In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 8 april 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die op 21 december 1995 met elkaar zijn gehuwd. De man heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen met betrekking tot de minderjarige kinderen en de verdeling van pensioenrechten. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de echtscheiding niet uit te spreken totdat er een billijke pensioenvoorziening is getroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht en heeft het verzoek van de man tot echtscheiding toegewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw voldoende middelen heeft om zelf een pensioenvoorziening te treffen, waardoor haar pensioenverweer ongegrond is verklaard.
Wat betreft de minderjarige kinderen is de rechtbank van oordeel dat de hoofdverblijfplaats bij de vrouw zal zijn, en heeft zij de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen vastgesteld. De man is verplicht om een maandelijkse bijdrage te betalen voor elk van de drie minderjarige kinderen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om partneralimentatie afgewezen, omdat zij onvoldoende heeft onderbouwd dat zij niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. De zaak is verder verwezen naar de rol voor uitlating over het advies van de Raad voor de Kinderbescherming met betrekking tot de zorg- en opvoedingstaken.
De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.