ECLI:NL:RBOVE:2014:2461

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
08/710172-10
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van vrachtautobanden en opzetheling van een aanhangwagen

Op 9 mei 2014 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1970 en wonende in de Bondsrepubliek Duitsland. De verdachte werd beschuldigd van diefstal van vrachtautobanden en -velgen, alsook van opzetheling van een aanhangwagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de nacht van 2 op 3 maart 2010 in Ibbenbüren, Duitsland, vrachtautobanden en -velgen heeft weggenomen van een bedrijf. De verdachte heeft zich toegang verschaft tot het terrein door middel van braak. De rechtbank oordeelde dat de diefstal wettig en overtuigend bewezen was. Echter, de verdachte werd vrijgesproken van de diefstal van de aanhangwagen, omdat niet bewezen kon worden dat hij deze had gestolen. Wel werd de opzetheling van de aanhangwagen bewezen verklaard, omdat de verdachte wist dat de aanhangwagen van misdrijf afkomstig was toen hij deze verwierf.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van drie maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde dat, gezien de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, een gevangenisstraf van vier maanden passend was. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een strafvermindering van 20%. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer 2], voor een bedrag van € 1.425,=, omdat de verdachte door zijn handelen schade had toegebracht aan de benadeelde partij. De rechtbank verklaarde de civiele vordering van [slachtoffer 2] voor een deel gegrond, maar niet-ontvankelijk voor het overige deel, en legde de schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/710172-10
Datum vonnis: 9 mei 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1970 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats] (BRD), [adres],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland
.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 14 mei 2013 en 25 april 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H.J.M. Damen en van hetgeen door de raadsman mr. R.F. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in vereniging of alleen (vracht)autobanden en/of (vracht)autovelgen heeft weggenomen dan wel die (vracht)autobanden en/of (vracht)autovelgen alleen of in vereniging heeft geheeld;
feit 2:een aanhangwagen heeft weggenomen dan wel die aanhangwagen heeft geheeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 02 maart 2010 tot en met 03 maart 2010, te Ibbenburen in de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een bedrijfspand en/of bedrijfsterrein aan de [straat] aldaar hebben/heeft weggenomen 122, althans een of meer (vracht)autobanden en/of 76, althans een of meer (vrachtauto)velgen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] GmbH & Co KG, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van 2 maart 2010 t/m 3 maart 2010, te Nijverdal, gemeente Hellendoorn en/althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, en/althans alleen 64 (vrachtauto)banden en/althans een (of meer) (vrachtauto)band(en) en/of een (of meer) (vrachtauto)velg(en) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde (autovracht)banden en/of (bijbehorende) velg(en) wist, althans redelijkerwijs had(den) moet(en) vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 oktober 2011 tot en met 5 oktober 2011, te [plaats], gemeente Dinkelland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een aanhangwagen (merk Rova), in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die weg te nemen aanhangwagen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij in of omstreeks de periode van 2 oktober 2011 tot en met 5 oktober 2011, in de gemeente Apeldoorn, in elk geval in Nederland, een aanhangwagen (merk Rova) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die aanhangwagen wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 primair en 2 subsidiair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie (3) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De civiele vordering van [slachtoffer 2] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de veroorzaakte schade en hetgeen bewezen verklaard kan worden.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat gelet op artikel 5 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) de Nederlandse strafwet van toepassing is op het onder 1 tenlastegelegde, dat de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitiestelt zich op het standpunt dat de feiten 1 primair en 2 subsidiair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De raadsmanheeft zich wat betreft de bewezenverklaring van de feiten 1 primair en 2 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ook de raadsman is van oordeel dat de civiele vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De raadsman is van oordeel dat, nu het een oude zaak betreft, volstaan dient te worden met het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte zich in de nacht van 2 maart 2010 op 3 maart 2010 samen met anderen, door het doorknippen van de draadafrastering, toegang heeft verschaft tot het bedrijfsterrein van de firma [slachtoffer 1] te Ibbenbüren in Duitsland. Aldaar hebben verdachte en zijn mededaders de hangsloten van een aantal containers doorgeknipt en vervolgens een aantal vrachtautobanden en vrachtautovelgen weggenomen.
Het onder feit 1 primair ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 2 primair ten laste gelegde diefstal van een aanhangwagen van het merk Rova heeft gepleegd. Verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat de aanhangwagen op 18 maart 2011 door [naam 1] is verkocht aan aangever [slachtoffer 2] uit [plaats]. De aanhangwagen is tussen
3 oktober 2011 en 5 oktober 2011 bij het tankstation van [slachtoffer 2] in [plaats] gestolen. Verdachte heeft deze aanhangwagen begin oktober 2011 voor € 650,= verkocht aan [naam 2]. Deze [naam 2] heeft de aanhangwagen vervolgens dezelfde dag voor € 800,= doorverkocht aan voornoemde [naam 1]. Laatstgenoemde zag dat er grote plakletters op de zijkant van de aanhanger hadden gezeten, waarvan de afdrukken nog iets zichtbaar waren. Ook zag hij dat er een telefoonnummer op had gestaan. Hij heeft dat nummer gebeld en kreeg contact met voornoemde [slachtoffer 2], die vervolgens constateerde dat de aanhanger was gestolen. [naam 2] gaf [naam 1] hierop de € 800,= terug. [naam 2] begreep uit het gesprek tussen [naam 1] en [slachtoffer 2] dat het met betrekking tot die aanhangwagen niet zuiver was en hij heeft direct verdachte gebeld. Verdachte is teruggereden en hij, [naam 2], heeft het geld van verdachte teruggekregen. [naam 2] heeft ook aan verdachte gezegd dat de aanhangwagen geen zuivere koffie was.
Een nieuwe gesloten aanhangwagen van het merk Rova heeft een nieuwwaarde van
€ 1.600,= inclusief BTW. Verdachte heeft de aanhangwagen naar eigen zeggen gekocht voor € 500,=.
Verdachte wist in ieder geval op het moment dat hij de aanhangwagen terugnam van [naam 2] en aldus weer verwierf en voorhanden kreeg, dat die aanhangwagen ‘niet zuiver’ was. Gelet hierop, en gezien het feit dat op de aanhangwagen afdrukken van de plakletters en een telefoonnummer zichtbaar waren, alsmede de waarde van die aanhangwagen, is naar het oordeel van de rechtbank bewezen dat verdachte op het moment van terugnemen van de aanhangwagen wist dat die aanhangwagen van misdrijf afkomstig was.
De onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde opzetheling is wettig en overtuigend bewezen.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 2 primair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het sub 1 primair en sub 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 2 maart 2010 tot en met 3 maart 2010 te Ibbenbüren in de Bondsrepubliek Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand en bedrijfsterrein aan de [straat] aldaar heeft weggenomen vrachtautobanden en vrachtautovelgen, toebehorende aan [slachtoffer 1] GmbH & Co KG, waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
2.
hij in de periode van 2 oktober 2011 tot en met 5 oktober 2011 in de gemeente Apeldoorn, een aanhangwagen (merk Rova) heeft verworven en voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die aanhangwagen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair en sub 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 311 Sr (feit 1) en 416 Sr (feit 2). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2
het misdrijf:
opzetheling.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor strafoplegging de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Daarin staat dat bij een bedrijfsinbraak een gevangenisstraf van zes weken past. Verdachte heeft zich met zijn mededaders schuldig gemaakt aan dat feit. Daar komt ook nog bij dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling. Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank ook mee dat verdachte zich kort na een veroordeling wederom schuldig heeft gemaakt aan het plegen van een vermogensdelict.
Bovendien rekent de rechtbank het verdachte aan dat het onder sub 1 bewezenverklaarde feit op professionele wijze en over ’s lands grenzen is uitgevoerd met behulp van een daartoe geschikte vrachtwagen en dat door dit feit aanzienlijke bedrijfsschade is toegebracht.
Omtrent verdachte is op 19 mei 2010 gerapporteerd door de reclasseringswerker A.M. Verbruggen. Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op de inhoud van dat (gedateerde) rapport, doch anders dan de rapporteur, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, mede gelet op het feit dat verdachte er voor gekozen heeft niet ter terechtzitting te verschijnen om over zijn handelen en zijn persoonlijke omstandigheden te verklaren.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vijf (5) maanden, en dus hoger dan geëist, passend is.
Redelijke termijn
Verdachte is op 3 maart 2010 aangehouden en in verzekering gesteld. De redelijke termijn is op die datum aangevangen. Als uitgangspunt geldt dat het geding – behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen – met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. Nadat de dagvaarding twee keer nietig is verklaard, vond – nadat de oproeping eveneens twee keer nietig was verklaard – op 14 mei 2013 een inhoudelijke behandeling plaats waarbij de onderhavige zaak, op verzoek van de verdediging, werd verwezen naar de rechter-commissaris voor het horen van getuigen. Op 25 april 2014 werd de zaak ter terechtzitting voortgezet en er wordt op 9 mei 2014 vonnis gewezen. Aldus is sprake van een tijdsverloop van in totaal vier jaar en twee maanden.
De rechtbank acht het redelijk dat van deze overschrijding een periode van zes maanden wordt toegerekend aan de verdediging, in verband met de op verzoek van de verdediging verrichte werkzaamheden van de rechter-commissaris. Er is naar het oordeel van de rechtbank derhalve sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met twintig maanden.
De rechtbank zal om die reden de voorgenomen straf met 20% verlagen, zodat resteert een gevangenisstraf voor de duur van vier (4) maanden.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2], wonende te [plaats] aan [adres], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 1.755,= (één duizend zevenhonderdenvijfenvijftig euro).
Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • aanschaf aanhanger € 1.425,00
  • belettering aanhanger € 300,00
  • aanhanger slot € 30,00.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Een ingediende civiele vordering kan worden toegewezen indien er een rechtstreeks verband bestaat tussen het door een verdachte gepleegd feit en de daardoor ontstane schade. In de onderhavige zaak heeft [slachtoffer 2] een civiele vordering ingediend, aangezien zijn aanhangwagen begin oktober 2011 is gestolen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is, naar het oordeel van de rechtbank, niet komen vast te staan dat verdachte deze diefstal heeft gepleegd. Het betreft een nieuwe gesloten aanhangwagen die een nieuwwaarde heeft van
€ 1.600,= inclusief BTW en op 18 maart 2011 door het bedrijf van [naam 1] is verkocht aan de benadeelde [slachtoffer 2]. Vast staat dat verdachte deze aanhangwagen begin oktober 2011 voor € 650,= heeft verkocht aan [naam 2]. Deze [naam 2] heeft vervolgens de aanhangwagen dezelfde dag voor € 800,= doorverkocht aan [naam 1]. Laatstgenoemde, die daarover op 1 december 2011 als getuige een verklaring heeft afgelegd (blz. 58-60), constateerde dat de aanhangwagen afkomstig was van het bedrijf van zijn zoon. Deze [naam 1] zag ook dat er grote plakletters op de zijkant van de aanhanger hadden gezeten, waarvan de afdrukken nog iets zichtbaar waren. Ook zag hij dat er een telefoonnummer op had gestaan. Hij heeft dat nummer gebeld en kreeg contact met [slachtoffer 2] uit [plaats], die hem vertelde dat zijn aanhangwagen te huur stond bij het tankstation in [plaats]. Bij controle door [slachtoffer 2] bleek de aanhanger daar echter niet meer te staan. [naam 1] deelde hierop aan de verkoper ([naam 2]) mede dat de koop niet doorging, omdat hij geen gestolen aanhanger wilde hebben.
[naam 2] gaf [naam 1] hierop het geld, € 800,=, terug. [naam 2] begreep uit het gesprek tussen [naam 1] en [slachtoffer 2] dat het met betrekking tot die aanhangwagen niet zuiver was en hij heeft direct verdachte gebeld. Verdachte is teruggereden en hij, [naam 2], heeft het geld van verdachte teruggekregen. [naam 2] heeft ook aan verdachte gezegd dat de aanhangwagen geen zuivere koffie was.
Gelet op het vorenstaande, waaronder de nog zichtbare afdrukken van de plakletters en het telefoonnummer op de aanhangwagen, alsmede de waarde van die aanhangwagen, wist verdachte in ieder geval op het moment dat hij de aanhangwagen terugnam van [naam 2] en aldus weer verwierf en voorhanden kreeg, dat die aanhangwagen ‘niet zuiver’ was. Bij die stand van zaken had het op de weg van verdachte gelegen op dat moment na te gaan wat ‘die niet zuivere koffie’ inhield en enig onderzoek te doen naar de mogelijke herkomst van de aanhangwagen. Niet gebleken is dat verdachte enig nader onderzoek heeft gedaan. Integendeel, verdachte heeft de aanhangwagen nadien eenvoudigweg weer aan een ander (onbekend gebleven) persoon verkocht en afgeleverd. Verdachte heeft door die bewuste helingshandeling de aanhanger buiten het zicht van de rechtmatige eigenaar gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee het causaal verband tussen de opzetheling en de schade van de benadeelde partij, bestaande uit het verlies van de aanhangwagen, voldoende komen vast te staan. Daarbij komt nog dat het bovendien een feit van algemene bekendheid is dat, bij koop/verkoop van goederen waarbij wordt meegedeeld dat het ‘geen zuivere koffie is’, daarmee doorgaans goederen worden aangeduid die van misdrijf (voornamelijk van diefstal) afkomstig zijn.
Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft hij dan ook rechtstreeks schade toegebracht aan de benadeelde partij en is, naar het oordeel van de rechtbank, de benadeelde partij in zijn vordering ontvankelijk en is de vordering deels gegrond.
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit sub 2 subsidiair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadepost ‘aanschaf aanhanger’ is niet betwist en is voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 1.425,=.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
De gestelde schade voor wat betreft de posten ‘belettering’ en ‘aanhanger slot’ zijn geen schades die aan verdachte kunnen worden toegerekend. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om die stellingen alsnog nader te onderbouwen leidt tot een onevenredige belasting van de strafrechtelijke procedure, zodat de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van deze schadeposten niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door feit 2 subsidiair is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 5, 10, 27 en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het sub 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het sub 1 primair en sub 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair en sub 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij: [slachtoffer 2], wonende te [plaats] aan [adres] voor een deel van € 330,= niet-ontvankelijk is in zijn vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] voornoemd, van een bedrag van
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. J. Wentink en mr. P.L. Alers, rechters, in tegenwoordigheid van H.K.S. Feijer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2014.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PLO5QB 2010069376 ‘dossier Parlando’. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen wat betreft sub 1 primair en sub 2 subsidiair:
(1)
De verklaring van verdachte, afgelegd op 9 maart 2010 tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Bij het eerste feit ben ik betrokken geweest. Ik bedoel dat ik heb meegewerkt aan die diefstal, samen met nog wat jongens.
(2)
Blz. 8-16: het stam proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] d.d. 15 augustus 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 3 maart 2010 werden [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [verdachte] aangehouden. In de bedrijfshal aan de [adres] te Nijverdal werden vrachtwagenbanden aangetroffen. In de hal stond een blauwe Mercedes vrachtwagen met witte container, voorzien van een Duits kenteken. Het bleek dat er in de nacht van 2 op 3 maart 2010 bij het bedrijf [slachtoffer 1] in Ibbenbüren in Duitsland 120 vrachtwagenbanden waren ontvreemd. Bij aanhouding op 3 maart 2010 bleken alle drie verdachten in het bezit te zijn van een gsm telefoon. Verdachte [medeverdachte 1] trachtte zijn gsm telefoon weg te werken. Ik heb de telefoons uitgelezen. In de gsm telefoon van [medeverdachte 1] zijn 18 sms-berichten aangetroffen afkomstig van de gsm telefoon van verdachte [medeverdachte 2].
Deze berichten waren verzonden tussen 2 maart 2010 te 22.50 uur en 3 maart 2010 te 10.37 uur.
(3)
Blz.163-167: de Strafanzeige van Frau [naam 3], Mitarbeiterin der Firma [slachtoffer 1] GmbH & Co KG d.d. 3 maart 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Straftat(en): Bes. Schw. Fall des Diebstahls (Par. 243 StGB);
Tatzeitraum: von 02.03.2010, 17:10 Uhr bis 03.03.2010, 08:10 Uhr;
Tatort: Ibbenbüren, [straat];
Tatörtlichkeit: Firma [slachtoffer 1] GmbH & Co KG;
Geschädigter ist: [slachtoffer 1] GmbH & Co KG
Beschädigungen: Maschendrahtzaun durchtrennt/Vorhängeschlösser aufgebrochen;
Erlangtes Gut: Reifen, LKW-Reifen auf Felge/ohne Felge; mindestens 120 Stück.
(4)
Blz. 169-170: het proces-verbaal van de Kreispolizei Steinfurt, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van de getuige [getuige] dat hij op 2 maart 2010 om ongeveer 22.45 uur een vrachtwagen heeft geparkeerd op het terrein van de firma [slachtoffer 1] in Ibbenbüren en ziet dat de containers niet opengebroken zijn.
Als hij om ongeveer 22.50 uur het terrein verlaat ziet hij in de nabijheid een tweetal verdachte vrachtwagens staan (zonder slaapcabines), die beide een tijdelijk kenteken hebben: een MAN en een Mercedes.
Blz. 203: op 4 maart 2010 heeft [getuige] de vrachtwagen met kenteken [kenteken], die in de loods is aangetroffen, herkend als een van de vrachtwagens die in de nabijheid van het bedrijfsterrein van [slachtoffer 1] stond geparkeerd.
(5)
Blz. 221-222: het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] d.d. 4 maart 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 3 maart 2010, omstreeks 12.00 uur, ben ik naar het industrieterrein in Nijverdal gegaan. Door een burger zou zijn gezien dat een vrachtwagen met Duitse kentekenplaten een transport aan vrachtwagenbanden naar binnen had gereden in een pand aan de [adres]. Enkele weken terug is in dit pand een gestolen vrachtwagen aangetroffen, waarbij gebruik is gemaakt van een “jammer” om GPS signalen te storen.
Ik heb met collega’s post gevat nabij de McDonald’s. Er werd doorgegeven dat een rode Citroën vanaf het pand in onze richting kwam. Wij hebben dit voertuig en de inzittenden gecontroleerd. De bestuurder bleek [medeverdachte 1], geboren [geboortedag] 1971 te zijn. Naast hem zat [medeverdachte 2], geboren [geboortedag] 1980 en op de achterbank zat [verdachte], geboren [geboortedag] 1970. Tijdens de controle zag ik dat er een mobiele telefoon lag in het bakje nabij de versnellingspook. Tevens zag ik een grote rode betonschaar op de vloer liggen en in het dashboardkastje een groene muts. Dat bleek later een bivakmuts te zijn.
Ik ben samen met de collega’s en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terug gegaan naar het pand aan de [adres]. De in de hal aangetroffen banden bleken gestolen bij een bedrijf in Duitsland.
(6)
Blz. 223-225: het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 3 maart 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 3 maart 2010 kwam de melding dat er een vrachtwagen vol met vrachtwagenbanden/ wielen was binnengereden in het pand [adres] te Nijverdal, gemeente Hellendoorn. In het pand was enkele weken eerder een gestolen vrachtwagen aangetroffen. Wij hebben ter plaatse een onderzoek ingesteld en hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangesproken. [medeverdachte 1] opende de toegangsdeur en zei “ga je gang”.
In het pand zagen wij een blauwe vrachtwagen staan met een soort container. Op het voertuig stond een witte container. Deze vrachtwagen was voorzien van een Duits tijdelijk kenteken. Verder zagen wij dat in de loods tegen een zijwand een groot aantal vrachtwagenbanden (64 stuks) stonden. Het merendeel van de banden was nieuw. Sommige waren voorzien van velgen. Wij zagen dat op een groot aantal banden stickers stonden met de bedrijfsnaam [slachtoffer 1], [straat], [postcode] Ibbenbüren. Hierna is contact opgenomen met de collega’s uit Duitsland. Door de collega’s uit Duitsland werd doorgegeven dat afgelopen nacht een inbraak bij dit bedrijf had plaatsgevonden en dat hierbij meer dan 100 vrachtwagenwielen/banden waren weggenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PLO5YB 2011094781. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen.
(7)
Blz. 46-48: het proces-verbaal van aangifte, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]:
Tussen 3 oktober 2011 te 18.00 uur en 5 oktober 2011 te 13.30 uur werd mijn aanhangwagen weggenomen van mijn bedrijf, een tankstation, in [plaats].
Op 5 oktober 2011 omstreeks 13.30 uur werd ik gebeld door [naam 1]. [naam 1] vertelde mij dat hij in Apeldoorn was om een aanhanger te kopen en dat hij de aanhanger herkende als de door hem zelf gebouwde aanhanger die hij aan mij had verkocht. Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven mijn aanhanger weg te nemen.
(8)
Blz. 67-71: het proces-verbaal verhoor verdachte, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van [naam 2]:
Ik koop en verkoop spullen via Marktplaats. U wijst mij er op dat op 5 oktober 2011 van het tankstation [tankstation] in [plaats] een aanhangwagen is gestolen. U vraagt mij of die aanhanger mij iets zegt. Die heb ik gekocht via de telefoon en laten bezorgen op het woonadres in Apeldoorn. De man die hem bij mij kocht zei: “Die kar, die ken ik”. De man van wie ik de aanhanger had gekocht is genaamd [verdachte] en komt uit [woonplaats]. Ik heb de kar gekocht voor
€ 650,= en wij kwamen overeen dat [verdachte] de kar de volgende dag in Apeldoorn zou brengen. Na het contact met [verdachte] heb ik zelf de aanhanger op Marktplaats aangeboden, waarna de heer [naam 1] reageerde.
Ik was met [naam 1] een bedrag van € 800,= overeen gekomen. [naam 1] heeft ter plaatse het geld aan mij betaald en daarna ging hij de kar bekijken. Ik hoorde dat [naam 1] zei: “ik herken de kar, want deze komt bij mij weg”. Hij wees mij op de doordruk aan de zijkant van de aanhanger, alwaar stickers hadden gezeten. Ik stelde [naam 1] voor het telefoonnummer dat er ook op vermeld stond te bellen, hetgeen hij deed. Ik begreep uit het gesprek dat hij voerde dat het met betrekking tot de aanhanger niet zuiver was. U zou kunnen stellen dat de kar van diefstal of verduistering afkomstig was. Ik heb [naam 1] het geld, € 800,=, terugbetaald. Ik heb direct [verdachte] gebeld. [verdachte] kwam terugrijden en ik heb het geld, € 650,=, van [verdachte] teruggekregen, omdat de kar geen zuivere koffie was.
(9)
Blz. 74-78: het proces-verbaal verhoor, zakelijk weergegeven, inhoudende de verklaring van verdachte:
U toont mij een foto van een aanhangwagen; het is een foto van een identieke aanhangwagen waarmee ik in oktober 2011 zou hebben gehandeld.
Ik heb inderdaad een soortgelijke aanhangwagen in oktober gehad. Het kan best zijn dat ik die via Marktplaats heb verhandeld. U zegt mij dat de aanhangwagen in Apeldoorn is verhandeld. Ik heb twee handelaren in Apeldoorn waar ik regelmatig mee handel, waaronder een man, genaamd [naam 2]. Ik leverde af bij zijn woning. Ik denk dat [naam 2] voor die aanhangwagen 500 euro heeft betaald. Het kan ook 600 euro zijn geweest, exact weet ik het niet meer. Na de verkoop, ik was al richting [woonplaats], belde [naam 2] mij op met de mededeling dat die verkochte kar niet zuiver was. Ik ben teruggereden en heb de koop teruggedraaid. Later heb ik die aanhangwagen aan een ander verkocht;
en op blz. 84:
U zegt dat de nieuwwaarde van de ontvreemde aanhangwagen ruim 1600 euro bedraagt en dat de aanhanger ongeveer een half jaar oud is. Het was inderdaad een aanhanger die in goede staat verkeerde. Ik schatte de nieuwwaarde op circa 1000 euro. Ik heb de aanhanger volgens mij voor 500 euro gekocht.