ECLI:NL:RBOVE:2014:3524

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 juni 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
C/08/157515 / KG RK 14-1962
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter mr. Biesma in civiele procedure

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Overijssel, hebben [A] Beheer B.V. en J&AO B.V. op 14 mei 2014 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Biesma, rechter in de rechtbank Noord-Nederland. Dit verzoek volgde op een uitspraak van mr. Biesma in een incident dat betrekking had op een geschil tussen [A] Beheer en [B] Beheer B.V. over de verkoop van aandelen in [C] B.V. De wraking werd aangevraagd omdat [A] Beheer c.s. meenden dat mr. Biesma niet onpartijdig was, onder andere vanwege zijn banden met de advocaat van de wederpartij en de omstandigheden rondom de behandeling van het incident. De rechtbank Overijssel heeft het wrakingsverzoek op 2 juli 2014 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank concludeerde dat de door [A] Beheer c.s. aangevoerde gronden niet voldoende waren om aan te nemen dat mr. Biesma vooringenomen was. De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mrs. M.H.S. Lebens-de Mug, F. Koster en A.A.A.M. Schreuder, en werd in het openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/157515 / KG RK 14-1962
Beslissing van 2 juli 2014
in de zaak van
1. de besloten vennootschap
[A] BEHEER B.V.,
gevestigd te Polsbroek
2. de besloten vennootschap,
J&AO B.V.,
gevestigd te Polsbroek
verzoekers tot wraking,
advocaat mr. R.I. Loosen te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Op 14 mei 2014 hebben [A] Beheer c.s. het verzoek tot wraking gedaan van mr. Biesma, rechter in de rechtbank Noord-Nederland en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder C/17/131089 / HA ZA 13-353.
1.2.
Bij uitspraak van 20 mei 2014 is ingevolge artikel 46b Wet op de Rechterlijke organisatie de behandeling van het wrakingsverzoek verwezen naar de rechtbank Overijssel.
1.3.
Bij brief van 12 juni 2014 heeft mr. Biesma gereageerd op het wrakingsverzoek en bericht daarin niet te berusten.
1.4.
Het wrakingsverzoek van [A] Beheer c.s. is op 25 juni 2014 in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling is dhr. [A], bestuurder en enig aandeelhouder van [A] Beheer verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. Loosen.
Mr. Biesma heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
De hoofdzaak heeft betrekking op geschillen die tussen [A] Beheer en de besloten vennootschap [B] Beheer B.V. zijn ontstaan nadat [A] Beheer aan [B] Beheer aandelen in de vennootschap [C] B.V. heeft verkocht. Onder andere strekt de vordering van [B] Beheer ertoe dat [A] Beheer wordt veroordeeld tot betaling van (afgerond) 1,6 miljoen euro vermeerderd met rente en kosten.
2.2.
[A] Beheer c.s. hebben in een incident in de hoofdzaak inzage en afschrift van bescheiden ex artikel 843a Rv gevorderd.
2.3.
In zijn vonnis in het incident van 30 april 2014 heeft mr. Biesma, voor zover van belang, overwogen:
4.3.De rechtbank overweegt dat de vordering in incident nog steeds te vaag is. Niet duidelijk is wat er door De Heer Beheer c.s. wordt beoogd. Nu ook na twee schriftelijke rondes de vordering nog steeds niet helder is en het debat dreigt te verzanden in details zijn de grenzen van de incidentele vordering zodanig overschreden dat een doelmatige en voortvarende procedure in de hoofdzaak zich verzet tegen verdergaande discussies in het incident. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
[A] Beheer c.s. hebben - samengevat - het volgende aan hun verzoek ten grondslag gelegd.
De motivering in het incident getuigt, in het licht van de gedingstukken, niet van enige inhoudelijke beoordeling, aangezien de uit de wet en jurisprudentie volgende criteria niet zijn toegepast.
De wel gegeven motivering is onbegrijpelijk omdat [A] Beheer c.s. in hun gedingstukken precies hebben aangegeven van welke bescheiden zij inzage c.q. afgifte wensten. Daarnaast is de opmerking dat de vordering “nog steeds te vaag is” niet te rijmen met de opmerking dat het verzoek “dreigt te verzanden in details”. De overweging dat de grenzen van de incidentele vordering zijn overschreden is niet te herleiden tot enig uit artikel 843a Rv voortvloeiend criterium; daarnaast is de opmerking omtrent “verdergaande discussies” onbegrijpelijk omdat aan het procesdebat in incident reeds een eind was gekomen.
Met de overweging dat de grenzen van de incidentele vordering zodanig zijn overschreden dat een doelmatige en voortvarende procedure zich verzet tegen verdergaande discussies in het incident loopt mr. Biesma vooruit op een eventuele beslissing op een verzoek om tussentijds appel.
In combinatie met de eerste drie gronden merken [A] Beheer c.s. op dat mr. Biesma mogelijk te weinig afstand houdt tot de advocaat van de wederpartij. Beiden wonen in dezelfde gemeente, een collega-rechter van mr. Biesma in hetzelfde gerecht is partner en huisgenoot van de advocaat van de wederpartij en zowel deze advocaat als mr. Biesma zijn commissaris bij (een entiteit van) de Rabobank.

4.Het standpunt van mr. Biesma

4.1.
Mr. Biesma wijst erop dat eerst twee weken nadat in het incident een “eindvonnis” is gewezen een wrakingsverzoek is ingediend en laat aan de rechtbank over of dat gevolgen heeft voor de ontvankelijkheid van het verzoek.
Grondslag 1 en 2 zien naar zijn mening op de inhoudelijk beoordeling van de zaak, hetgeen geen grond voor wraking is; grondslag 3 is niet geheel helder omdat hij niet bekend is met een verzoek om tussentijds appel, en hij op een beslissing daarop niet kan vooruitlopen (als hij bij een dergelijke beslissing al bemoeienis heeft).
Grondslag 4 leidt in de visie van mr. Biesma evenmin tot toewijzing, omdat de geschetste relaties geen concrete verwijten inhouden die (de schijn van) partijdigheid doen vermoeden.

5.De beoordeling

5.1.
Vaste jurisprudentie (zie onder meer: HR 18 december 1998, NJ 1999, 271) is dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van de zaak is geëindigd door het wijzen van een eindvonnis, wraking te verzoeken van de rechter die deze uitspraak heeft gedaan. Van een eindvonnis in de hoofdzaak is in het onderhavige geval evenwel nog geen sprake. Een vonnis in incident, als gegeven in het onderhavige geval, betreft een tussenvonnis in de hoofdzaak, ook in die gevallen waarin in het incident een eindbeslissing is gegeven. Anders dan mr. Biesma lijkt te suggereren worden vonnissen in incident overigens niet
alsrolrechter gewezen, hoewel gebruikelijk kan zijn dat aan de rolrechter - in zoverre als zaaksrechter in de voorliggende zaak - het wijzen van vonnissen in incidenten is opgedragen.
5.2.
Evenmin acht de rechtbank het verstrijken van twee weken tussen het wijzen van het tussenvonnis en het indienen van het wrakingsverzoek een omstandigheid die aan ontvankelijkheid van het verzoek in de weg staat.
5.3.
Bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek om wraking stelt de wrakingskamer voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken partij dat dat het geval is, is daarbij niet beslissend. De vrees voor partijdigheid moet, op grond van feiten en omstandigheden, objectief gerechtvaardigd zijn.
5.4.
De rechtbank stelt eveneens voorop, dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen een voor de verzoeker onwelgevallige beslissing. Een voor een partij onwelgevallige beslissing van de rechter levert op zichzelf geen grond voor wraking op. Grond voor wraking bestaat alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is gegeven.
5.5.
Hoewel in het licht van de dagvaarding en de door partijen gewisselde stukken in het incident vraagtekens kunnen worden gezet bij de deugdelijkheid van de motivering van de beslissing op de artikel 843a-vordering, nu deze motivering - gelet op de uit de wet en jurisprudentie voortvloeiende criteria - niet zondermeer de beslissing kan dragen, is het naar het oordeel van de rechtbank niet zo dat die vraagtekens tot geen andere verklaring kunnen leiden dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
5.6.
Evenmin vormen de door [A] Beheer c.s. onder 4. genoemde relaties een omstandigheid die meebrengen dat een gegronde vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Anders dan [A] Beheer c.s. ingang willen doen vinden brengen deze omstandigheden niet mee - ook niet in combinatie met de overige door hen aangevoerde omstandigheden – dat mr. Biesma over deze relaties nadere uitleg dient te geven en dat bij uitblijven van een dergelijke verklaring eerder aan moet worden genomen dat sprake is van objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
5.7.
Als laatste is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 tot en met 4 genoemde omstandigheden, ook als zij in onderlinge samenhang worden beschouwd, niet tot de conclusie leiden dat vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
5.8.
Het verzoek moet, gelet op het bovenstaande, worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.H.S. Lebens-de Mug, F. Koster en A.A.A.M. Schreuder in tegenwoordigheid van de griffier G.W.G. Wijnands en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.