ECLI:NL:RBOVE:2014:2833

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
08/955038-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige kinderen op zorgboerderij

Op 27 mei 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met drie minderjarige kinderen op een zorgboerderij. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het plegen van ontuchtige handelingen met de slachtoffers, die allen jonger waren dan zestien jaar. De feiten vonden plaats in de periode van 20 juni 2010 tot en met 31 december 2012. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 242 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast is er een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uren opgelegd. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder een behandelverplichting en een locatieverbod voor de zorgboerderij waar de feiten zich hebben voorgedaan. Ook is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte in overweging genomen en heeft de strafoplegging gemotiveerd door de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding voor immateriële schade is vastgesteld op bedragen variërend van €1.500 tot €2.000 per slachtoffer, afhankelijk van de onderbouwing van de vorderingen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de kosten van rechtsbijstand van de benadeelde partijen te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/955038-14
Datum vonnis: 27 mei 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 13 mei 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Verheul en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J. Ruarus, advocaat te Delden, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 1],
feit 2:ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 2],
feit 3:ontucht heeft gepleegd met de minderjarige [slachtoffer 3].
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 juni 2010 tot 30 mei 2011 te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente, met [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
-het één of meermalen vastpakken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer 1] en/of
-het één of meermalen aftrekken van de penis van die [slachtoffer 1] en/of
-het één of meermalen in de mond nemen en/of pijpen van de penis van die [slachtoffer 1];
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2011 tot en met 31 december 2012 te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente, met [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag] 2002), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
-het één of meermalen vastpakken en/of betasten van de penis van die
[slachtoffer 2] en/of
-het één of meermalen laten vastpakken en/of betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 2] en/of
-het één of meermalen in de mond nemen en/of pijpen van de penis van die [slachtoffer 2];
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 juni 2010 tot en met 31 december 2011 te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente, met [slachtoffer 3] (geboren [geboortedag] 1997), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
-het één of meermalen vastpakken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer 3] en/of
-het één of meermalen laten vastpakken en/of betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 3].

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de bijzondere voorwaarden onder meer een meldplicht, locatieverbod en behandelverplichting bij de Tender, als geadviseerd door de reclassering in haar rapport van 15 april 2014 met bepaling dat deze voorwaarden uitvoerbaar bij voorraad zullen zijn. De officier van justitie heeft voorts de schadevergoedingsmaatregel gevorderd, indien en voor zover de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen.

4.Het standpunt van de raadsman

De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte de feiten 1 en 3 heeft bekend. Ook heeft verdachte feit 2 bekend met uitzondering van de handelingen omschreven in het tweede en derde gedachtenstreepje. De raadsman is van mening dat een taakstraf van 240 uur en een maand gevangenisstraf voorwaardelijk met de voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport van 15 april 2014 een passende straf is. Voor wat betreft de vorderingen benadeelde partij stelt de raadsman zich op het standpunt dat de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] onvoldoende onderbouwd zijn en dat het causale verband tussen het strafbare feit en de schade ontbreekt. Voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 1] merkt de raadsman op dat rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat [slachtoffer 1] zelf het initiatief nam tot de ontucht. Een immateriële schadevergoeding van ongeveer 350 euro lijkt de raadsman op zijn plaats als het tot een schadevergoeding zou komen.

5.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

6.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die daarbij worden genoemd. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Twente met als dossiernummer PL05KP 2012103911-10 van 7 januari 2014. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
6.1
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Als bewijsmiddelen daarvoor gelden:
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 13 mei 2014, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Wetboek van Strafvordering (Sv);
Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] van 24 april 2013, pagina 25 tot en met 30;
Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] van 26 november 2013, pagina 101 tot en met 122;
Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 3] van 17 december 2013, pagina 150 tot en met 152.
6.2
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 20 juni 2010 tot 30 mei 2011 te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente, met [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag] 2000), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
-het vastpakken en betasten van de penis van die [slachtoffer 1] en
-het aftrekken van de penis van die [slachtoffer 1] en
-het in de mond nemen en pijpen van de penis van die [slachtoffer 1];
2.
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2011 tot en met 31 december 2012 te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente, met [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag] 2002), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande uit:
-het vastpakken en betasten van de penis van die [slachtoffer 2];
3.
hij op tijdstippen in de periode van 20 juni 2010 tot en met 31 december 2011 te Ambt Delden, gemeente Hof van Twente, met [slachtoffer 3] (geboren [geboortedag] 1997), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, telkens een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
-het vastpakken en betasten van de penis van die [slachtoffer 3] en
-het laten vastpakken en betasten van zijn, verdachtes, penis door die [slachtoffer 3].
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

7.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 247 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, 2 en 3
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.

8.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

9.De op te leggen straf of maatregel

De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen plegen van ontuchtige handelingen gedurende een lange periode met jonge kinderen die een beperking hebben. Door te handelen als de verdachte heeft gedaan, heeft hij de lichamelijke integriteit van de minderjarigen op grove wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedendelicten daarvan grote psychische (en lichamelijke) schade kunnen ondervinden en het hen kan belemmeren in hun verdere ontwikkeling. Verdachte heeft zich daar geen enkele rekenschap van gegeven en alleen oog gehad voor zijn eigen seksuele verlangens. De ontucht speelde zich bovendien af in een zorgboerderij, een plaats waar ouders en kinderen juist een veilige omgeving mogen verwachten.
Uit het over verdachte uitgebrachte psychologische rapport, opgesteld door de deskundige, gz-psycholoog A. Soetendaal d.d. 8 april 2014, blijkt dat er ten tijde van de aan verdachte verweten gedragingen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens in de zin van lichte zwakzinnigheid en een dysthyme stoornis. Deze gebrekkige ontwikkeling heeft in sterke mate doorgewerkt in de totstandkoming van het tenlastegelegde, zodanig dat de conclusie van de deskundige is dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
De psycholoog schat het recidiverisico voor een zedendelict in als hoog. Teneinde herhaling te voorkomen of de kans op herhaling te beperken beveelt de deskundige continuering van de behandeling bij De Tender aan in het kader van een (deels) voorwaardelijke straf.
Over verdachte is ook door dhr. B.C. Bast van de reclassering, adviesunit Zutphen, gerapporteerd d.d. 15 april 2014. Rapporteur adviseert verdachte een onvoorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf op te leggen. Tevens wordt geadviseerd een voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen en een verplicht reclasseringstoezicht voor de duur van 3 jaar, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en een locatieverbod.
De rechtbank is, mede gelet op de rapportages van de psycholoog en de reclassering, van oordeel dat het, in het kader van voorkoming van feiten als de onderhavige, van groot belang is dat verdachte wordt behandeld. De rechtbank zal het advies van de reclassering volgen en verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op het bepaalde in artikel 22b Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank verdachte ook veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zij het van zeer korte duur.
Alles overwegende acht de rechtbank het passend en geboden dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke werkstraf van 240 uur, alsmede een gevangenisstraf van 242 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.

10.De schade van benadeelden

10.1
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1], namens de minderjarige [slachtoffer 1]
[benadeelde 1], namens de minderjarige [slachtoffer 1] geboren [geboortedag] 2000, wonende te [woonplaats] aan de [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 1.500,-- (vijftienhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan het minderjarige kind van de benadeelde. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de bewezenverklaarde feiten een sterk negatieve invloed kunnen hebben op het (psychisch) welbevinden van een slachtoffer. De opgevoerde schadepost is tegen die achtergrond voldoende onderbouwd en aannemelijk. Omdat de exacte schade niet, of moeilijk in een vast bedrag te vertalen is, zal de rechtbank gebruik maken van haar bevoegdheid de omvang van de schade te schatten. De rechtbank acht in dit geval een bedrag van € 1.500,-- redelijk en billijk en zal de vordering toewijzen tot dat bedrag. De wettelijke rente acht de rechtbank toewijsbaar vanaf de laatste dag van de bewezenverklaarde periode, 30 mei 2011, omdat de wettelijke rente over het gehele schadebedrag in ieder geval vanaf die datum opeisbaar is. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
10.2
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2], namens de minderjarige [slachtoffer 2]
[benadeelde 2], namens de minderjarige [slachtoffer 2] geboren [geboortedag] 2002, wonende te [woonplaats] aan de [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 2.000--, (tweeduizend euro).
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht aan het minderjarige kind van de benadeelde. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat de bewezenverklaarde feiten een sterk negatieve invloed kunnen hebben op het (psychisch) welbevinden van een slachtoffer. De opgevoerde schadepost is tegen die achtergrond voldoende onderbouwd en aannemelijk. Omdat de exacte schade niet, of moeilijk in een vast bedrag te vertalen is, zal de rechtbank gebruik maken van haar bevoegdheid de omvang van de schade te schatten. De rechtbank acht in dit geval een bedrag van € 1.500,-- redelijk en billijk en zal de vordering toewijzen tot dat bedrag. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
10.3
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3], namens de minderjarige [slachtoffer 3]
[benadeelde 3], namens de minderjarige [slachtoffer 3], geboren [geboortedag] 1997, wonende te [woonplaats] aan de [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 26.649,40 (zesentwintigduizend zeshonderdnegenenveertig euro en veertig cent).
Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • terugvordering PGB € 22.500,--;
  • vernielde deur van 1.600,--;
  • reiskosten 260 km a € 0,19 van € 49,40;
  • immateriële schade van € 2.500,--.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn voldoende onderbouwd en aannemelijk voor zover deze de reiskostenvergoeding ad € 49,40 betreft. De gestelde immateriële schade zal de rechtbank schatten en toewijzen tot een bedrag van € 1.500,--. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
Voor wat betreft de twee andere schadeposten is de rechtbank van oordeel dat deze niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Ten aanzien van de vernielde deur is onvoldoende gesteld en aangevoerd om het rechtstreeks verband met de bewezenverklaarde feiten te kunnen vaststellen. Datzelfde geldt voor de terugvordering van PGB-gelden. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om haar stellingen alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onaanvaardbare vertraging van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
10.4
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal telkens de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde feiten aan ieder van hen is toegebracht.

11.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 22c, 22d en 57 Sr.

12.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • stelt als
  • beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde bijzondere voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [benadeelde 1], namens de minderjarige [slachtoffer 1] geboren [geboortedag] 2000, wonende te [woonplaats] aan de [adres],
ontvankelijk is in haar vordering;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor rechtsbijstand met betrekking tot deze vordering. De rechtbank begroot die kosten tot op heden op nihil;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [benadeelde 2], namens de minderjarige [slachtoffer 2] geboren [geboortedag] 2002, wonende te [woonplaats] aan de [adres], deels ontvankelijk is in haar vordering.
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij
gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • bepaalt dat de benadeelde partij: [benadeelde 3], namens de minderjarige [slachtoffer 3] geboren [geboortedag] 1997, wonende te [woonplaats] aan de [adres], voor een deel ontvankelijk is in haar vordering;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt voor rechtsbijstand met betrekking tot deze vordering. De rechtbank begroot die kosten tot op heden op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. C.C.S. Koppes en
mr. B.J.T. Bouma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Akfidan-Turan, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2014.
Buiten staat
Mr. B.J.T. Bouma is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.