ECLI:NL:RBOVE:2014:3475

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
26 juni 2014
Zaaknummer
C/08/138097 / HA ZA 13-175
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurder voor onttrekkingen aan vennootschapsvermogen na verleende decharge

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap GBL B.V. en haar voormalig bestuurder, [gedaagde]. GBL vorderde schadevergoeding van [gedaagde] op grond van onttrekkingen aan het vermogen van de vennootschap die hij in de periode van 2008 tot en met 2010 had verricht. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] geld van de vennootschap had gebruikt voor de financiering van zijn eigen ondernemingen. Echter, [gedaagde] had in maart 2011 een decharge verkregen van de aandeelhouders voor zijn bestuurshandelingen tot dat moment. De rechtbank moest beoordelen of deze decharge ook van toepassing was op de onttrekkingen die [gedaagde] had gedaan.

De rechtbank overwoog dat de decharge, die was verleend in een aandeelhoudersbesluit, ook van toepassing was op [gedaagde] in privé, omdat hij als feitelijk bestuurder had opgetreden via zijn holding. De rechtbank concludeerde dat GBL onvoldoende had aangetoond dat de decharge niet van toepassing was op de onttrekkingen. Hierdoor kon GBL niet met succes een vordering instellen tegen [gedaagde] voor de onttrekkingen aan het vermogen van de vennootschap. De rechtbank wees de vorderingen van GBL af en veroordeelde haar in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/138097 / HA ZA 13-175
Vonnis van 18 juni 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GBL B.V.,
gevestigd te Zwolle,
eiseres,
advocaat mr. A.J. ter Wee te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. R.J. van Betten te Zwolle.
Partijen zullen hierna GBL en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
  • de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak op grond van artikel 15 lid 2 Rv verwezen naar een meervoudige kamer. De verdere behandeling van de zaak door de meervoudige kamer zal plaatsvinden in de stand waarin de zaak zich bevindt.

2.De feiten

2.1.
De heren [naam 1], [naam 2] en [gedaagde] zijn in 2003 een vennootschap onder firma aangegaan. In 2006 is deze samenwerking voortgezet in een besloten vennootschap, het huidige GBL, destijds geheten GBL ICT B.V. Blijkens de statuten heeft deze vennootschap ten doel:
a. de dienstverlening op het gebied van kantoorautomatisering en de groothandel in hard- en software;
b. het samenwerken met, het deelnemen in, het overnemen van en het voeren van bestuur over andere vennootschappen en ondernemingen;
c. het (doen) financieren, ook door middel van het stellen van zekerheden, van andere vennootschappen en ondernemingen;
d. het verkrijgen, beheren en vervreemden van registergoederen en roerende zaken, effecten en andere waardepapieren, het ter leen opnemen en ter leen verstrekken van gelden, het stellen van zekerheid ten behoeve van derden;
en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
Per 1 januari 2011 is het huidige GBL verworden tot een holdingvennootschap en worden de feitelijke werkzaamheden uitgeoefend in de werkmaatschappij GBL ICT B.V.
2.2.
[naam 1], [naam 2] en - tot maart 2011 - [gedaagde] zijn via hun holdingmaatschappij
[naam 1] Holding B.V. (hierna: [naam 1] Holding), [naam 2] Holding B.V. (hierna: [naam 2] Holding) en [gedaagde] Holding B.V. (hierna: [gedaagde] Holding), ook wel bekend onder de naam [gedaagde] Services, bestuurder en aandeelhouder van GBL.
2.3.
[gedaagde] heeft in de periode van 2008 tot en met 2010 van één van de rekeningen van GBL girale betalingen uitgevoerd aan of ten behoeve van [gedaagde] Holding, Gravo Transportgroep B.V. (Gravo) en zichzelf. [gedaagde] Holding is (enig) bestuurder en 50% aandeelhouder van Gravo, welke vennootschap een transportbedrijf uitoefent.
2.4.
In maart 2011 zijn de aandeelhouders van GBL overeengekomen dat [gedaagde] Holding haar aandelen verkoopt en levert aan de andere aandeelhouders van GBL. Daarnaast is besloten dat [gedaagde] Holding uittreedt als bestuurder van GBL. Het aandeelhoudersbesluit van 14 maart 2011 vermeldt, voor zover van belang:
In aanmerking nemende:
(…)
De Koopprijs zal door [naam 1] Holding B.V. en [naam 2] Holding B.V. worden voldaan door overneming van een gedeelte van de Schuld in rekening-courant aan de Vennootschap ter grootte van vijf en twintig duizend zes en negentig euro (€ 25.596,00) (ofwel ieder van de Kopers twaalf duizend zeven honderd acht en negentig euro (€ 12.798,00)) die [gedaagde] Holding B.V. heeft. De Vennootschap is voornemens te verklaren de kennisgeving van de overname van vorenbedoelde gedeelte van de Schuld van Verkoper en Koper te hebben ontvangen en haar toestemming aan de overname van vorenbedoelde gedeelte van de Schuld te verlenen.
(…)
Besluiten:
(…)
Tot ontslag van L.W. [gedaagde] Holding B.V. als bestuurder van de vennootschap, zulks per 14 maart 2011, onder decharge van het door hem tot 14 maart 2011 gevoerde bestuur, voorzover het gevoerde bestuur uit de boeken van de vennootschap blijkt.
Het aandeelhoudersbesluit is door [gedaagde], [naam 1] en [naam 1] - in het bijzijn van de notaris - ondertekend.
2.5.
In de door [gedaagde], [naam 1] en [naam 1] ondertekende bijlage bij voormeld aandeelhoudersbesluit is het volgende opgenomen:
GBL ict B.V.
Vordering op Gravo Transportgroep BV en [gedaagde] Holding BV
Peildatum is 31 december 2010
Volgens de administratie van GBL ict BV:
Openstaand volgens crediteurenlijst
crediteur 21005: [gedaagde] Services € 55.712,50 *
Openstaand volgens de debiteurenlijst
debiteur 10001: Gravo € 19.211,56
debiteur 22020: Gravo € 6.139,51
Totale vordering op 31 december 2010 € 81.063,57
* Saldo is volgens crediteurenlijst credit € 55.712,50.
Een creditsaldo betekent een vordering.
Daarnaast geeft de grootboekrekening kruisposten op 31 december 2010 een debetsaldo van € 54.434.
Uit de afsluitende boekingen aan het eind van 2008 en 2009 is gebleken dat het saldo van de grootboekrekening kruisposten toen is weggeboekt naar crediteur [gedaagde] Services.
De vraag hierbij is dan ook welk bedrag van de kruisposten nog verrekend moet worden met Gravo Transportgroep BV en/of [gedaagde] Services BV.
2.6.
De levering van aandelen heeft bij notariële akte (hierna: de leveringsakte) plaatsgevonden op 14 maart 2011. Voormeld aandeelhoudersbesluit is met de daarbij behorende bijlage aan de leveringsakte gehecht. In de leveringsakte staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
INLEIDING
(…)
3.Verkoper heeft een Schuld in rekening-courant aan de Vennootschap ter grootte van ten minste een en tachtig duizend drie en zestig euro en zeven en vijftig eurocent (€ 81.063,57), waarvan blijkt uit een onderhandse stuk die - na ondertekening van de verschenen personen - aan deze akte zal worden gehecht.
(…)
ARTIKEL 2. KOOPPRIJS, BETALING, KWIJTING
(…)
2.Betaling
Koper voldoet de Koopprijs bij deze akte door overneming van een gedeelte van de schuld. (…)
De Vennootschap verklaart hierbij de kennisgeving van de overname van vorenbedoelde gedeelte(n) van de Schuld van Verkoper en Koper te hebben ontvangen en verklaart hierbij haar toestemming aan de overname van vorenbedoelde gedeelte(n) van de Schuld te verlenen.
Het restant van de Schuld in rekening-courant die Verkoper aan de Vennootschap heeft zal worden omgezet in een geldlening. Ter zake de voorwaarden en bepalingen van deze geldlening komen Verkoper en Koper nader overeen in een separaat stuk dat is opgemaakt zonder tussen van mij, notaris.
3.Kwijting
Verkoper verleent koper hierbij kwijting voor de voldoening van de Koopprijs.
(…)
ARTIKEL 9. WIJZIGING IN HET BESTUUR
De enige aandeelhouders van de Vennootschap hebben besloten:
a.tot het ontslag van Verkoper uit zijn functie van bestuurder van de Vennootschap onder verlening van decharge voor het tot vandaag gevoerde bestuur, voor zover het gevoerde bestuur uit de boeken van de Vennootschap blijkt;
b.tot het vaststellen van het aantal bestuurders van de Vennootschap op twee (2);
alles met ingang van het tijdstip onmiddellijk na het verlijden van deze akte,
waarvan blijkt uit een aandeelhoudersbesluit, waarvan een exemplaar aan deze akte is gehecht.
2.7.
Op 19 april 2011 heeft [naam 1] namens zichzelf, [naam 1] en GBL aangifte van verduistering gedaan tegen [gedaagde].
2.8.
Gravo en [gedaagde] Holding zijn in staat van faillissement verklaard bij vonnis van respectievelijk 26 april 2011 en 16 mei 2011. Beide vennootschappen zijn als gevolg van hun faillissement opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
GBL vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [gedaagde] in persoon aansprakelijk is jegens GBL en wel ingevolge de door [gedaagde] dan wel door haar beheerste vennootschappen in 2008, 2009 en 2010 gepleegde onttrekkingen aan het vermogen van GBL;
2. [gedaagde] te veroordelen te betalen aan GBL een bedrag van € 134.458,12 in hoofdsom, te verhogen met € 2.500,00 (te vermeerderen met 21% BTW) aan buitengerechtelijke kosten en te verhogen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 1 januari 2010, althans 13 november 2012, alles tot en met de dag der algehele betaling;
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de proceskosten van deze procedure, waaronder de nakosten, alles binnen twee weken na betekening van het te wijzen vonnis bij gebreke waarvan [gedaagde] wettelijke rente over de toegewezen proceskosten verschuldigd is.
3.2.
GBL legt aan de vorderingen het volgende ten grondslag. Op enig moment in november 2010 zag [naam 1] op een bankafschrift van GBL bij toeval dat aan Salland Olie een bedrag van € 14.479,21 was voldaan. Daar GBL op generlei wijze inkopen doet van brandstof en/of aanverwante zaken en überhaupt geen bedrijfswagens houdt, vond [naam 1] dit een merkwaardige betaling. Naar aanleiding hiervan is tussen [naam 1], [naam 1] en [gedaagde] overleg gevoerd, waarna onderzoek is uitgevoerd naar de betalingen van GBL zoals deze door [gedaagde] (bij uitsluiting) zijn verricht.
Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat [gedaagde] in de periode van 2008 tot en met 2010 van één van de rekeningen van GBL girale betalingen heeft gedaan aan of ten behoeve van vennootschappen die aan hem gelieerd waren en aan zichzelf.
In totaal heeft [gedaagde] met voormelde onttrekkingen een bedrag van € 143.538,63 aan het vermogen van GBL onttrokken. GBL vordert uit hoofde van artikel 2:9 BW dan wel 6:162 BW terugbetaling van dit bedrag verminderd met een bedrag van € 25.596,00 wegens de koopsom van de aandelen.
3.3.
[gedaagde] verweert zich tegen de vorderingen met een beroep op de finale decharge zoals deze is opgenomen in het aandeelhoudersbesluit dat aan de leveringsakte van 14 maart 2011 is gehecht. Subsidiair stelt [gedaagde] (i) dat de door hem gedane betalingen niet kwalificeren als onbehoorlijke taakvervulling c.q. dat [gedaagde] hierin niet is tekortgeschoten en (ii) dat - als dat wel het geval zou zijn - dit geen ernstig verwijt ten aanzien van [gedaagde] oplevert, zodat van aansprakelijkheid op grond van artikel 2:9 BW dan wel 6:162 BW geen sprake kan zijn. Meer subsidiair betwist [gedaagde] (de hoogte van) de schadevordering en doet hij een beroep op artikel 6:101 BW.

4.De beoordeling

Finale decharge

4.1.
GBL houdt [gedaagde] aansprakelijk op grond van artikel 2:9 dan wel 6:162 BW.
4.2.
[gedaagde] beroept zich er op dat aan [gedaagde] Holding (en daarmee feitelijk aan hem) finale decharge is verleend in het aandeelhoudersbesluit van 14 maart 2011. Dit brengt volgens [gedaagde] mee dat GBL afstand heeft gedaan van ieder vorderingsrecht jegens hem uit hoofde van onbehoorlijk bestuur.
4.3.
GBL meent dat de verleende decharge zich niet uitstrekt over de door [gedaagde] gedane onttrekkingen en in ieder geval niet ziet op vorderingen van GBL jegens [gedaagde] in privé.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.4.
In geschil is de uitleg van de dechargebepaling zoals opgenomen in het aandeelhoudersbesluit van 14 maart 2011. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt als uitgangspunt voor de uitleg van een bepaling de bedoeling van partijen. De rechtbank zal moeten nagaan welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, de zogenaamde Haviltexmaatstaf. Daarbij kan gewicht worden toegekend aan de meest voor de hand liggende taalkundige betekenis van de bewoordingen van de bepaling (Hoge Raad 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013: BY8101).
4.5.
Het gaat hier om een zakelijke overeenkomst die tussen professionele partijen is gesloten en waarbij partijen juridische bijstand van een notaris hebben genoten. Gezien deze omstandigheden ligt een taalkundige/grammaticale uitleg van de dechargebepaling als vertrekpunt in beginsel in de rede. Een redelijke taalkundige/grammaticale uitleg brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat voorshands moet worden aangenomen dat de decharge moet worden uitgelegd in de door [gedaagde] voorgestane zin, dat wil zeggen dat de decharge zich mede uitstrekt over de door [gedaagde] gedane betalingen. Nu deze uitleg niet in overeenstemming is met de door GBL bepleite uitleg dient vervolgens te worden beoordeeld of GBL voldoende heeft gesteld om tot tegenbewijs te worden toegelaten. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.6.
In de onderhavige zaak heeft de algemene vergadering van aandeelhouders van GBL aan [gedaagde] Holding decharge verleend met betrekking tot het gevoerde bestuur tot 14 maart 2011. Gelet hierop en bezien tegen hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en bovendien blijkt uit de overgelegde producties, had GBL mogen worden verwacht dat zij (gemotiveerd) had gesteld dat en waarom niettemin zou moeten worden aangenomen dat geen sprake is geweest van decharge of - ten minste - dat die decharge geen betrekking heeft gehad op de door [gedaagde] gedane betalingen. Dat heeft GBL echter niet, althans onvoldoende, gedaan. Daarbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat alle betalingen in de boekhouding van GBL - zij het als kruispost of als negatief saldo in credit - zijn verwerkt en daaruit derhalve redelijkerwijs zijn af te leiden. Voorts was GBL - naar uit (de bijlage bij) het aandeelhoudersbesluit en de notariële akte blijkt - op de hoogte van die betalingen en was de omvang daarvan - althans in grote lijnen - bekend. Daarnaast mag het er, nu anderszins niet is gebleken, voor worden gehouden dat de notaris heeft voldaan aan de op hem rustende Belehrungspflicht en (de aandeelhouders/bestuurders van) GBL zodoende heeft gewezen op (de gevolgen van) de decharge. Hoewel aan het aanbod tot het leveren van (tegen)bewijs in het algemeen geen al te hoge eisen mogen worden gesteld, brengt het aldus niet, althans onvoldoende, voldoen aan deze stelplicht mee dat GBL ter zake van de door haar verdedigde uitleg van de dechargebepaling niet zal worden toegelaten tot het bewijs daarvan.
4.7.
Zoals hiervoor is overwogen is aan [gedaagde] Holding decharge verleend met betrekking tot het gevoerde bestuur tot 14 maart 2011. Nu [gedaagde], hoewel formeel niet de bestuurder van GBL, als indirect/middellijk bestuurder via [gedaagde] Holding toch als feitelijk bestuurder van GBL is opgetreden, geldt de aan [gedaagde] Holding verleende decharge ook voor [gedaagde] in privé. Van onaanvaardbaarheid naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van het beroep op deze decharge kan, anders dan door GBL is betoogd, in de omstandigheden van dit geval geen sprake zijn.
4.8.
De conclusie luidt dat aan [gedaagde] Holding (en daarmee aan [gedaagde]) door de aandeelhoudersvergadering van GBL decharge is verleend met betrekking tot het tot 14 maart 2011 gevoerde bestuur, met inbegrip van de betalingen die [gedaagde] heeft gedaan aan of ten behoeve van aan hem gelieerde vennootschappen. Hieruit vloeit voort dat thans niet meer met vrucht kan worden betoogd dat [gedaagde] destijds als bestuurder is tekortgeschoten en/of onrechtmatig heeft gehandeld, zodat de daarop gebaseerde vorderingen van GBL niet voor toewijzing in aanmerking kunnen komen.
4.9.
GBL zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] op:
  • griffierecht € 1.474,00
  • salaris advocaat 3.576,00 (4 punten x tarief EUR 894,00)
Totaal € 5.050,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt GBL in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 5.050,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.S. Lebens-de Mug, mr. J. van der Hulst en mr. M. Willemse en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2014.