ECLI:NL:RBOVE:2014:3526

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
05/720030-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door duwen van slachtoffer van balkon

Op 30 juni 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 37-jarige man uit Enschede, die op 11 januari 2013 zijn vriend van een balkon heeft geduwd, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde, maar niet met voorbedachten rade. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar en moest een schadevergoeding van ruim 6.000 euro betalen aan de nabestaanden. De zaak kwam voor de rechtbank na een reeks openbare zittingen waarin de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich kort na het incident had gemeld bij de politie en had verklaard dat hij zijn vriend had geduwd tijdens een ruzie. De rechtbank vond de bekennende verklaring van de verdachte bruikbaar voor het bewijs, ondanks zijn latere ontkenning. Deskundigen van The Maastricht Forensic Institute hebben onderzoek gedaan naar de omstandigheden van de val en concludeerden dat het onwaarschijnlijk was dat het slachtoffer per ongeluk over de reling was gevallen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk de dood van het slachtoffer had veroorzaakt, maar sprak hem vrij van doodslag met voorbedachten rade. De rechtbank benadrukte de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden, wat leidde tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 05/720030-13
Datum vonnis: 30 juni 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1976 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats],
nu verblijvende in de P.I. Almelo, HvB “De Karelskamp” in Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 april 2013, 11 juni 2013, 20 augustus 2013, 16 oktober 2013, 4 december 2013 en
16 juni 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Y. Oosterhof en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. J.B.A. Kalk, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 11 januari 2013, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2013 in de gemeente Enschede opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer] van het leven hooft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] (met kracht) tegen de borst en/of tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of geduwd/gedrukt en/of (vervolgens/daarbij) die [slachtoffer] over de reling/balustrade van een balcon (van de derde verdieping) van een flatwoning aan het [plein] heeft geduwd/gedrukt/gewerkt, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt
hij op of omstreeks 11 januari 2013 in de gemeente Enschede aan een persoon qenaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig hoofd- en/of borstletsel), heeft toegebracht, door die [slachtoffer] opzettelijk (met kracht) togen de borst en/of tegen het hoofd en/althans (elders) op/tegen het lichaam te stompen en of te slaan en/of te duwen/drukken on/of (vervolgens/daarbij) die [slachtoffer] over de reling/balustrade van een balkon (van de derde verdieping) van een flatwoning aan het [plein] te duwen/drukken en/of te werken, terwijl dat feit de dood tengevolge heeft gehad.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat een bewezenverklaring volgt voor het primair in de tweede plaats tenlastegelegde en dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden voor nader onderzoek naar de persoon van de verdachte in het Pieter Baan Centrum. Voor zover de rechtbank deze vordering niet toewijst, heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren. Zij heeft daarnaast gevorderd dat de civiele vordering van de benadeelde partij [benadeelde] in zijn geheel wordt toegewezen. Zij heeft daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of het tenlastegelegde feit bewezenverklaard kan worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft gesteld dat het primair in de tweede plaats tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is.
De verdediging heeft primair bepleit dat het feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat geen sprake is van voorbedachten rade, zodat verdachte van het primair in de eerste plaats tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte op
11 januari 2013 [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 11 januari 2013 omstreeks 03.30 uur reed een surveillance-eenheid van de politie over het [plein] in Enschede. Ter hoogte van banketbakkerij [bakker] zagen zij een man bewegingloos en met zijn hoofd in een plas bloed op de grond liggen. Hij werd gereanimeerd en vervolgens overgebracht naar het ziekenhuis in Enschede. Omstreeks 04.01 uur diezelfde nacht meldde verdachte zich aan het politiebureau in Enschede, die tegen de dienstdoende verbalisant vertelde dat hij zojuist ruzie op het balkon had gehad met zijn vriend. Zijn vriend zou hem hebben geslagen, waarna hij zijn vriend een duw had gegeven. Door deze duw was zijn vriend over de reling van het balkon gevallen en op de grond onder de flat neergekomen. Dit alles had zich afgespeeld aan het [plein]. Verdachte werd vervolgens aangehouden voor poging tot doodslag.
Het slachtoffer bezweek aan zijn verwondingen en als tijdstip van overlijden werd 04.10 uur vastgesteld. Het slachtoffer werd later geïdentificeerd als [slachtoffer].
Omstreeks 05.45 uur die ochtend werd verdachte voorgeleid en werd hem meegedeeld dat het slachtoffer inmiddels was overleden. Verdachte zei daar onder andere op: “Oh wat erg. Wat slecht ben ik. Wat erg voor zijn moeder. We hadden relationele problemen. Ik gaf hem alleen maar een duw en toen viel hij naar beneden.” Omstreeks 06.00 uur die ochtend werd verdachte overgebracht naar het arrestantencomplex in Borne. Onderweg daar naartoe zei verdachte onder andere “ik heb ook een keer ruzie en duw iets te hard, krijg je gelijk dit” tegen de verbalisanten. Omstreeks 07.30 uur die ochtend werd verdachte onderworpen aan een forensisch onderzoek. Op een gegeven moment wilde de verbalisant met een wattenstaafje de vingernagels van de verdachte bemonsteren. Verdachte riep daarop met verheven stem; “waar is dit voor nodig? Ik zeg toch, ik heb hem geduwd”. Verdachte maakte daarbij een van zich af duwende beweging met zijn handen.
Tijdens verhoren later bij de politie en ter terechtzitting heeft verdachte zich telkens op zijn zwijgrecht beroepen danwel ontkend het slachtoffer van het balkon te hebben geduwd. Het alternatieve scenario van verdachte is dat hij ruzie had met het slachtoffer in de woning. Op enig moment verplaatste de ruzie zich naar het balkon. Daar ontstond een worsteling, omdat verdachte het slachtoffer naar binnen wilde trekken. Het slachtoffer rukte zich los of schoot los uit de greep van verdachte, waardoor hij over de reling van het balkon is geraakt.
Door drie deskundigen verbonden aan The Maastricht Forensic Institute (hierna: TMFI) is nader onderzoek verricht. Zij hebben onder andere onderzoek gedaan naar de kracht/versnelling die nodig was voor het slachtoffer om over de reling te geraken, bezien in het licht van de informatie over het slachtoffer, de (verklaring van) verdachte en de plaats delict.
Door de patholoog, drs. F.R.W. van de Goot en de fysisch antropoloog, drs. ing. T. Krap, zijn experimenten uitgevoerd met twee dummy’s van respectievelijk 12 en 48 kilogram, die vanuit een hoogwerker op 11,1 meter hoogte, zijnde de hoogte van het balkon van de woning van verdachte en het slachtoffer, op verschillende wijzen en in verschillende houdingen ten val zijn gebracht. De deskundigen rapporteren dat een achterwaarts bewegend lichaam zich min of meer star gedraagt door de beperkte buigbewegingen die achterwaarts in de rug, nek, heupen, knieën en enkels aanwezig is. In onderhavige zaak, uitgaande van losrukken en achterover vallen, dient te worden opgemerkt dat in het algemeen de armen dan niet boven het lichaam worden geheven, maar voorwaarts en zijwaarts. Deze reflexmatige beweging zal het zwaartepunt verlagen. Indien een lichaam in zijwaartse positie tegen de rand zou komen, is er meer beweging mogelijk. Ook in deze houding vanuit een situatie van lostrekken zal evenwel een arm of wellicht beide armen aan de gevelkant gepositioneerd hebben, hetgeen wederom het zwaartepunt verlaagt. Tevens wordt opgemerkt dat er bij een reeds ingezette vallende beweging richting de rand ook een tendens is tot verlaging van het zwaartepunt. Binnen de grenzen van de redelijkheid zal een lichaam in onderhavige situatie eerder de neiging hebben tegen de balustrade te vallen dan er overheen te kantelen. Geconcludeerd kan worden dat, uitgaande van een accidenteel vallende beweging, het mogelijk is dat een lichaam over de balustrade kantelt, maar dat dat uit mechanisch oogpunt minder waarschijnlijk is. Een lichaam heeft dan eerder de neiging om tegen de balustrade te vallen. Gegeven het door verdachte beschreven scenario kan ook sprake zijn geweest van een min of meer roterende aanvang van de val. Binnen de grenzen van de redelijkheid wordt echter niet verwacht dat deze rotatie zodanig is dat het de vereiste kracht oplevert om functioneel het kanteleffect teweeg te brengen. De bevindingen zijn aannemelijker om aan te treffen bij een voorwaartse aanvang met enige externe kracht dan wanneer sprake zou zijn van een andere positie zonder deze externe kracht. De bevindingen zijn daarnaast waarschijnlijker om aan te treffen wanneer sprake is van externe kracht dan wanneer deze worden aangetroffen bij een scenario louter en alleen op passieve of accidentele basis.
Door de bewegingswetenschapper, K. Meijer, is een reconstructie gemaakt die is opgedeeld in fase 1: gebeurtenissen die tot contact met de balkonreling hebben geleid en fase 2: of de situatie op het moment van impact er toe heeft kunnen leiden dat het slachtoffer per ongeluk over de reling is gevallen. Voor fase 1 is een aantal experimenten uitgevoerd met de 3D bewegingsanalyse opstelling. Hiertoe is een proefpersoon van 1,77 meter en 70 kg beplakt met 40 reflecterende markers. Daarnaast is de afzetkracht van de proefpersoon gemeten met een krachtplaat. Met behulp van deze methode kan nauwkeurig de positie en de snelheid van het lichaamszwaartepunt bepaald worden. Met deze proefpersoon is een aantal scenario’s nagebootst dat is gekozen als mogelijke scenario’s voor wat zich op het balkon heeft afgespeeld voorafgaand aan de val gebaseerd op de verklaring van de verdachte en de feiten, te weten los worstelen met respectievelijk 100%, 75%, 25% en 0% kracht, een stap van een drempel van 13,5 cm hoog (in casu; slachtoffer bevond zich in de deuropening), snel een stap achteruit nemen (in casu; slachtoffer bevond zich op het balkon) en achteruit springen (in casu; slachtoffer bevond zich op het balkon). Uit de metingen die zijn gedaan valt op te maken dat de proefpersoon bij een achterwaartse stap van een drempel (e.g. deuropening) de hoogste positie van het lichaamszwaartepunt bereikt. Dit wordt veroorzaakt door een hupje in de stap en het omhoogwerpen van de armen. Bij alle overige situaties ligt het zwaartepunt dicht bij de hoogte van de balkonreling. De maximale achterwaartse horizontale snelheid is 2,1 m/s ofwel 7,6 km/h. De maximale opwaartse snelheid is 0,85 m/s ofwel 3,1 km/h. Als de kracht tijdens een worsteling toeneemt, neemt de maximale hoogte van het lichaamszwaartepunt af. Bij losrukken na een worsteling versnelt het lichaamszwaartepunt richting de vloer. Er is weinig tot nauwelijks sprake van opwaartse snelheid. Meijer concludeert uit deze bevindingen dat het onwaarschijnlijk is dat het slachtoffer ten gevolge van losschieten/lostrekken na een worsteling over de reling is gevallen. Zowel de valbaan van het lichaamszwaartepunt als de bereikte hoogte van het zwaartepunt spreken dit tegen. Daarnaast is de maximaal bereikte horizontale snelheid voor de gegeven balkon dimensies meer dan 2,5 maal lager dan de minimale snelheid die berekent is uit eerdere studies. Daaruit is namelijk berekend dat een aanvangssnelheid van minimaal 20 km/h nodig is om bij een horizontale impact over het balkon te vallen. Daarnaast is door Meijer een aantal berekeningen en praktische test uitgevoerd om in te schatten hoe waarschijnlijk het is dat een lagere aanvangssnelheid afdoende is om het slachtoffer in de meest ongunstige situatie (stap achteruit vanaf de drempel), waarbij het lichaamszwaartepunt boven de balkonreling uitkomt, toch over de reling van het balkon te laten vallen. Daarbij is uitgegaan van de aannames dat 1) een lichaam beschouwd kan worden als een star lichaam, waarbij er geen verlies van energie plaatsvindt tijdens de botsing en 2) dat een lichaam gedeeltelijk de energie dissipeert tijdens de botsing. Ad 1) kan worden nagebootst door een homogene staaf horizontaal tegen een rand te laten botsen. Proefondervindelijk blijkt dat ¾ van de staaf zich boven de reling moet bevinden om erover te geraken. Als de mens zich dus als een starre staaf zou gedragen, is het nagenoeg onmogelijk om over de reling van het balkon te geraken.
Ad 2) kan begrepen worden door een energiebalans te maken van het moment van botsing. Uitgaande van de meest ongunstige situatie uit de experimenten (stap achteruit vanaf een drempel) moet rekening worden gehouden met de factoren aanvangssnelheid, horizontale afstand van het lichaamszwaartepunt tot de reling, verticale afstand van het lichaamszwaartepunt ten opzichte van de reling, hoekverdraaiing van het moment van impact tot het moment dat het lichaamszwaartepunt exact boven de reling staat en snelheid op dat moment. Uit de berekeningen blijkt dat de horizontale snelheid na impact kritisch afhankelijk is van de aanvangssnelheid en de hoeveelheid energie die gedissipeerd wordt. Als dit voor de in casu minst gunstige situatie uitgerekend wordt (lichaamszwaartepunt 16% boven de reling, aanvangssnelheid 1,8 m/s) voor verschillende realistische energieverliezen, blijkt dat de horizontale snelheid na impact vrij laag komt te liggen. Daarbij dient in casu nog rekening te worden gehouden met twee aspecten die er voor zorgen dat de kans om over de reling te geraken nog verder afnemen, te weten het aspect dat het slachtoffer na impact een neerwaartse versnelling krijgt ten gevolge van de zwaartekracht wat het moeilijker maakt om over de reling te geraken en het aspect dat het waarschijnlijk is dat de impact resulteert in een terugwaartse snelheid, waardoor het slachtoffer niet over de reling gaat. Concluderend stelt Meijer dat het onwaarschijnlijk is dat voornoemde scenario’s er toe leiden dat het slachtoffer door een verlies van evenwicht over de reling is gevallen.
Ter terechtzitting is daar door Meijer aan toegevoegd dat het feit dat het zwaartepunt boven de reling uitkomt, uitgaande van de meest ongunstige situatie (stap achteruit vanaf de drempel en het daarbij omhoog gooien van de armen), niet automatisch betekent dat je ook over de reling kantelt. Daarvoor is nog steeds energie en een bepaalde aanvangssnelheid nodig. Het zwaartepunt komt 1 à 2% boven de reling uit in de situatie dat het slachtoffer in onderhavige casus op het balkon stond. Pas op het moment dat je een stap achteruit moet doen van een afstap, is gebleken dat je uit reactie je armen omhoog doet. Wanneer je op het balkon staat is er in casu weinig afstand tussen de actie en de balkonreling, waardoor er ook weinig tijd is om die reactie uit te voeren.
De rechtbank stelt op grond van vorenstaande vast dat:
  • op 11 januari 2013 [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een val van het balkon van de woning aan het [adres 1] in Enschede;
  • verdachte zich een half uur na het incident heeft gemeld aan het politiebureau in Enschede met de mededeling dat hij zijn vriend na een ruzie van het balkon heeft geduwd;
  • verdachte vervolgens uit eigener beweging tijdens de voorgeleiding, het overbrengen naar het arrestantencentrum en tijdens het bij hem afgenomen forensisch onderzoek ten overstaan van verschillende verbalisanten heeft gezegd dat hij [slachtoffer] na een ruzie van het balkon heeft geduwd;
  • verdachte, nadat hij is bezocht door een advocaat en met de politie in verhoor gaat, zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen en daar waar hij wel verklaart, ontkent [slachtoffer] van het balkon te hebben geduwd en stelt dat [slachtoffer] zich tijdens een worsteling heeft losgerukt/is losgeraakt ten gevolge waarvan hij over de reling van het balkon is gevallen;
  • uit onderzoek door het TMFI blijkt dat het niet eenvoudig is om per ongeluk over de reling te vallen, omdat de aanvangssnelheid die op die kleine afstand behaald kan worden beduidend lager is dan de minimale snelheid die nodig is om over de reling te vallen;
  • uit onderzoek door het TMFI blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat het slachtoffer ten gevolge van lostrekken/losschieten na een worsteling over de reling is gevallen, nu zowel de valbaan van het lichaamszwaartepunt als de bereikte hoogte van het zwaartepunt dit tegen spreken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het balkon aan het [adres 1] heeft geduwd ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de door verdachte bij de politie afgelegde bekennende verklaring bruikbaar is voor het bewijs en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft zich kort na het incident bij de politie gemeld met de mededeling dat hij zijn vriend tijdens een ruzie van het balkon heeft geduwd. Tijdens de voorgeleiding, tijdens het overbrengen naar het arrestantencentrum en tijdens het afnemen van het forensisch onderzoek bij verdachte heeft hij deze bekennende verklaring in alle vrijheid en uit eigener beweging en op consistente wijze herhaald. Vervolgens is verdachte gehoord door de politie en is zich op zijn zwijgrecht gaan beroepen om vervolgens een ontkennende verklaring af te leggen. Die ontkennende verklaring is hij telkens blijven herhalen, waarbij verdachte in zijn verklaringen niet steeds consistent is in hoe de val zou zijn veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat in zijn algemeenheid zorgvuldig dient te worden omgegaan met verklaringen waarin verdachten terugkomen op eerdere afgelegde bekennende verklaringen. De rechtbank is in het onderhavige geval van oordeel dat, met name gelet op de bevindingen van de deskundigen van het TMFI die de alternatieve lezing van verdachte weerspreken, de bekennende consistente verklaringen van verdachte naar waarheid zijn afgelegd en voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
Evenals de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het bestanddeel voorbedachten rade niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De rechtbank zal verdachte van het primair in de eerste plaats tenlastegelegde vrijspreken.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair in de eerste plaats is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het primair in de tweede plaats tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 11 januari 2013 in de gemeente Enschede opzettelijk een persoon, genaamd
[slachtoffer] van het leven hooft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk, die [slachtoffer] met kracht tegen het lichaam heeft geduwd/gedrukt en vervolgens/daarbij die [slachtoffer] over de reling/balustrade van een balkon van de derde verdieping van een flatwoning aan het [plein] heeft geduwd/gedrukt/gewerkt, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte primair in de tweede plaats meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
6. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
6.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De raadsman heeft – subsidiair - betoogd dat verdachte in een noodweersituatie verkeerde en dat hij zich genoodzaakt zag zichzelf te verdedigen. Volgens de raadsman was er sprake van een wederrechtelijke aanranding, omdat het slachtoffer compleet hysterisch was en hem heeft aangevallen, waardoor het door verdachte toegepaste geweld, bestaande uit het van zich afduwen van het slachtoffer, proportioneel was. Gelet op het op smalle balkon waarop beiden zich bevonden is de subsidiariteit ook gegeven.
De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op het verschil in leeftijd, in postuur en kracht en de wijze waarop zij onder invloed waren waardoor geen sprake is geweest van een noodweersituatie voor verdachte.
6.2
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte en het slachtoffer ruzie hadden in de woning van verdachte, waarbij verdachte achter het slachtoffer aanging om hem, naar eigen zeggen, in de slaapkamer te krijgen. Verdachte had het slachtoffer al geslagen en die ging voor hem op de vlucht. Bij de balkondeur kreeg verdachte hem weer te pakken waarna zij op het balkon vielen. Verdachte trok het slachtoffer omhoog, waarna die hem sloeg. Onder deze omstandigheden is het slaan van verdachte door het slachtoffer niet aan te merken als een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen. Nu er geen noodzaak voor verdachte was om zichzelf te verdedigen, wordt het beroep op noodweer dan ook verworpen.
Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: doodslag.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft op 11 januari 2013 een 17-jarige jongen, met wie hij een relatie had, tijdens een ruzie over de reling van het balkon van zijn woning op 11 meter hoogte geduwd ten gevolge waarvan hij is overleden. Verdachte heeft de nabestaanden van het slachtoffer, onder wie met name zijn moeder, onbeschrijfelijk veel leed berokkend. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van haar blijkt het immense verdriet waarmee zij tot op de dag van vandaag te kampen heeft.
Een delict als het onderhavige behoort tot de zwaarste categorie strafbare feiten die de wet kent. Door een dergelijk delict is de rechtsorde zeer ernstig geschokt; het brengt in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid te weeg. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur dient te worden opgelegd. Voor feiten als de onderhavige bestaan geen landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte ook op eerdere momenten in zijn leven gewelddadig is geweest, zij het dat uit zijn strafblad blijkt dat de laatste veroordeling hiervoor in 2007 is geweest.
Over verdachte zijn geen Pro Justitia rapportages opgemaakt, omdat verdachte geen medewerking heeft willen verlenen aan een onderzoek naar zijn persoon. Ook in dat kader heeft verdachte telkens geweigerd te worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum. Gelet op die weigerende houding is de rechtbank van oordeel dat het primaire verzoek van de officier van justitie tot aanhouding van de zaak voor opname van verdachte in het Pieter Baan Centrum moet worden afgewezen. De rechtbank zal verdachte volledig toerekeningsvatbaar achten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[benadeelde], wonende te [adres 3], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 6.222,10 (zesduizend tweehonderdtweeëntwintig euro en tien eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • uitvaartverzorging € 2.032,10
  • grafsteen € 1.341,00
  • grafrechten € 2.849,00.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn weliswaar betwist, maar naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het feit is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 27 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het primair in de eerste plaats tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het primair in de tweede plaats tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair in de tweede plaats meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.M. Bordenga, voorzitter, mr. G.H. Meijer en
mr. M.C. Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2014.
Buiten staat
Mr. G.H. Meijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland, Team Grootschalige Opsporing, onderzoek Okzaal met nummer 2013003761. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1. Het proces-verbaal van aanhouding van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van
11 januari 2013, pagina 54 (ordner 1), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten:
Op vrijdag 11 januari 2013 te 04.01 uur meldde zich een manspersoon aan het hoofdbureau van politie te Enschede. Deze manspersoon deelde mede dat hij zojuist ruzie had gehad op het balkon met zijn vriend. Hij deelde mede dat zijn vriend hem geslagen had en dat hij daarop zijn vriend een duw had gegeven. Door deze duw was zijn vriend over de reling van het balkon gevallen en op de grond onder het flat neergekomen. Hij deelde ook mede dat dit alles zich had afgespeeld op het [plein].
2. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van
11 januari 2013, pagina 398 (ordner 2), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten:
Op vrijdag 11 januari 2013 waren wij verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] belast met de surveillance in Enschede. Omstreeks 03.30 uur reden wij verbalisanten over het [plein] te Enschede. Ter hoogte van de bakkerij [bakker], gevestigd aan het [adres 2] te Enschede, zagen wij verbalisanten een manspersoon op de grond liggen.
Wij verbalisanten zagen in ons aanlopen naar de man, een grote plas bloed aan de rechterzijde van het hoofd van de manspersoon liggen. Wij zagen dat manspersoon op dat moment een snakkende beweging maakte. Te 03.33 uur kwam de collega's van de ambulance ter plaatse en hebben zich ontfermt over het slachtoffer. Verbalisant [verbalisant] en collega [verbalisant] hebben het ambulancepersoneel ondersteund en zijn gestart met de reanimatie van het slachtoffer.
3. Het geschrift, te weten werkaantekeningen lijkschouw van de GGD-arts B. van der Spa van 11 januari 2013, pagina 33, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van die GGD-arts:
De aard van het overlijden is niet-natuurlijk. Het tijdstip van overlijden is 4.10 uur op
11 januari 2013. De identiteit van het slachtoffer is [slachtoffer].
4. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 14 januari 2013, 2013, pagina 347 (ordner 2), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Op vrijdag 11 januari 2013, omstreeks 05.45 uur, geleidde ik in mijn functie als Hulp Officier van Justitie, in het hoofdbureau van politie de verdachte [verdachte] voor.
Nadat ik hem had medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was deelde ik hem mede dat hij werd verdacht van doodslag. Ik zag vervolgens dat hij hier van schrok. Ik hoorde dat hij aan mij vroeg: Is hij dood dan?". Ik zei dat dit het geval was. Ik deelde hem nogmaals mede dat hij niet tot antwoorden verplicht was en dat hij eerst een raadsman mocht raadplegen voordat hij een verklaring zou afleggen.
Ik hoorde dat hij daarna zei:
"Oh wat erg. Wat slecht ben ik. Wat erg voor zijn moeder. We hadden relationele problemen. Hij sloeg mij en ik gaf hem een duw en toen viel hij naar beneden."
5. Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant], [verbalisant] en
[verbalisant] van 14 januari 2013, pagina 349 (ordner 2), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisanten:
Op vrijdag 11 januari 2013 omstreeks 06:00 uur kregen wij, verbalisanten [verbalisant], [verbalisant] en [verbalisant], het verzoek om verdachte [verdachte] over te brengen naar het arrestantencomplex te Borne. Ik, verbalisant [verbalisant], had ons dienstvoertuig voor gereden. Wij, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] zijn samen met verdachte [verdachte] op de achterbank van het dienstvoertuig gaan zitten. Verdachte [verdachte] zat tussen ons, verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] in.
Wij, verbalisanten [verbalisant], [verbalisant] en [verbalisant], hoorden verdachte [verdachte] vragen of het slachtoffer overleden was. Ik, verbalisant [verbalisant], heb verdachte [verdachte] verteld dat het slachtoffer was overleden. Wij, verbalisanten [verbalisant], [verbalisant] en [verbalisant], hoorden verdachte [verdachte] zeggen: "Ik heb ook een keer ruzie en duw iets te hard, krijg je gelijk dit".
6. Het proces-verbaal forensisch onderzoek verdachte [verdachte] van verbalisant
[verbalisant] van 20 februari 2013, pagina 57 (ordner 4), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als relaas van die verbalisant:
Op een gegeven moment wilde ik met een wattenstaafje de vingernagels van de verdachte bemonsteren. De verdachte reageerde daarop enigszins geërgerd. Ik hoorde dat hij daarbij met verheven stem riep: "waar is dit voor nodig. Ik zeg toch, ik heb hem geduwd". Ik zag daarbij dat de verdachte een van zich af duwende beweging maakte met zijn handen.
7. Het deskundigenrapport betreffende multidisciplinair onderzoek naar het overlijden van [slachtoffer] van 7 augustus 2013 opgemaakt door drs. F.R.W. van de Goot, forensisch arts-patholoog, en drs. ing. T. Krap, fysisch antropoloog, verbonden aan The Maastricht Forensic Institute, pagina’s 14, 24, 26, 27 en 34 van 106 (appendix 2), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als bevindingen van die deskundigen:
Vraagstelling zoals ontvangen van de opdrachtgever
2. Welke kracht en/of versnelling is er nodig geweest voor het slachtoffer om over de reling te geraken, één en ander gegeven de informatie met betrekking tot het slachtoffer, de verdachte en de PD.
2A. Is hiervoor alleen een voorwaartse kracht voldoende of vergt dit eveneens een opwaartse beweging/kracht.
2B. Is het scenario zoals de verdachte in zijn verklaring d.d. 24 januari 2013 heeft beschreven in dit verband waarschijnlijk/aannemelijk? Bij de beantwoording van deze vraag dient de mogelijkheid worden meegenomen dat de verdachte bij het naar binnen trekken van het slachtoffer is gestruikeld over de drempel tussen het balkon en de woonkamer.
3. Is na te gaan hoe het slachtoffer over de reling is gegaan: voorwaarts, achterwaarts, zijwaarts over de linkerzij, zijwaarts over de rechterzij of op een andere wijze. Is één van deze scenario’s uit te sluiten of is er iets te zeggen over de aannemelijkheid van het ene scenario ten opzichte van het andere scenario?
Voor het experimentele deel werd gebruikt gemaakt van de volgende materialen:
- brandweer oefendummy (pop) “8” van circa 170 cm en circa 12 kg
- brandweer oefendummy (pop) “17” van circa 170 cm en circa 48 kg
- hoogwerker, diesel, maximaal 13 meter bereik
De hoogwerker werd op hoogte gebracht. Een afhangend touw met een gemeten lengte van 11 meter werd als hoogtereferentie gebruikt. Bij ieder experiment werd een dummy naar de juiste hoogte getransporteerd en nadien op verschillende wijzen en in verschillende houdingen ten val gebracht.
Een achterwaarts bewegend lichaam gedraagt zich min of meer star door de beperkte buigbewegingen die achterwaarts in de rug, nek, heupen, knieën en enkels aanwezig is.
In onderhavige zaak, uitgaande van losrukken en achterover vallen, dient te worden opgemerkt dat in het algemeen de armen dan niet boven het lichaam worden geheven maar voorwaarts en zijwaarts. Deze reflexmatige beweging zal het zwaartepunt verlagen. Indien een lichaam in zijwaartse positie tegen de rand zou komen is er meer beweging mogelijk. Ook in deze houding vanuit een situatie van lostrekken zal evenwel een arm of wellicht beide armen aan de gevelkant gepositioneerd hebben, hetgeen wederom het zwaartepunt verlaagd. Tevens wordt opgemerkt dat bij een reeds ingezette vallende beweging richting de rand ook een tendens is tot verlaging van het zwaartepunt.
Binnen de grenzen van de redelijkheid zal een lichaam in onderhavige situatie eerder de neiging hebben tegen de balustrade te vallen dan er overheen te kantelen.
Dit in het licht van de gestelde vragen, kan worden gesteld dat uitgaande van een accidenteel vallende beweging het mogelijk is dat een lichaam over de balustrade kantelt, maar uit mechanisch oogpunt is dit minder waarschijnlijk. Een lichaam zal dan eerder de neiging hebben om tegen de balustrade te vallen. Ofschoon, zoals in casu ook sprake geweest kan zijn van een min of meer roterende aanvang van de val wordt hiervan binnen de grenzen van de redelijkheid niet verwacht dat deze rotatie zodanig is dat het de vereiste kracht oplevert om functioneel het kanteleffect teweeg te brengen.
Ofschoon geen zekerheid te geven is, neigen de bevindingen er naar om een voorkeur voor een voorwaartse aanvang met enige externe kracht aannemelijker zijn om aan te treffen, dan wanneer sprake zou zijn van een andere positie zonder “ hulp”.
De bevindingen zoals aangetroffen zijn waarschijnlijker om aan te treffen wanneer sprake zou zijn geweest van externe kracht dan dat deze zouden worden aangetroffen bij een scenario louter en alleen op passieve of accidentele basis.
8. Het deskundigenrapport betreffende multidisciplinair onderzoek naar het overlijden van [slachtoffer] van 26 september 2013 opgemaakt door K. Meijer PhD, bewegingswetenschapper, verbonden aan The Maastricht Forensic Institute, pagina’s 3, 6, 8, 9 en 11 van 106 (appendix 3), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als bevindingen van die deskundige:
1) Welke kracht en/of versnelling is er nodig geweest voor het slachtoffer om over de reling te geraken, een en ander gegeven de informatie met betrekking tot het slachtoffer, de verdachte en de Plaats Delict. Is hiervoor alleen een voorwaartse kracht voldoende of vergt dit eveneens een opwaartse beweging/kracht. Is het scenario zoals de verdacht in zijn verklaring d.d. 24 januari 2013 heeft beschreven in dit verband waarschijnlijk/aannemelijk. Bij de beantwoording van deze vraag dient de mogelijkheid worden meegenomen dat de verdachte bij het naar binnen trekken van het slachtoffer is gestruikeld over de drempel tussen het balkon en de woonkamer.
Er is een reconstructie gemaakt die is opgedeeld in fase 1), gebeurtenissen die tot contact met de balkonreling hebben geleid en fase 2), of de situatie op het moment van impact er toe heeft kunnen leiden dat het slachtoffer per ongeluk over de reling is gevallen.
Voor fase 1 zijn een aantal experimenten uitgevoerd met de 3D bewegingsanalyse opstelling van de afdeling bewegingswetenschappen. Hiertoe is een proefpersoon (1,77 meter, 70 kg) beplakt met 40 reflecterende markers. De posities van deze markers zijn opgenomen met 8 camera’s. Daarnaast is de afzet kracht van de proefpersoon gemeten met een krachtplaat. Met behulp van deze methode kan nauwkeurig de positie en de snelheid van het lichaamszwaartepunt bepaald worden. Met deze proefpersoon zijn de volgende situaties nagebootst;
 Proefpersoon worstelt zich los met 100% kracht met tegenstander (1,84; 85 kg)
 Proefpersoon worstelt zich los met 75% kracht met tegenstander (1,84; 85 kg)
 Proefpersoon worstelt zich los met 25% kracht met tegenstander (1,84; 85 kg)
 Proefpersoon worstelt zich los met 0% kracht met tegenstander (1,84; 85 kg)
 Proefpersoon neemt snel een stap van een drempel (13,5 cm hoog) (situatieschets; slachtoffer bevindt zich in deurpost).
 Proefpersoon neemt snel een stap achteruit (situatieschets; slachtoffer bevindt zich op balkon)
 Proefpersoon springt vanaf balkon achteruit. (situatieschets; slachtoffer bevindt zich op balkon)
Deze situaties zijn gekozen als mogelijke scenario’s voor wat zich op het balkon heeft afgespeeld voorafgaand aan de val.
Uit de metingen zijn een aantal zaken op te maken
 Bij de achterwaartse stap van een drempel (e.g. deuropening) bereikt de proefpersoon de hoogste positie van het lichaamszwaartepunt (~116% v.d. reling). Dit wordt veroorzaakt door een hupje in de stap en het omhoogwerpen van de armen,
 Bij alle overige situaties ligt het zwaartepunt dicht bij de hoogte van de balkonreling.
 De maximale achterwaartse horizontale snelheid is 2.1 m/s, ofwel 7,6 km/h. De maximale opwaartse snelheid is 0,85 m/s ofwel 3,1 km/h.
 Als de kracht tijdens een worsteling toeneemt dan neemt de maximale hoogte van het lichaamszwaartepunt af, omdat de proefpersoon door de knieën buigt.
 Bij losrukken na een worsteling versneld het lichaamszwaartepunt richting de vloer, er is weinig tot nauwelijks sprake van opwaartse snelheid.
Hieruit kunnen de volgende conclusies worden getrokken
1) Het is onwaarschijnlijk dat het slachtoffer ten gevolge van lostrekken/losschieten na een worsteling over de reling is gevallen. Zowel de valbaan van het lichaamszwaartepunt als de bereikte hoogte van het zwaartepunt spreken dit tegen.
2) De maximaal bereikte horizontale snelheid voor de gegeven balkon dimensies is meer dan 2,5 maal lager dan de minimale snelheid die berekent is uit eerdere studies. Simulatie studies van Muggenthaler et al, 2013 hebben berekent dat een aanvangssnelheid van minimaal 20 km/h nodig is om bij een horizontale impact over het balkon te vallen. Zij toonden ook aan dat bij dergelijke aanvangssnelheden er na het loskomen nog een aanzienlijke horizontale snelheid resteert, waardoor het slachtoffer ver van de horizontale projectie van de balkonrand komt af te liggen.
Met betrekking tot fase 2), een beschrijving van de situatie na impact, zijn de simulaties van Muggenthaler et al, 2013 helaas niet een op een toepasbaar op de beschreven situatie. In deze simulatie studie bevond het lichaamszwaartepunt (101 cm) zich ruim onder de balkonreling (114 cm). Het is dus mogelijk dat in de door ons geschetste meest ongunstige situatie (stap achteruit vanaf een drempel), waarbij het lichaamszwaartepunt boven de balkonreling uitkomt, een lagere aanvangssnelheid afdoende is om het slachtoffer toch over het balkon te laten vallen. Om in te schatten hoe waarschijnlijk dit is zijn een aantal extra berekeningen en praktische testen uitgevoerd voor de volgende aannamen;
1) Lichaam wordt beschouwd als starlichaam, waarbij er geen verlies van energie plaatsvindt tijdens de botsing
2) Lichaam dissipeert gedeeltelijk de energie tijdens de botsing.
Ad 1) dit kan worden nagebootst door een homogene staaf horizontaal tegen een rand te laten botsen. Proefondervindelijk blijkt dat ¾ van de staaf zich boven de reling moet bevinden om over de reling te geraken. Dus als de mens zich als een starre staaf gedraagt is het nagenoeg onmogelijk om over het balkon te geraken.
Ad 2) deze situatie kan begrepen worden door een energie balans te maken van het moment van botsing. Hierbij is uitgegaan van de meest ongunstige situatie uit de experimenten (stap achteruit vanaf een drempel). De factoren waar in dat geval rekening mee gehouden dient te worden zijn de volgende. Dat zijn de aanvangssnelheid (v1), horizontale afstand van het lichaamszwaartepunt tot reling (a), de verticale afstand van het lichaamszwaartepunt t.o.v. reling, de hoekverdraaiing van moment van impact tot moment dat het lichaamszwaartepunt exact boven de reling staat en de snelheid op dit moment (v2).
Hieruit blijkt dat de horizontale snelheid na impact kritisch afhankelijk is van de aanvangssnelheid v1 en de hoeveelheid energie die gedissipeerd wordt. Als we dit voor de minst gunstige situatie uitrekenen (lichaamszwaartepunt 16% boven reling, aanvangssnelheid 1,8 m/s) voor verschillende realistische energie verliezen dan blijkt dat de horizontale snelheid na impact vrij laag komt te liggen. In de daadwerkelijke situatie zijn er twee aspecten die er voor zorgen dat de kans om over de reling te geraken verder afnemen;
1) Na impact krijgt slachtoffer een neerwaartse versnelling t.g.v. de zwaartekracht wat het moeilijker maakt om over de reling te geraken
2) Het is waarschijnlijk dat de impact resulteert in een terugwaartse snelheid, waardoor het slachtoffer niet over de reling gaat.
Alles in overweging nemend is het onwaarschijnlijk dat de bovengeschetste scenario’s er toe leiden dat het slachtoffer door een verlies van evenwicht over de reling is gevallen.
9. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 juni 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de deskundige K. Meijer PhD, bewegingswetenschapper, verbonden aan The Maastricht Forensic Institute:
Het feit dat het zwaartepunt boven de reling uitkomt, uitgaande van de meest ongunstige situatie (stap achteruit vanaf de drempel en het daarbij omhoog gooien van de armen), betekent niet automatisch dat je ook over de reling kantelt. Daarvoor is nog steeds energie en een bepaalde aanvangssnelheid nodig. Het zwaartepunt komt 1 à 2% boven de reling uit in de situatie dat het slachtoffer in onderhavige casus op het balkon stond. Pas op het moment dat je een stap achteruit moet doen van een afstap, is gebleken dat je uit reactie je armen omhoog doet. Wanneer je op het balkon staat is er in casu weinig afstand tussen de actie en de balkonreling, waardoor er ook weinig tijd is om die reactie uit te voeren.