ECLI:NL:RBOVE:2014:2869

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
28 mei 2014
Zaaknummer
08/950920-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in eigen appartement met verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die schuldig werd bevonden aan brandstichting in haar eigen appartement. De verdachte, geboren in 1970 en thans verblijvende in FPC Oostvaarderskliniek te Almere, heeft in de nacht van 12 op 13 augustus 2013 opzettelijk brand gesticht in haar woning in Raalte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was en dat behandeling noodzakelijk was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 2 dagen, gelijk aan het voorarrest, en daarnaast werd TBS met voorwaarden opgelegd.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 23 januari en 15 mei 2014. De verdachte was op de eerste zitting niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door haar raadsman, mr. J. Vlug. Op de tweede zitting verscheen de verdachte zelf. De officier van justitie, mr. A.M. Tromp, was bij beide zittingen aanwezig. De tenlastelegging betrof het opzettelijk in brand steken van een doek, een pak karnemelk en een tweezitsbank in haar appartement, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen.

De rechtbank concludeerde op basis van de bewijsmiddelen, waaronder aangiften en forensisch onderzoek, dat de verdachte de brand had gesticht. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk open vuur in aanraking had gebracht met de voorwerpen, waardoor brand ontstond en gemeen gevaar voor het interieur van de woning en aangrenzende percelen ontstond. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, maar dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar strafbaarheid uitsloten. De rechtbank legde de maatregel van TBS met voorwaarden op, gezien de ernst van de feiten en de noodzaak voor behandeling van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - meervoudige kamer
Locatie Zwolle
Parketnummer: 08/950920-13 (P)
Uitspraak: 28 mei 2014

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte]

geboren op [geboortedag] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
thans verblijvende in FPC Oostvaarderskliniek te Almere.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2014 en 15 mei 2014.
Op 23 januari 2014 is verdachte niet verschenen, maar heeft zij zich doen vertegenwoordigen door haar raadsman mr. J. Vlug, advocaat te Deventer. De verdachte is op 15 mei 2014 in persoon verschenen, bijgestaan door haar raadsman.
Als officier van justitie was telkens aanwezig mr. A.M. Tromp.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van (de nacht van) 12 augustus 2013 tot en met
(op) 13 augustus 2013, te [woonplaats], in de gemeente Raalte,
opzettelijk in/binnen een woning/appartement (welke toebehoort aan/in gebruik
is bij verdachte), gelegen aan het [adres],
(meermalen) brand heeft gesticht aan een of meer (hand)doek(en) en/of
aan een pak (karne)melk (gevuld met afval) en/of (vervolgens) aan een
(tweezits)bank,
immers heeft zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk (meermalen)
(in voornoemd(e) woning/appartement) een of meer (hand)doek(en) en/of
een pak (karne)melk (gevuld met afval) (welke op het aldaar aanwezige
aanrechtblad lag(en)) en/of (vervolgens) een (tweezits)bank
(met een aansteker) aangestoken,
in elk geval (meermalen) opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met
voornoemd(e) voorwerp(en), ten gevolge waarvan (een deel van) het interieur
van genoemd(e) woning/appartement is verbrand,
in elk geval brand is ontstaan in genoemd(e) woning/appartement,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor (het interieur van) genoemd(e)
woning/appartement en/of voor een of meer aangrenzend(e)/belendend(e)
perce(e)l(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
Op 14 augustus 2013 heeft [aangever] aangifte gedaan en onder meer het volgende verklaard: [2]
“(…) Ik doe namens woningstichting Salland Wonen aangifte van brandstichting en de gevolgen daarvan voor een pand van ons. Het gaat hier om een appartementencomplex in [woonplaats] aan het [adres]. (…) De brand is gesticht in een van de twee appartementen welke geen eigendom zijn van Salland wonen, het gaat hier om appartement nr. [nummer]. (…) Een collega van mij, de heer [naam 1] werd in de nacht van 12 op 13 augustus 2013 omstreeks 04.00 uur gebeld door de brandweer, er was brand in het genoemde appartementencomplex. (…).
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 augustus 2013 staat onder meer het volgende: [3]
“(…) C: Meldkamer brandweer. M: Hai, met [naam 2]. Ik ben van Dimence Deventer, van de Rielerenk. C: Ja. M: (…) Ik heb net een drie kwartier met een mevrouw [verdachte] gesproken. Die komt uit [woonplaats]. C: Ja. M: (…) ze was al van plan om haar huis in de brand te steken. C: Ja. M: Want ze wil dood. En toen ik net met haar aan het praten was, echt nou een paar minuten geleden, toen ging haar brandalarm ook af. (…) Ze is in de keuken en ze woont in een appartement. En een handdoek en een theedoek was in brand. En ze had een of andere chemische bom gemaakt. C: Oja. M: Dus ik vertrouw het niet. C: En dat is waar? M: [adres]. C: In [plaats]? M: [woonplaats]. (…).
In het proces-verbaal relaas staat onder meer het volgende: [4]
Toen de hulpdiensten ter plaatse waren bleek dat er uit de woning van [verdachte] (..) oranje vlammen kwamen en er was veel rookontwikkeling. Tijdens het blussen merkte de brandweer haar op terwijl ze rustig op het balkon zat samen met haar hond. Brandweer heeft een pad naar de hal geblust en is verdachte [verdachte] naar buiten gebracht.
In het proces-verbaal sporenonderzoek staat onder meer het volgende: [5]
“(…) Op 13 augustus 2013 te 11:25 uur werd door mij, verbalisant, als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke brandstichting, gepleegd op dinsdag 13 augustus 2013 te 00:14 uur. (…) I.v.m. een brand in een woning aan het [adres] te [woonplaats] (Raalte) een onderzoek ingesteld. (…) Tijdens het onderzoek twee separate, brandtechnisch niet met elkaar in verband te brengen, brandhaarden aangetroffen. Een van de brandhaarden bevond zich op het aanrechtblad van de (open) keuken. Daar bevonden zich, naar ik zag, de verbrande resten van een (hand)doek en een pak karnemelk, gevuld met afval (eierschalen, peuken, haren, papier enz.) Op deze plaats waren geen elektrische componenten aanwezig die de brand zouden kunnen hebben veroorzaken. De tweede brandhaard was een tweezitsbank in de woonkamer. Deze was voor een groot gedeelte verbrand. Ook in het geval van deze brandhaard kan een technische oorzaak worden uitgesloten. Veel roetaanslag in de woonkamer, met name in het hogere gedeelte. (…) Conclusie van het brandonderzoek: Twee separate brandhaarden aangetroffen, geen technische oorzaak. Ook andere brandoorzaken lijken uitgesloten. Brand is zeer waarschijnlijk veroorzaakt door het, al dan niet opzettelijk, aanbrengen van vuur of warmte. Hierbij is gemeen gevaar voor goederen ontstaan. (…).”
In het proces-verbaal verhoor van verdachte d.d. 7 oktober 2013 staat onder meer vermeld: [6]
Het pak karnemelk stond links in de keuken bij de spoelbakken. Ik denk als ik dat pak karnemelk in de brand steek dan, ik weet niet wat ik precies heb gedacht, dan steek ik het in de brand en dan kan ik mezelf verwonden. Vooral het mezelf verwonden, dat wilde ik doen. (..) Er is geen andere mogelijkheid om mijn hoofd tot rust te brengen. Ik kon niets anders dan brand stichten. Ik had niets anders in huis. (..) Ik heb het kleed in brand willen steken. (..) Dit zou voor mij logisch zijn geweest.
Verdachte heeft ter zitting onder meer verklaard dat zij die avond onder invloed was van alcohol en medicatie en zich niet meer alles kan herinneren van wat er is gebeurd. Verdachte weet nog wel dat zij die avond alleen was in haar woning en dat zij zichzelf wat wilde aandoen, omdat zij zich depressief voelde, haar situatie uitzichtloos vond en geen gehoor vond voor haar problematiek bij haar begeleiders van Dimence. Verdachte heeft verklaard dat ze er niet aan twijfelt dat zij de brand heeft gesticht, maar dat ze er geen concrete herinnering aan heeft. Haar verklaring bij de politie daarover betreft een verklaring op basis van wat zij voor zich zelf had gereconstrueerd, niet wat ze zich kan herinneren. [7]
De rechtbank stelt op grond van voormelde bewijsmiddelen vast dat in de nacht van 12 op 13 augustus 2013 brand heeft gewoed in de woning van verdachte. Een medewerkster van Dimence heeft die dag de hulpdiensten gebeld en gemeld dat ze telefonisch contact had gehad met verdachte, dat verdachte van plan was om haar huis in brand te steken, dat verdachte dood wilde en dat ze een brandalarm hoorde afgaan. Door de brandweer die kort na de brandstichting ter plaatse was gekomen, werd verdachte op haar balkon aangetroffen terwijl zij daar samen met haar hond zat en rustig voor zich uit zat te staren. Uit het forensisch onderzoek naar de oorzaak van de brand blijkt dat er twee separate brandhaarden zijn aangetroffen en er geen technische oorzaak kan zijn voor de brand. Ook andere brandoorzaken zijn uitgesloten. Verder werden er in de gevelopeningen geen sporen van verbreking aangetroffen. Gelet op het voorgaande kan het niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht.
De rechtbank is aldus van oordeel dat, op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de ten laste gelegde brandstichting heeft gepleegd en dat daarbij gevaar voor het interieur van de woning en - gelet op de ligging van de woning in een appartementencomplex - voor aangrenzende percelen is ontstaan.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat
zij in de nacht van 12 augustus 2013 op 13 augustus 2013, te [woonplaats], in de gemeente Raalte, opzettelijk in een woning welke toebehoort aan verdachte, gelegen aan het [adres], brand heeft gesticht aan een doek en aan een pak karnemelk (gevuld met afval) en aan een tweezitsbank, immers heeft zij, verdachte, toen aldaar opzettelijk open vuur in aanraking gebracht met voornoemde voorwerpen, ten gevolge waarvan brand is ontstaan in genoemde woning, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het interieur van genoemde
woning en voor aangrenzende percelen is ontstaan.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezene levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, strafbaar gesteld bij 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd dat ter zake van het ten laste gelegde feit een gevangenisstraf voor de duur van de in voorarrest doorgebrachte tijd van 2 dagen zal worden opgelegd, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, alsmede dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) zal worden opgelegd, waarbij de voorwaarden dienen te gelden zoals deze in het reclasseringsrapport van de Reclassering Nederland van
12 mei 2014 zijn vermeld. Voorts heeft de officier van justitie op grond van het bepaalde in artikel 38 lid 6 van het Wetboek van Strafrecht gevorderd dat wordt bevolen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft de rechtbank in overweging gegeven om verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld een bijzondere voorwaarde zoals omschreven in het pro justitia rapport van de psycholoog drs. A.J. Klumpenaar van
18 december 2013. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank zal overgaan tot het opleggen van een TBS met voorwaarden, hieraan de bijzondere voorwaarde dat ziet op een time-outplaatsing kan worden toegevoegd.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Uit de psychiatrische rapportage van 21 december 2013, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os en wat ter terechtzitting door de psychiater is verklaard, volgt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis te weten misbruik van alcohol en een gebrekkige ontwikkeling te weten een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken. De borderline stoornis komt tot uiting in haar stemmingswisselingen, haar beperkte vermogen om op zichzelf te varen, haar impulsiviteit, haar suïcidale gedrag, haar beperkte en destructieve probleemoplossend vermogen en beperkte relationele vaardigheden. Verder zijn de intellectuele vermogens van verdachte beperkt. Deze beperkte verstandelijke vermogens kunnen onvoldoende bescherming bieden tegen haar neiging om eerst te doen en dan pas na te denken. Haar gewetensfunctie is lacunair met als gevolg dat ook hiervan te weinig remmende kracht uitgaat, leidend tot destructieve en leugenachtige acties. Het alcoholmisbruik wordt secundair geacht aan de persoonlijkheidsstoornis met de daarmee samenhangende beperkte en eenzijdige probleemoplossing. Zonder behandeling blijven de risicofactoren, die van belang zijn in de ten laste gelegde brandstichting, onveranderd. Desgevraagd heeft de psychiater ter terechtzitting verklaard dat een klinische behandeling noodzakelijk zal zijn en naar verwachting 3 á 4 jaren zal moeten duren, waarna verdachte ambulant behandeld zal moeten gaan worden. De psychiater adviseert verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en acht het risico op herhaling groot als verdachte niet wordt behandeld. De psychiater adviseert de maatregel van TBS met voorwaarden op te leggen.
Psycholoog drs. A.J. Klumpenaar concludeert in zijn rapport van 18 december 2013 en ter terechtzitting dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis dan wel een borderline persoonlijkheidsstoornis, een depressieve stoornis en misbruik van alcohol. Ook de psycholoog adviseert verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De psycholoog concludeert echter op basis van de HKT-30 dat er sprake is van een matig risico op recidive op het moment dat er geen hulpverlening wordt ingezet. Vanuit de stoornissen vormen vooral de beperkte impulsregulatie, de forse stemmingswisselingen, de beperkte copingsvaardigheden en het alcoholgebruik een risico voor recidive. Daarnaast kent verdachte beperkte relationele vaardigheden waardoor de stress in bepaalde situaties fors kan oplopen. Stress waar zij vervolgens niet mee om weet te gaan. Deze factoren versterken elkaar in negatieve zin en verhogen het risico op recidive. Verdachte is opgenomen geweest bij de Rielerenk, een klinische behandeling binnen een regulier GGZ-kader. Tijdens het laatste gesprek blijkt dat verdachte zich eenmaal heeft onttrokken aan toezicht. Uit het gesprek met mederapporteur blijkt dat zij zich later nogmaals onttrekt aan toezicht. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat een klinische plaatsing in een GGZ-kader te weinig mogelijkheden biedt. Daarom wordt geadviseerd verdachte klinisch te behandelen in een forensisch kader, waarbij er aandacht moet zijn voor de dubbele problematiek van een persoonlijkheidsstoornis en sterke verslavingsgevoeligheid. Geadviseerd wordt het traject op te leggen als een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. De psycholoog is van mening dat een TBS-kader (met voorwaarden) op dit moment niet noodzakelijk is om het recidiverisico te bewerken. Verdachte heeft weinig contacten met justitie gehad en een beperkt strafblad, ondanks dat verdachte al langer dan 10 jaar in psychiatrisch opzicht instabiel is. Ook geeft de psycholoog ter terechtzitting aan dat overtreding van voorwaarden te verwachten zal zijn gelet op de aard van de stoornis en problematiek van verdachte.
De psycholoog verklaart ter terechtzitting desgevraagd dat de geadviseerde klinische behandeling naar zijn inschatting minimaal 2 jaren zal duren, waarna verdachte ambulant begeleid zal moeten worden. Het klinische deel van de behandeling en mogelijk daarna een deel van de ambulante behandeling zou in het kader van de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel kunnen plaatsvinden. De psycholoog onderkent dat de duur van dat traject beperkter is dan de behandelduur in het kader van een TBS met voorwaarden, maar geeft aan dat er (vervolgens) ook nog andere (behandel)trajecten denkbaar kunnen zijn als vervolg op het geadviseerde traject.
De rechtbank constateert dat de gedragsdeskundigen het in grote lijnen eens zijn over de diagnose, de vorm en volgorde waarin de behandeling moet plaatsvinden en de mate van toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over ten aanzien van de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis bij verdachte in de vorm van borderline persoonlijkheidsstoornis , een depressieve stoornis en afhankelijkheid van alcohol en de mate van toerekeningsvatbaarheid.
De rechtbank concludeert dat er bij verdachte kan worden gesproken van een zekere mate van verwijtbaarheid voor het door haar gepleegde feit, wat er toe leidt verdachte strafbaar te achten. De rechtbank is van oordeel dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd gelet op de aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde. Gelet op de maatregel die - zoals uit het hiernavolgende zal blijken - zal worden opgelegd, zal de rechtbank echter een (korte) onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest opleggen.
De rechtbank constateert dat de gedragsdeskundigen van mening verschillen over het kader waarin de geadviseerde behandeling zou moeten plaatsvinden. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
In het reclasseringsadvies “voorbereiding TBS met voorwaarden” d.d. 12 mei 2014 is onder meer te lezen dat verdachte werd geschorst uit de preventieve hechtenis en voor enkele maanden verbleef in de Rielerenk te Deventer. In het toezicht hebben zich diverse incidenten voorgedaan. Gezien het feit dat deze instelling niet de juiste hulp kon bieden, niet gericht was op samenwerking met de reclassering en geen behandeling gericht op delict preventie bood, leidde dit niet tot het stabiliseren van verdachte. Het ontbreken van een eenduidige lijn en een duidelijke structuur deed verdachte bijna opnieuw komen tot suïcidaliteit dan wel dreigend delictgedrag. Na de gebeurtenissen heeft de reclassering bij het IFZ sterk aangedrongen op het realiseren van een crisisplek. In dit kader werd verdachte diverse malen afgewezen vanwege haar risicovolle gedrag, moeilijk behandelbare problematiek of een te lange wachtlijst. Op dit moment verblijft verdachte vrijwillig op een crisisplek/overbruggingsplek in FPC Oostvaarders kliniek, wachtend op een definitieve plaatsing bij FPK De Woenselse Poort. Naar verwachting zal dit eind juni 2014 kunnen plaatsvinden. Gezien de aanwezige psychopathologie wordt de kans op recidive hoog ingeschat. Daarnaast wordt de kans op onttrekking aan voorwaarden als hoog ingeschat. Deze houding kan grotendeels bezien worden vanuit de innerlijke onstabiliteit van verdachte en het onvermogen om te gaan met gevoelens van stress, hetgeen leidt tot impulsieve besluiten.
De reclassering adviseert om een TBS met voorwaarden op te leggen. De klinische behandeling zal vervolgd moeten worden door een ambulante behandeling in een (forensische) polikliniek en een vorm van begeleid/beschermd wonen. Vanwege het impulsieve gedrag van verdachte acht de reclassering een klinische behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden niet haalbaar. Binnen het kader van TBS met voorwaarden wordt een behandeling namelijk gegarandeerd, ook als verdachte zich aan de voorwaarden onttrekt, omdat in dat geval tot dwangverpleging kan worden overgegaan.
Voor brandstichting is het mogelijk om - naast een gevangenisstraf - de maatregel van TBS op te leggen, als ook aan de overige voorwaarden uit artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht is voldaan. Dat is hier het geval. Bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en bewezen verklaarde brandstichting een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Naar het oordeel van de rechtbank eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de maatregel. De rechtbank baseert dat met name op het advies van psychiater en reclassering in dat verband. Het is van groot belang dat verdachte in een gedwongen kader wordt behandeld voor haar problematiek. Duidelijk is dat de klinische behandeling langdurig zal moeten zijn en gevolgd zou moeten worden door een ambulante behandeling. De combinatie van de noodzakelijk geachte langdurige behandeling en de ernst van de problematiek, het hoge recidiverisico en het hoge risico op onttrekken aan voorwaarden maakt dat de rechtbank van oordeel is, dat oplegging van de maatregel van TBS met voorwaarden noodzakelijk is, nu dit kader voortzetting van de behandeling garandeert. De rechtbank zal de maatregel van TBS dan ook opleggen, waarbij de voorwaarden uit het maatregelenrapport van de reclassering d.d. 12 mei 2014 voor een groot deel worden overgenomen. Daarnaast zal de rechtbank als voorwaarde de mogelijkheid van een time-out-plaatsing opnemen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij bereid is de (hierna vermelde) voorwaarden na te leven.
De rechtbank zal, zoals gevorderd, bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank overweegt ambtshalve dat gelet op de bewezenverklaring, kwalificatie en strafmotivering, in onderling verband en samenhang bezien er geen sprake is van een misdrijf dat gericht was tegen of gevaar veroorzaakte voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen zoals bedoeld in artikel 38e, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Hieruit volgt dat er in de onderhavige zaak sprake is van een gemaximeerde TBS. De totale duur van de maatregel kan daarom - als de TBS met voorwaarden zou worden omgezet naar TBS met verpleging van overheidswege - een periode van vier jaar niet te boven gaan.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 27, 37a, 38, 38a en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt verdachte daarvan vrij.
De verdachte is strafbaar.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 dagen.
De tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering gebracht.
De rechtbank gelast dat
verdachte ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden:

Algemene voorwaarden

1.Verdachte houdt zich aan de voorwaarden en aanwijzingen die haar
gesteld zijn door of namens de toezichthoudende instantie, te weten Stichting
Reclassering Nederland;
2.verdachte zal zich niet schuldig maken aan strafbare feiten;
3.verdachte zal zich niet buiten de Nederlandse grenzen begeven.

Bijzondere voorwaarden

1.
Verdachte is verplicht om op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven
indicatiestelling zich klinisch te laten opnemen in FPK De Woenselse Poort, of
soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de
aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de
(geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Mocht de
geïndiceerde kliniek verdachte niet de zorg- en/of veiligheid kunnen bieden die
zij nodig heeft dan zal NIFP-IFZ een andere kliniek kunnen indiceren waarvoor
dezelfde aanwijzingen zullen gelden;
2.
ter overbrugging voor een definitieve klinische plaatsing waarschijnlijk per eind juni 2014, verblijft verdachte in De Oostvaarderskliniek, of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij verdachte zich zal houden aan de
aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de
(geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3.
verdachte volgt het vrijhedenbeleid zoals afgesproken is met de
behandelcoördinator van de klinische instelling in samenspraak met de
reclassering;
4.
na uitstroom van de klinische behandeling verblijft verdachte op een door de
reclassering goed gekeurd woonadres en werkt verdachte mee aan toeleiding
naar een beschermde woonvorm/dan wel ambulante woon/thuisbegeleiding,
indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
5.
na uitstroom van de klinische behandeling neemt verdachte deel aan de
ambulante (medicamenteuze) behandeling bij een ambulante forensische
polikliniek, of in overleg met de kliniek aan te wijzen andere behandelinstelling,
zulks zolang deze instelling in overleg met de reclassering behandeling nodig
acht;
6.
verdachte drinkt geen alcohol. Zij werkt mee aan middelencontrole.
7.
Verdachte geeft de reclassering en de behandel/begeleidingsinstellingen
toestemming om onderling informatie uit te wisselen. Dit met als doel om
stagnatie in de begeleiding te voorkomen en risicovolle situaties tijdig te
signaleren;
8.
verdachte werkt, indien geïndiceerd, mee aan een time-out bij een nader te bepalen instelling. Deze time-outplaatsing duurt zolang als nodig is, maar maximaal 7 weken, om verdachte op verantwoorde en veilige wijze terug te laten keren naar de omstandigheden voorafgaand aan de time-out.
De rechtbank beveelt op grond van het bepaalde in artikel 38 lid 6 van het Wetboek van Strafrecht dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris.
Ten aanzien van de voorlopige hechtenis:
De rechtbank heft het
(geschorste)bevel tot voorlopige hechtenis op.
Aldus gewezen door mr. J. de Ruiter-Kok, voorzitter, mrs. S. Taalman en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 mei 2014.
De griffier was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL04SA 2013067561, opgemaakt op 14 oktober 2013.
2.Pagina 38 t/m 39.
3.Pagina 44 t/m 45.
4.Pagina 2 en 3.
5.Pagina 46 t/m 47.
6.Pagina 23.
7.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 15 mei 2014.