Uitspraak
Rechtbank Overijssel
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
3.De vordering van de officier van justitie
4.De voorvragen
5.De beoordeling van het bewijs
.Zo is in een slaapkamer op de eerste verdieping van het pand gelegen aan het [adres 2] een sigarettenpeuk gevonden met het DNA van medeverdachte [medeverdachte 1], is op de iPhone van medeverdachte [medeverdachte 1] een foto aangetroffen die op 13 mei 2011 vanaf het balkon van het betreffende pand is genomen en is bij de doorzoeking in het pand een navigatiesysteem in beslag genomen waarop als huisadres het adres van medeverdachte [medeverdachte 1] stond ingesteld. Verder is bij de doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] een briefje aangetroffen met daarop bedragen en (bij)namen vermeld van personen waarover [medeverdachte 2] belastend heeft verklaard.
Wanneer hebben we een afspraak want hij is terug in zwolle hij reed net langs me heen (…)”en is uit peilgegevens gebleken dat de telefoon van verdachte zich rond dat tijdstip in de onmiddellijke omgeving van de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 1] bevond. Voorts is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte 1] die dag zojuist uit Turkije was teruggekeerd hetgeen bij de inhoud van het sms-bericht past. De verklaring die verdachte voor de inhoud van voornoemd sms-bericht heeft gegeven, namelijk dat hij in dit sms-bericht niet op medeverdachte [medeverdachte 1] maar op medeverdachte [medeverdachte 2] doelde, aangezien hij contact met hem wilde opnemen omdat hij van [medeverdachte 3] had gehoord dat [medeverdachte 2] zijn pand zou willen kopen wordt niet ondersteund door enig bewijsmiddel. In tegendeel, [medeverdachte 3] heeft juist verklaard dat hij dit nooit tegen verdachte heeft gezegd en uit onderzoek van de historische telefoongegevens van de telefoon van [medeverdachte 2] is gebleken dat zijn telefoon op het moment van het versturen van het sms bericht uitgeschakeld in Olst aanwezig was (dossierpagina 1917).
6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, meermalen gepleegd;
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie.
7.De strafbaarheid van de verdachte
8.De op te leggen straf of maatregel
9.De schade van benadeelden
10.De toegepaste wettelijke voorschriften
11.De beslissing
- verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
- feit 2:het misdrijf: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.;
- Feit 3:het misdrijf: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie.
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2 en 3 bewezenverklaarde;
- veroordeelt verdachte tot een
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een
- beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste 60 in verzekering of voorlopige hechtenis doorgebrachte dagen, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt;
- veroordeelt de verdachte tot betaling van de kosten die de benadeelde partij Enexis B.V. gevestigd te Zwolle heeft gemaakt voor rechtsbijstand met betrekking tot deze vordering. De rechtbank begroot die kosten op € 800,--;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Enexis B.V. te Zwolle van een bedrag van € 20.626,12, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 juli 2012 tot
- legt de
- bepaalt dat als veroordeelde en/of zijn mededaders heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde en/of zijn mededaders aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft/hebben betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.