ECLI:NL:RBOVE:2014:3360

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
20 juni 2014
Zaaknummer
C/08/152392 / KG ZA 14-69
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in kort geding met betrekking tot echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 20 maart 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vrouw en een man, die eerder gehuwd waren en inmiddels gescheiden. De vrouw vorderde betaling van een geldsom van € 15.519,30 als voorschot op schadevergoeding en eiste dat de man zijn verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant nakwam. De vrouw stelde dat de man zijn afspraken niet nakwam, wat leidde tot financiële problemen voor haar, waaronder een BKR-registratie en dreigend loonbeslag. De man betwistte de spoedeisendheid van de vordering en stelde dat hij door zijn financiële situatie niet in staat was om te betalen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw voldoende spoedeisend belang had bij haar vordering, aangezien zij al geruime tijd de hypotheeklasten en andere verplichtingen van de man betaalde. De man erkende dat hij de bedragen verschuldigd was, maar gaf aan dat hij niet kon betalen. De rechter concludeerde dat er geen restitutierisico was, omdat de vorderingen gebaseerd waren op een overeenkomst die door de man niet werd betwist. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vrouw toegewezen en de man veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag en tot nakoming van zijn verplichtingen uit het echtscheidingsconvenant. Tevens werd de man in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van nakoming van afspraken in een echtscheidingsconvenant en de mogelijkheden voor een ex-partner om in kort geding een voorziening te vragen bij niet-nakoming van deze afspraken. De rechter heeft de vordering van de vrouw toegewezen, waarbij de man ook in de kosten van het geding werd veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/152392 / KG ZA 14-69
datum vonnis: 20 maart 2014 (kh)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr.drs. R.J.H. van der Wal te Hengelo (O),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
verder te noemen de man,
advocaat: mr. E.D. Breuning ten Cate te Almelo.

1.Het procesverloop

1.1.
De vrouw heeft gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
1.2.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 18 maart 2014. Ter zitting zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door mr. Van der Wal, en de man, bijgestaan door mr. Breuning ten Cate. De standpunten zijn toegelicht. Mr. Van der Wal heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota.
1.3.
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn op 5 juli 2005 gehuwd in gemeenschap van goederen. Zij hebben de samenwoning op 1 juli 2007 feitelijk verbroken.
2.2.
Zij hebben de gevolgen van hun echtscheiding geregeld en neergelegd in het door hen beiden op 21 juli 2011 getekende echtscheidingsconvenant.
2.3.
Bij beschikking van 3 augustus 2011 heeft de rechtbank Almelo de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij deze beschikking is voorts bepaald dat de inhoud van het hiervoor bedoelde echtscheidingsconvenant deel uitmaakt van die beschikking en is aan de beschikking gehecht.
2.4.
In dat convenant is onder meer opgenomen onder:
Artikel 3 De echtelijke woning
3.1
Partijen komen overeen dat de woning aan de Ambtstraat 75 te Almelo alsmede de op de woning rustende hypotheekschuld en de aan de hypotheekschuld gekoppelde Reaal levensverzekering aan de man worden toebedeeld, zulks zonder enige verrekening.
(…..)
De man draagt er zorg voor dat de vrouw door de hypotheeknemer wordt ontslagen van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld.
(…..)
3.2
Zolang de man in de woning van partijen woont komen in ieder geval de navolgende kosten van bewoning voor rekening van de man, met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2007:
  • energielasten;
  • de premie levensverzekering;
  • WOZ-belasting en andere gemeentelijke belastingen;
  • waterschapslasten;
  • hypotheeklasten;
Eventuele (nieuwe) achterstanden in de hypotheekbetaling, waarop de vrouw door de schuldeiser wordt aangesproken, kunnen door de vrouw voor het door haar betaalde deel volledig op de man worden verhaald.
Artikel 4 De ABN Amro-schuld
4.1
Aan de man wordt toebedeeld, zonder verrekening, het doorlopend krediet ABN Amro, rekeningnummer [XXXX]. De man spant zich in om de schuld op eigen naam te stellen. De man vrijwaart de vrouw voor aanspraken van de ABN Amro in verband met deze schuld;
Artikel 5 De Delta Lloyd-schuld
5.1
Partijen komen overeen dat deze schuld, ad € 29.000,-- voor 2/3 gedeelte wordt toebedeeld aan de vrouw en voor 1/3 gedeelte aan de man. De man is op dit moment niet in staat aan zijn financiële verplichtingen met betrekking tot de Delta Lloyd schuld te voldoen. Zodra de man financieel daartoe wel in staat is dan zal hij maandelijks 1/3 van de lasten die de vrouw aan de schuldeiser voldoet aan de vrouw betalen, in ieder geval vanaf 3 jaren na de officiële scheidingsdatum. De vrouw zal de kosten van de lening maandelijks blijven voldoen en houdt voor 1/3 gedeelte van de kosten een regresrecht op de man;
Artikel 6 IB-aanslag 2009
6.1
Deze schuld ad € 1.200,-- wordt aan de man toebedeeld. Omdat de vrouw deze schuld reeds uit eigen middelen aan de Belastingdienst heeft voldaan, heeft de vrouw een vordering op de man van € 1.200,--. De man zal de vrouw in verband hiermee een acceptabele betalingsregeling aanbieden;
2.5.
Op 11 februari 2014 heeft de vrouw conservatoir (derden)beslag gelegd op goederen en banktegoeden van de man.

3.De standpunten van partijen

3.1.
De vrouw vordert thans, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man te veroordelen:
- tot betaling van € 15.519,30 bij wijze van voorschot op de schadevergoeding,
- om per direct uitvoering te geven aan het echtscheidingsconvenant en zijn verplichtingen zoals genoemd in artikel 3.2, 4.1, 5.1 en 6.1, op verbeurte van een dwangsom van € 250,--, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor elke dag of deel daarvan dat de man hieraan niet voldoet,
- in de kosten van dit geding.
3.2.
De vrouw legt nakoming van de door partijen getroffen regeling, zoals overeengekomen in het echtscheidingsconvenant d.d. 21 juli 2011, aan deze vordering ten grondslag. Zij voert aan dat de man de gemaakte afspraken niet nakomt, waardoor zij bij herhaling wordt geconfronteerd met aanmaningen en beslagen ter zake van niet door de man betaalde hypotheekgelden aan rente/aflossing. Doordat de man zijn verplichtingen uit hoofde van het convenant niet nakomt en telkens in gebreke blijft, dreigt de vrouw in grote financiële problemen te geraken, reden waarom zij er recht en belang bij heeft om in deze spoedeisende aangelegenheid in kort geding een voorziening bij voorraad te vorderen. Tijdens de mondelinge behandeling voert de vrouw voorts aan dat zij als gevolg daarvan inmiddels een BKR registratie heeft en met deurwaarders wordt geconfronteerd. Op het moment dat zij haar betalingen stop zet, wordt door de hypotheekhouder bij haar loonbeslag gelegd, aldus de vrouw.
3.3.
De man is van mening dat de vrouw niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Hij betwist het spoedeisend belang dat de vrouw stelt te hebben bij het onderhavige kort geding en stelt zich op het standpunt dat deze zaak zich niet leent voor een behandeling in kort geding. Het betreft immers een vordering tot betaling van een geldsom, waarbij in kort geding terughoudendheid moet worden betracht en waarbij in slechts zeer dringende gevallen sprake kan zijn van toewijzing. Volgens de man is van een dringende omstandigheid niet gebleken en heeft de vrouw dat spoedeisend belang niet althans niet voldoende onderbouwd.
Daarnaast voert hij aan dat hij het door de vrouw gevorderde bedrag weliswaar verschuldigd is, maar dat hij dit bedrag door zijn financiële situatie niet kan betalen. Hij is daardoor ook niet in staat (geweest) om de destijds gemaakte afspraken na te komen. Hij woont samen met zijn nieuwe partner en hun kind en heeft een parttime baan in de zorg. Zijn partner is haar baan kwijtgeraakt. Hij verwacht een beroep op de schuldsaneringsregeling te moeten doen om uit de problemen te komen.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen strekken tot betaling van een geldsom. Voor de toewijsbaarheid van dergelijke vorderingen in kort geding gelden de volgende drie voorwaarden:
a. er moet een spoedeisend belang bij een onmiddellijke voorziening zijn,
b. het bestaan van de vordering moet voldoende aannemelijk zijn en
c. in de afweging van de belangen van partijen moet het risico van de onmogelijkheid van terugbetaling ingeval van een toewijzing van de vordering worden betrokken.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt een spoedeisend belang te hebben bij haar vordering. De man erkent dat de vrouw al een tijdlang zijn hypotheeklasten voldoet en op zijn andere verplichtingen afbetaalt. De vrouw heeft daardoor inmiddels recht op betaling van een aanzienlijk geldbedrag door de man. Dit gegeven alsmede het feit dat de vrouw telkens wordt geconfronteerd met schuldeisers van de man, omdat deze zijn betalingsverplichtingen niet nakomt, maakt dat zij recht en belang heeft bij een voorziening in kort geding. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan van de vrouw immers niet worden gevergd dat zij, naast haar eigen (woon)lasten, nog langer zorgdraagt voor de betaling van de hypotheek en andere lasten van een ander en dat deze situatie nog langer voortduurt. Bovendien is het iedere maand de vraag of de man al dan niet tot betaling van zijn eigen lasten zal overgaan, waardoor de vrouw op het laatste moment met schuldeisers en/of deurwaarders wordt geconfronteerd. Nu bovendien niet althans niet voldoende weersproken is gesteld dat een en ander heeft geleid tot een BKR-registratie op naam van de vrouw en dreigend loonbeslag, is het spoedeisend belang van de vrouw bij een voorziening in kort geding op grond daarvan mede gegeven.
4.3.
De man heeft ter terechtzitting erkend dat hij de door de vrouw gevorderde bedragen ter zake de hypotheekschuld en het doorlopend krediet bij Delta Lloyd verschuldigd is, evenals de reeds door de vrouw betaalde ABN Amro krediet en IB-2009 schuld. Mede gezien het door de vrouw in het geding gebrachte convenant en betalingsbewijzen acht de voorzieningenrechter het bestaan van haar vorderingen op de man vooralsnog voldoende aannemelijk gemaakt.
4.4.
Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat een restitutierisico niet aan de orde is, nu aan deze vorderingen een tussen partijen gesloten overeenkomst ten grondslag ligt en de man de vordering van de vrouw niet betwist. Het is aldus zeer onwaarschijnlijk dat de vrouw een toe te wijzen vordering zal hebben terug te betalen.
4.5.
Nu aan de vereisten voor het toewijzen van een geldvordering in kort geding is voldaan zal de voorzieningenrechter het gevorderde bedrag van € 15.519,30 toewijzen inclusief de gevorderde incassokosten en reeds verschenen en gevorderde wettelijke rente. Onweersproken is gesteld dat het verzuim zonder ingebrekestelling is ingetreden, omdat reeds tevoren voldoende duidelijk was dat de man zijn betalingsverplichtingen niet zou nakomen.
Voorts zal de voorzieningenrechter de man veroordelen om per direct uitvoering te geven aan het onder artikel 3.2 en 5.1 van het convenant vermelde verplichtingen, met afwijzing van onder 4.1 en 6.1 genoemde verplichtingen. Deze schulden zijn immers reeds opgenomen in het gevorderde bedrag van € 15.519,30, terwijl het door de man moeten aanbieden van een betalingsregeling vooralsnog weinig zinvol moet worden geacht.
4.6.
De gevorderde dwangsom is evenmin voor toewijzing vatbaar. Artikel 611a lid 1 Rv bepaalt dat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van veroordeling tot betaling van een geldsom. Dit geldt ook voor de gevorderde veroordeling om per direct uitvoering te geven aan de eerder genoemde in het convenant opgenomen verplichtingen. Nakoming van die artikelen betreft immers impliciet het betalen van geldbedragen.
4.7.
De man zal als de in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van dit geding worden veroordeeld. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding af te wijken van de regel dat iedere partij de eigen kosten draagt indien partijen (gewezen) echtgenoten zijn. Nu de gestelde feiten en omstandigheden als vaststaand moeten worden aangenomen, concludeert de voorzieningenrechter dat de man het aanhangig maken van het kort geding en de daarmee gepaard gaande kosten eenvoudig had kunnen voorkomen door de gemaakte afspraken zoveel mogelijk na te komen.
De voorzieningenrechter zoekt voor het bepalen van het salaris van de advocaat aansluiting bij het voor een eenvoudig kort geding geldende tarief. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:
€ 95,77 aan exploitkosten, € 868,-- aan griffierecht (inclusief € 282,-- aan griffierecht dat is betaald voor het beslagverzoek, welk bedrag in mindering strekt op het verschuldigde griffierecht in de hoofdzaak), en € 1.326,-- aan salaris van de advocaat (2 x € 527,-- en
€ 272,-- voor het beslag), zijnde totaal een bedrag van € 2.289,77.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
I. Veroordeelt de man om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen, bij wijze van voorschot, het bedrag van € 15.519,30 ter zake van nakoming van het echtscheidingsconvenant.
II. Veroordeelt de man om per direct uitvoering te geven aan het echtscheidingsconvenant en zijn verplichtingen zoals genoemd in artikel 3.2 en 5.1.
III. Veroordeelt de man in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van vrouw begroot op € 2.289,77.
IV. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. A. Flos, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2014, in tegenwoordigheid van M.T. Hovius-Huisman, griffier.