ECLI:NL:RBOVE:2014:3328

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
19 juni 2014
Zaaknummer
C/08/151611 / FA RK 14-219
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ontheffing van gezag over minderjarige door de rechtbank Overijssel

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 26 maart 2014 uitspraak gedaan op het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ontheffing van het gezag van de ouders over hun minderjarige kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende capabel zijn om voor het kind te zorgen, maar dat er al geruime tijd duurzame instemming van de ouders is met het verblijf van het kind in een pleeggezin. De ouders hebben zich neergelegd bij de situatie en zijn bereid om op de hoogte gehouden te worden van belangrijke beslissingen met betrekking tot hun kind. De rechtbank oordeelt dat ontheffing van het gezag niet nodig is om de plaatsing in het pleeggezin te waarborgen, aangezien de ouders het gezag behouden en daarmee betrokken blijven bij de zorg voor hun kind. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad af, en verlengt de ondertoezichtstelling en machtiging tot plaatsing in pleegzorg. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
Team jeugdrecht
zaaknummer.: C/08/151611 / FA RK 14-219 (HA)
beschikking van de meervoudige kamer in de rechtbank Overijssel d.d. 26 maart 2014
op het verzoek van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verzoeker,
hierna ook de Raad te noemen,
met betrekking tot het minderjarige kind:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [2011].
Belanghebbenden zijn de ouders van de minderjarige:
1.
[moeder], hierna de moeder (met gezag) te noemen,
en
2.
[vader], hierna de vader (met gezag) te noemen,
beiden wonende te [plaats], [adres].
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt:
3.
de heer en mevrouw [X],
verder te noemen de pleegouders.
4.
de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel, (gezinsvoogdijinstelling),
hierna: BJzO,
kantoorhoudende te Enschede.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van de navolgende stukken:
 een verzoekschrift van de Raad van 31 januari 2014 met bijlagen strekkende tot ontheffing van het gezag van de ouders;
 een op 24 februari 2014 ontvangen e-mail van BJzO, met als bijlage de reactie van de ouders op het verzoek.
De mondelinge behandeling van de onderhavige zaak heeft plaatsgevonden ter zitting met gesloten deuren op 7 maart 2014.
Ter zitting zijn verschenen en gehoord:
 de Raad, vertegenwoordigd door mevrouw [M],
 de beide ouders, vergezeld van mevrouw [P] namens Mediant;
 de heer en mevrouw [X];
 BJzO, vertegenwoordigd door mevrouw [A], gezinsvoogdes.
De vaststaande feiten
Ingevolge een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo, gedateerd 28 maart 2011, staat [minderjarige] vanaf haar geboorte onder toezicht van BJzO en bij diezelfde beschikking is een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing.
De minderjarige woont sinds 24 augustus 2011 in het perspectief biedend pleeggezin van de familie [X]
Laatstelijk is de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Nederland van 11 maart 2013, ingaande 28 maart 2013 en eindigend op 28 maart 2014. De machtiging uithuisplaatsing is eveneens verlengd bij dezelfde beschikking. De machtiging is geldig tot 28 maart 2014.
Op 13 februari 2014 is een verzoekschrift van BJzO ontvangen, waarin tot verlenging van de ondertoezichtstelling en tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing is verzocht.

Het verzoek

De Raad verzoekt in zijn verzoekschrift de beide ouders van het gezag over [minderjarige] te ontheffen. Als grondslag voor het verzoek stelt de Raad dat is gebleken dat de beide ouders ongeschikt of onmachtig zijn om hun plicht tot verzorging en opvoeding van de minderjarige te vervullen. De Raad verzoekt voorts om bij ontheffing de voogdij over [minderjarige] op te dragen aan BJzO.

Het verweer

Moeder en vader verzetten zich tegen de verzochte ontheffing.

De standpunten

Raad voor de Kinderbescherming
In zijn op 31 januari 2014 uitgebrachte onderzoeksrapport baseert de Raad zijn verzoek, samengevat, op het navolgende. Gedurende de ondertoezichtstelling is gebleken dat de ouders over onvoldoende opvoedingscapaciteiten beschikken om de opvoeding van [minderjarige] op zich te nemen. Het doel van een ondertoezichtstelling, namelijk het toewerken naar een situatie waarbij de ouders weer zelf de zorg voor [minderjarige] ter hand kunnen nemen, kan niet worden behaald. De beide ouders zijn onvoldoende in staat om de zorgbehoefte van [minderjarige] op een adequate wijze in te schatten. Bij moeder is sprake van psychiatrische - en persoonlijkheidsproblematiek. Vader heeft weinig zicht op wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] heeft een moeilijke start doorgemaakt. De gehechtheid van [minderjarige] met de pleegouders is goed ontwikkeld. Er is een band met de pleegouders waar [minderjarige] veiligheid in ervaart.
De volledige ingroei in het pleeggezin zal belemmerd worden indien er geen duidelijk toekomstperspectief is over de definitieve verblijfplaats. De onduidelijkheid die een jaarlijks toetsmoment daarbij voor de ouders creëert, kan in de toekomst ook bij [minderjarige] onduidelijkheid, onrust en zelfs loyaliteitsconflicten teweegbrengen.
De beide ouders
De beide ouders accepteren de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Zij accepteren ook dat een terugplaatsing van [minderjarige] bij hen thuis niet aan de orde is. Tussen de ouders en pleegouders bestaat een goed contact en de ouders accepteren dat [minderjarige] bij de familie [X] opgroeit.
De ouders vrezen dat zij bij een ontheffing niet meer betrokken zullen worden bij keuzes ten behoeve van [minderjarige] en zij zijn bang dat er dan weinig contact met [minderjarige] zal zijn.
De pleegouders
De pleegouders bevestigen dat er sprake is van een goede verstandhouding met de ouders en dat zij merken dat de ouders respect voor hen hebben. Voor de pleegouders staat vast dat [minderjarige] bij hen zal opgroeien.
De gezinsvoogdes
De gezinsvoogdes geeft aan dat haar contact met de ouders en pleegouders goed is. De ouders hebben wat ruimte proberen te zoeken maar zij accepteren de begrenzing van de gezinsvoogdes en zij laten zich sturen. Er is sprake van begeleide contacten tussen de ouders en [minderjarige]. De ouders zijn niet in staat om [minderjarige] te begrenzen wanneer dat nodig is.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

1.
Aan het verzoek van de Raad tot (gedwongen) ontheffing liggen de artikelen 1:266 en 1:268 leden 1 en 2a van het Burgerlijk Wetboek (BW) juncto artikel 1:254 BW ten grondslag.
2.
Op grond van artikel 1:266 BW kan een ouder van het gezag over zijn/haar kind c.q. kinderen worden ontheven, op grond dat de ouder ongeschikt of onmachtig is zijn/haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind c.q. kinderen zich daar niet tegen verzet.
Ontheffing kan niet worden uitgesproken indien de ouder zich daartegen verzet, tenzij zich één van de uitzonderingen van artikel 1:268 lid 2 BW voordoet. Nu de beide ouders niet instemmen met de ontheffing van het gezag over [minderjarige], ligt aan de rechtbank ter beoordeling voor of er gegronde vrees bestaat dat, na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden, of na een uithuisplaatsing van meer dan een jaar en zes maanden van de minderjarige, deze maatregel -door de ongeschiktheid of onmacht van de (gezaghebbende) ouders om de plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen- onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of van de gezondheid (als bedoeld in artikel 1:254 BW) van de minderjarige af te wenden. Daarbij doet niet ter zake of de dreiging van zedelijke of lichamelijke ondergang aan (één van) de ouders kan worden verweten.
3.
Met de Raad is de rechtbank van oordeel dat [minderjarige] belang heeft bij stabiliteit en continuïteit in haar opvoedingssituatie. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat zij zich positief ontwikkelt en dat zij het naar haar zin heeft in het pleeggezin, waar zij gehecht is. Ten aanzien van de ontwikkeling van [minderjarige] is derhalve niet gebleken van zorgelijk gedrag dat ertoe moet leiden dat verderstrekkende maatregelen in haar belang zijn. De stelling van de Raad dat, nu er sprake is van continuïteit in het verzorgingsklimaat bij haar pleegouders en dat hier niet aan getornd mag worden, ontheffing beter aansluit bij de feitelijke situatie van [minderjarige], wordt door de rechtbank echter niet onderschreven.
4.
Het is aan de rechtbank gebleken dat de ouders inmiddels al geruime tijd de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin niet meer ter discussie stellen. Uit informatie van de gezinsvoogdes en de pleegouders en uit het rapport van de Raad blijkt dat beide ouders duurzaam bereid zijn om [minderjarige] te laten opgroeien in het pleeggezin waar zij al sinds kort na haar geboorte verblijft. Eveneens is vast komen te staan dat de ouders het prima vinden dat alle dagelijkse beslissingen door het pleeggezin worden genomen. Zij hoeven daar niet per se van te voren over geraadpleegd te worden. Juist liever niet. Maar ze willen achteraf wel graag geïnformeerd worden over wat er is besloten. Ouders willen ook graag betrokken worden bij bijzondere gebeurtenissen die [minderjarige] meemaakt. In de praktijk gebeurt dat ook in goede samenspraak tussen ouders en pleegouders.
5.
Het is de rechtbank bekend dat ouders in het verleden, toen het perspectief nog niet duidelijk was, tot aan het Gerechtshof aan toe geprocedeerd hebben in verband met de omgangsregeling. Ouders hebben in die fase van het plaatsingsproces aangedrongen op het vaststellen van een omgangsregeling met een opbouw die er uiteindelijk toe zou moeten leiden dat [minderjarige] weer bij hen, in elk geval bij moeder zou komen wonen. Een zodanige regeling is ook ooit de insteek geweest binnen deze ondertoezichtstelling. Echter, als gevolg van praktische en niet aan de ouders te wijten omstandigheden, waaronder het niet of niet voldoende beschikbaar zijn van bekwame hulpverlening op het moment waarop dat het hardste nodig was, is er een stagnering in de opbouw van de omgang gekomen. Daarbij kwam dat [minderjarige] toen al zo gehecht was aan pleegmoeder dat omgang zonder aanwezigheid van pleegmoeder welhaast niet mogelijk was, waardoor moeder niet de gelegenheid kreeg om aan groei van de omgang te werken. De reactie van het kind op omgang werd steeds negatiever, waarna gestopt moest worden met uitbouw en daarmee kon niet langer sprake zijn van werken aan terugkeer naar ouders of moeder.
6.
Voor ouders is dat een bittere ervaring geweest. Toch hebben zij zich er daarna vrij snel volledig bij neergelegd dat [minderjarige]’s toekomst in het pleeggezin ligt. Zij tornen daar niet meer aan en laten in woord en daad blijken dat zij het zo goed vinden. De goede verstandhouding met de pleegouders en door de ouders ter zitting nog eens uitgesproken waardering voor en tevredenheid met de pleegouders zijn daar het bewijs van. Ouders verdienen daarvoor een groot compliment. De gezinsvoogdes ervaart in de uitvoering van de ondertoezichtstelling geen problemen met de ouders. Als mondelinge of schriftelijke toe- of instemming van ouders nodig is dan zijn zij voor de gezinsvoogdes beschikbaar en ouders liggen dan niet dwars. Als overwogen laten de ouders alle dagelijkse beslissingen graag aan de pleegouders over en staan zij niet op overleg vooraf. De ouders stemmen ook in met verlenging van ondertoezichtstelling en machtiging tot plaatsing in pleegzorg en het valt niet te verwachten dat dat in de toekomst anders zal zijn. Dat betekent dat eventuele jaarlijkse verlengingsmomenten voor geen der belanghebbenden, pleegouders en [minderjarige] daaronder begrepen, stressvol hoeven te zijn.
7.
De ouders hebben de grote wens om, ondanks dat de situatie is zoals die is, toch als laatste nog het gezag over [minderjarige] te mogen behouden. Dat geeft hen een goed gevoel en het biedt de meeste waarborg dat zij ook in de toekomst steeds tijdig van ontwikkelingen met betrekking tot hun kind op de hoogte worden gesteld en op het door hen gewenste niveau betrokken worden bij belangrijke beslissingen en gebeurtenissen. Ontheffing doet hen gevoelsmatig pijn.
8.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in een geval als dit ontheffing achterwege blijven. Weliswaar is het perspectief niet langer dat gewerkt wordt aan terugkeer van [minderjarige] naar ouders en het is ook duidelijk dat ouders onvoldoende capabel zijn om ooit zelf voor het kind te zorgen. Het perspectief ligt in het pleeggezin en dat is voor iedereen duidelijk. In dat opzicht is niet langer sprake van een situatie waarvoor ondertoezichtstelling bedoeld is. In dit geval is echter al langere tijd sprake van duurzame instemming van de ouders met het verblijf van hun kind in het pleeggezin en het is niet te verwachten dat daar in de toekomst verandering in gaat komen. Daarom is gezagsontneming niet nodig om de plaatsing in het pleeggezin te waarborgen. Behoud van hun gezag biedt ouders de waarborg dat zij, zoals al langere tijd het geval is en door hen hogelijk op prijs wordt gesteld, op de door hen gewenste wijze op de hoogte worden gehouden van belangrijke beslissingen en gebeurtenissen met betrekking tot hun kind.
9.
Bij afzonderlijke beschikking van heden zullen de ondertoezichtstelling en de machtiging tot plaatsing in een voorziening voor pleegzorg met betrekking tot [minderjarige] nader worden verlengd. Het is aan de gezinsvoogdijinstelling om in de toekomst te bezien of zij telkens verlenging van ondertoezichtstelling en machtiging zal verzoeken of dat zij in overleg met alle betrokkenen zal gaan bezien of de plaatsing zonder ondertoezichtstelling en met behoud van gezag mogelijk in vrijwillig kader plaats kan vinden.

De beslissing

De rechtbank:
Wijst het verzoek van de Raad af.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. J.H. Olthof, voorzitter, mr. W.M.B. Elferink en mr. A. Flos, allen kinderrechter, in tegenwoordigheid van H.E. Abbink, griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2014.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming te Almelo en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.