c.s.] ligt, en bovendien is er nog een zone van 50 meter langs de Gammelkerbeek aangehouden waarin geen boomteelt plaats mag vinden, welke zone door de Gemeente wordt gehandhaafd.
Ook de natuurbelangen worden derhalve betrokken en beschermd.
4.39.
Dat de percelen volgens [eiser 1 c.s.] niet geschikt zijn voor een boomkwekerij vanwege de aanwezige beschermde bomenrijen, is, als eerder overwogen, het probleem van Boomkwekerij [Y]. Wellicht wordt de boomkwekerij in dit gebied niet zo “grootschalig” en “intensief” als [eiser 1 c.s.] vreest.
Samenspanning
4.40.
Uit het voorgaande volgt dat geen van de door [eiser 1 c.s.] genoemde handelingen een onrechtmatige daad die noopt tot vergoeding van schade, oplevert.
4.41.
Volgens [eiser 1 c.s.] moet uit de handelingen in samenhang bezien, worden afgeleid dat de overheden samenspanden om boomkwekerij [Y] te faciliteren ten koste van derden en heeft de ruilverkaveling ertoe geleid dat het thans mogelijk is dat de grootschalige en intensieve boomkwekerij zich als een olievlek uitbreidt. [Y] wordt stelselmatig bevoordeeld. Er heeft een verborgen agenda ten grondslag gelegen aan de planvorming die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Er wordt een patroon zichtbaar. Eerst is de watervoorziening geregeld; door de omlegging van de Gammelkerbeek is de bruikbaarheid van de gronden ten zuiden van de nieuwe beekloop (de gronden van [Y]) gegarandeerd. Daarnaast konden bomen illegaal gekapt worden. Ook de tegenstrijdige standpunten en de onjuiste publicaties doen vermoeden dat er andere belangen spelen. [eiser 1 c.s.] is niet voorzien van juiste informatie en zo zijn hem rechtsmiddelen onthouden. Anders zou hij bijvoorbeeld wel bezwaar hebben gemaakt tegen het bestemmingsplan.
4.42.
De rechtbank overweegt het volgende. Ook als de handelingen tezamen worden genomen, is er geen sprake van onrechtmatig handelen. Dat de betrokken overheden met de ruilverkaveling, de wijziging van het bestemmingsplan en toestaan dat bomen worden gekapt, enkel tot doel hadden (of tot hoofddoel hadden) om de boomkwekerij van [Y] te faciliteren, vermag de rechtbank niet in te zien. Ter zitting is door één van gedaagden de term “complottheorie” gebruikt. Voor zover dat een vorm van paranoia suggereert, wil de rechtbank daar niet in meegaan, maar [eiser 1 c.s.] lijkt wel dingen te zien die er naar het oordeel van de rechtbank niet zijn.
De verlegging van de loop van de Gammelkerbeek is al in 1998 in het Landinrichtingsplan opgenomen. Doel van de ruilverkaveling was op dat moment verbetering van de landbouw en waterhuishouding. Dat de Gammelkerbeek is verlegd om de teelt van bomen voor de boomkwekerij gemakkelijker te maken, kan daaruit echt niet afgeleid worden. Dat Boomkwekerij [Y] percelen toegedeeld zou krijgen langs de beek was toen nog lang niet aan de orde, en zelfs in de ontwerp Plan van Toedeling (omstreeks 2010) grensden de percelen van [Y] slechts met één puntje aan de Gammelkerbeek.
De gemeente handhaaft illegale kap van bomen op de percelen van de boomkwekerij en treedt ook op tegen de teelt van bomen in de zone waar bomenteelt niet mag.
Dat [eiser 1 c.s.] niet is voorzien van de juiste informatie, kan de rechtbank dan ook niet concluderen. Er was geen verborgen agenda, [eiser 1 c.s.] had op basis van het ontwerp-bestemmingsplan en het ontwerp Plan van Toedeling kunnen beslissen of hij bezwaar wilde maken.
De rechtbank roept in herinnering dat de Gemeente en de UC ervoor mogen kiezen de belangen van één van haar ingezetenen respectievelijk grondeigenaren te behartigen. Dat zal ze zelfs wel moeten. Dat daarbij de belangen van derden zoals [eiser 1 c.s.], zijn veronachtzaamd, is de rechtbank niet gebleken.
Grondslag van de aansprakelijkheid
4.43.
[eiser 1 c.s.] heeft als grondslag van de aansprakelijkheid een drietal vormen van onrechtmatig handelen genoemd (zie r.o. 4.10). Nu de rechtbank al heeft geconcludeerd dat er geen onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden (respectievelijk dat er geen schade is geleden) hoeft de (respectievelijke) grondslag van de aansprakelijkheid niet meer besproken te worden.
4.44.
Voor zover [eiser 1 c.s.] in dit hoofdstuk van zijn dagvaarding weer nieuwe vormen van onrechtmatig handelen noemt, overweegt de rechtbank daarover, en onder verwijzing naar al hetgeen reeds is overwogen, het volgende.
I. Inbreuk op een recht
Van een inbreuk op eigendom (artikel 1 EP EVRM) is de rechtbank niet gebleken. De situatie ten opzichte van het moment dat [eiser 1 c.s.] de boerderij kocht, is niet drastisch gewijzigd.
[eiser 1 c.s.] is geen rechtsbeschermingsmogelijkheden ontnomen (6 en 13 EVRM). Hij heeft tegen alle besluiten bezwaar kunnen maken en heeft dat meestal ook gedaan. Voor zover hij dat niet heeft gedaan, is dat niet te wijten aan “onjuiste inlichtingen” van de Gemeente of Provincie. Van een “verborgen agenda” is geen sprake.
Ook een handelen in strijd met het recht op Privacy (8 EVRM) kan de rechtbank niet construeren. Het door [eiser 1 c.s.] aangehaalde arrest is ten ene male onvergelijkbaar met zijn situatie. Dat [eiser 1 c.s.] dergelijke overlast ondervindt, is niet aangetoond en ook niet aannemelijk.
II. Strijd met overige wettelijke verplichtingen
Het is aan de Gemeente om te beslissen of en zo ja, welk beleid zij voert. Zij heeft hierin een ruime beleidsvrijheid. Het beleid dat binnen de Gemeente op alle percelen met een agrarische bestemming boom- en sierteelt mag plaatsvinden, is naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd met enige regel. Dat zij geen verder beleid ten aanzien van boomkwekerijen voert, is niet onrechtmatig.
De belangen van [eiser 1 c.s.] zijn voldoende meegewogen.
De rechtbank kan niet inzien waar de gedaagden het vertrouwensbeginsel hebben geschonden. Toen [eiser 1 c.s.] zijn boerderij kocht, was ook reeds op alle agrarische percelen sier- en boomteelt mogelijk. Er is in de ruilverkaveling niet meer grond aan Boomkwekerij [Y] toegedeeld dan hij heeft ingebracht. Het enige dat is gebeurd is dat, in overeenstemming met de doelstelling van een ruilverkaveling, zijn gronden zijn geconcentreerd. Van een samenspannen om de boomkwekerij te bevoordelen ten koste van anderen, is geen sprake. Er is met andere woorden geen sprake van détournement de pouvoir.
III. Handelen in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.
[eiser 1 c.s.] stelt dat de Gemeente en de Provincie onjuiste informatie hebben verstrekt over de ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied. Hij legt echter niet uit welke onjuiste informatie er dan is gegeven. De Gemeente heeft geen zorgplicht geschonden ten aanzien van [eiser 1 c.s.]. Voor de Gemeente geldt geen juridische verplichting om [eiser 1 c.s.] “actief te informeren over de voornemens van Boomkwekerij [Y] en de waarborgen die [eiser 1 c.s.] heeft”. De rechtbank heeft al overwogen dat feitelijk onjuist is de stelling dat de Gemeente toestaat dat er illegaal wordt gekapt en ook dat de UC voor de afwatering terecht, en juist omdat [eiser 1 c.s.] bezwaar had tegen variant 3, heeft gekozen voor variant 4.
De rechtbank vermag niet in te zien waar het égalité beginsel is geschonden. Met de belangen van [eiser 1 c.s.] is rekening gehouden in de ruilverkaveling en in het bestemmingsplan. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een onacceptabel woon- en leefklimaat.
4.45.
Gelet op al het voorgaande, behoeven de overige onderdelen van artikel 6:162 BW geen bespreking meer.
Conclusie
4.46.
De conclusie moet zijn dat de vorderingen van [eiser 1 c.s.] moeten worden afgewezen.
Proceskostenveroordeling
4.47.
Als de in het ongelijk gestelde partij, zal [eiser 1 c.s.] worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten worden aan de zijde van de gedaagden per gedaagde als volgt berekend:
- salaris van de gemachtigde: twee procespunten (conclusie van antwoord, bijwonen comparitie van partijen) maal € 452,00 (tarief II) = € 904,00.
- verschotten: griffierecht: € 589,00.
[eiser 1 c.s.] dient het totaalbedrag van € 1.493,00 aan elk van de drie gedaagden te voldoen.

5.De beslissing

De rechtbank:
I. Verklaart [eiser 1 c.s.] niet-ontvankelijk voor zover het betreft vorderingen jegens de Staat der Nederlanden (DLG).
II. Wijst ten aanzien van de overige twee gedaagden het gevorderde af.
III. Veroordeelt [eiser 1 c.s.] in de proceskosten. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op € 1.493,00 per gedaagde.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Bottenberg – van Ommeren en is op 25 juni 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.ABRvS 18 april 2012, nummer: 201006290/1/R2, r.o. 2.17.4; ABRvS 25 april 2012, nummer: 201012191/1/R3, r.o. 2.3.5; ABRvS 2 juni 2004, nummer 200305192, r.o. 2.3.6.
2.Uitspraak van de voorzieningenrechterd.d. 16 april 2014 in de door [Y] Kwekerijen gevraagde voorlopige voorziening tegen dit handhavingsbesluit, r.o. 7.2, tweede alinea; productie 18 van de Gemeente.