In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Overijssel op 14 januari 2014 een tussenbeschikking gegeven in een geschil over het gezamenlijk gezag over een minderjarige. De verzoekster, de moeder, heeft verzocht om de doorhaling van de aantekening in het gezagsregister dat beide ouders met het gezag zijn belast. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een deskundigenrapport waaruit blijkt dat de handtekening onder de gezamenlijke aanvraag tot verkrijging van gezamenlijk gezag niet van de moeder afkomstig is, maar een nabootsing betreft. De moeder heeft aangegeven geen toestemming te hebben gegeven voor de indiening van het verzoek tot gezamenlijke gezagsuitoefening.
De zaak is behandeld op 6 januari 2014, waarbij beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming was ook vertegenwoordigd. De kinderrechter heeft overwogen dat de aantekening in het gezagsregister geen rechterlijke beslissing ten grondslag heeft en dat de wet geen grondslag biedt voor nietigverklaring of vernietiging van de aantekening. De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder gelezen als een verzoek tot het gelasten van doorhaling van de aantekening in het gezagsregister.
De kinderrechter heeft besloten om een handschriftdeskundige aan te stellen om te onderzoeken of de handtekening op het verzoek tot gezamenlijk gezag daadwerkelijk van de moeder is. De deskundige moet ook vaststellen of er kenmerken zijn die duiden op vervalsing of nabootsing. De kosten van het onderzoek worden voorlopig aan partijen in debet gesteld, en de deskundige moet zijn rapport naar de griffier van de rechtbank sturen. De beslissing houdt iedere verdere beslissing aan, en partijen kunnen binnen drie maanden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.