ECLI:NL:RBOVE:2014:3121

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
ak_14_449
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. van Veelen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering subsidie voor restauratie van een rijksmonument door gebrek aan actueel inspectierapport

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een subsidieaanvraag voor de restauratie van een rijksmonumentale boerderij. Eiser, eigenaar van de boerderij, had op 1 augustus 2013 een subsidie aangevraagd, maar de aanvraag werd afgewezen omdat het bijgevoegde inspectierapport ouder was dan twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de eiser een nieuw inspectierapport had moeten laten opstellen, aangezien het inspectierapport dat hij had overgelegd, gedateerd was op 25 augustus 2009 en daarmee niet voldeed aan de eisen van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011 (Ubs 2011). Eiser voerde aan dat het rapport actueel was voor de periode 2010-2015, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank stelde vast dat het inspectierapport slechts een momentopname was en dat de geldigheidsduur van het rapport niet gelijkgesteld kon worden aan de periode van het instandhoudingsplan. Bovendien werd overwogen dat het indienen van een nieuw inspectierapport een inhoudelijke aanvulling op de aanvraag zou zijn, wat niet toegestaan was na de sluitingsdatum voor de subsidieaanvragen. De rechtbank concludeerde dat de weigering van de subsidie door verweerder terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M.M. van Veelen, in aanwezigheid van griffier mr. P.J.H. Bijleveld.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 14/449

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats], eiser,
en

het college van gedeputeerde staten van Overijssel,

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2013 heeft verweerder geweigerd om aan eiser subsidie te verlenen voor de restauratie van de boerderij aan de [adres] in Colmschate.
Bij besluit van 4 februari 2014 heeft verweerder het hiertegen door eiser ingediende bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Het beroep is ter zitting van 30 april 2014 behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Vrielink, F.G.H. Bonekamp en C. Hes-Dekker.

Overwegingen

1.
Eiser is eigenaar van de boerderij ‘[naam boerderij]’ aan de [adres] in Colmschate. Deze boerderij is een rijksmonument. Per aanvraagformulier van 1 augustus 2013, diezelfde dag door verweerder ontvangen, heeft eiser een subsidie aangevraagd voor de restauratie van zijn boerderij. In deze aanvraag heeft eiser aangegeven dat de totale kosten van de restauratie zijn begroot op € 276.396,-. Bij zijn aanvraag heeft eiser een inspectierapport gevoegd dat in 2009 is opgesteld door Monumentenwacht Overijssel en Flevoland (hierna: de Monumentenwacht). Tevens heeft eiser bij deze aanvraag een periodiek instandhoudingsplan ingediend dat ziet op de periode 2010-2015 en ook is opgesteld door de Monumentenwacht.
2.
Verweerder heeft op grond van artikel 4.20.7 van het Uitvoeringsbesluit subsidies Overijssel 2011 (hierna: Ubs 2011) geweigerd de gevraagde subsidie te verlenen, omdat eiser bij zijn aanvraag geen inspectierapport had gevoegd dat niet ouder is dan twee jaar.
3.
Eiser stelt in beroep dat de opsteller van het inspectierapport heeft verklaard dat dit rapport actueel is voor de periode 2010 – 2015. Om die reden is het inspectierapport volgens eiser ten behoeve van de subsidieverlening te gebruiken tot eind 2017. Hij wijst er daarbij op dat de Monumentenwacht zeer deskundig is en dat de rapporten van de Monumentenwacht ook door de rijksmonumentendienst worden gebruikt bij het verstrekken van subsidies.
Eiser is bovendien van mening dat, als zijn subsidieaanvraag onvolledig zou zijn omdat het inspectierapport niet actueel genoeg is, de datum van dat rapport kan worden aangepast, nu dit voor de periode 2010-2015 geldt. Het inspectierapport hoeft daarom voor wat betreft de onderhavige subsidie inhoudelijk ook niet te worden aangepast. Eiser voert verder aan dat hij in 2012 een soortgelijke subsidieaanvraag heeft ingediend, die destijds op basis van hetzelfde inspectierapport wel is gehonoreerd voor een bedrag van € 26.000,-.
4.
Artikel 4.20.6 van het Ubs 2011, luidde zowel op 1 augustus 2013 als ten tijde van het besluit van 11 december 2013 als volgt:
1.
In afwijking van artikel 1.2.2. geldt dat een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 1 juni en ontvangen moet zijn uiterlijk op 1 augustus voor 19:00 uur van het betreffende kalenderjaar.
2.
Een onvolledige aanvraag voor subsidie kan na sluitingsdatum alleen volledig worden gemaakt voor zover het geen inhoudelijke aanvulling of wijziging van de aanvraag betreft.
Ingevolge artikel 4.20.7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Ubs 2011 dient de aanvrager bij zijn aanvraag tevens een inspectierapport, niet ouder dan twee jaar, over te leggen.
5.
De rechtbank stelt vast dat het inspectierapport dat eiser bij zijn subsidieaanvraag heeft overgelegd als dagtekening 25 augustus 2009 heeft. Dit rapport was op 1 augustus 2013 derhalve ouder dan twee jaar.
6.
De stelling van eiser dat zijn rapport nog actueel genoeg zou zijn, omdat dit voor een periode van zes jaar geldig is, volgt de rechtbank niet. Hierbij overweegt de rechtbank dat het rapport de uitwerking bevat van een op 25 augustus 2009 verrichte inspectie. Dit rapport betreft in die zin de vastlegging van een momentopname. In het door eiser overgelegde inspectierapport wordt ook niet gesteld dat dit rapport een geldigheidsduur heeft van zes jaar. Wel is in het inspectierapport vermeld dat het deel uitmaakt van een instandhoudingsplan dat voor de boerderij van eiser is opgesteld. Dit periodiek instandhoudingsplan ziet op de periode 2010 tot en met 2015. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de omstandigheid dat op basis van een op 25 augustus 2009 uitgevoerde inspectie voor de periode 2010 -2015 een instandhoudingsplan is opgesteld, niet dat het rapport dat van die inspectie is gemaakt ook zes jaar geldig is. In het ‘Aanvraagformulier 2009 subsidie BRIM’ waar eiser in beroep op heeft gewezen wordt ook uitsluitend gesteld dat het instandhoudingsplan ziet op de periode 2010 tot en met 2015. Uit deze aanvraag blijkt evenmin dat het inspectierapport gedurende die hele periode actueel zou zijn.
7.
Eiser had ten behoeve van zijn subsidieaanvraag dan ook een nieuw inspectierapport moeten laten opstellen, dat ten tijde van de indiening van zijn aanvraag niet ouder was dan twee jaar. Nu eiser dit niet heeft gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de subsidieaanvraag van eiser op basis van artikel 4.20.7, tweede lid, aanhef en onder a, van het Ubs 2011 terecht heeft afgewezen.
8.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het opstellen en indienen van een dergelijk inspectierapport een inhoudelijke aanvulling van de aanvraag betreft. Nu eiser zijn aanvraag op de laatste dag van de termijn voor het indienen van subsidieaanvragen heeft ingediend, heeft verweerder er, gelet op het bepaalde in artikel 4.20.6, tweede lid, van het Ubs 2011, terecht van afgezien om eiser in de gelegenheid te stellen alsnog een dergelijk rapport in te dienen.
9.
De omstandigheid dat verweerder in 2012 op basis van onder meer hetzelfde inspectierapport wel een monumentensubsidie heeft verleend, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft in verweer en ter zitting onweersproken toegelicht dat dit een incidentele subsidie betreft die in 2012 aan de vereniging Overijssels Particulier Grondbezit is verleend voor het uitvoeren van een herstelproject op diverse landgoederen en buitenplaatsen. Tevens heeft verweerder in dit verband onweersproken gesteld dat deze subsidie niet onder de Regeling Restauratie Rijksmonumenten viel, een ander toetsingskader kende en daarom niet met de onderhavige subsidieaanvraag is te vergelijken.
10.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is.
11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. van Veelen, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J.H. Bijleveld, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2014.