ECLI:NL:RBOVE:2014:2447

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
8 mei 2014
Zaaknummer
08.955725-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met fietser en ernstige letselschade

Op 8 mei 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 15 augustus 2012 te Steenwijk. De verdachte, bestuurster van een Opel Meriva, heeft een fietser, [slachtoffer], aangereden, die daarbij ernstig letsel heeft opgelopen, waaronder een schedelbasisfractuur en cognitieve problemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos heeft gereden door onvoldoende op het verkeer te letten en te vroeg naar links af te slaan, wat heeft geleid tot de aanrijding. De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde, maar vond het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen aanmerkelijke schuld was. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor aanmerkelijke schuld, maar dat er wel sprake was van gevaar scheppend gedrag, en sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. De rechtbank legde een geldboete van € 500,- op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de impact op de verdachte en het feit dat het ongeval geruime tijd geleden had plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Sector Strafrecht - meervoudige kamer
Parketnummer: 08.955725-13 (P)
Uitspraak: 8 mei 2014

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1957 te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 24 april 2014 te Zwolle, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Eefting, advocaat te Groningen. Als officier van justitie was aanwezig mr. A.M. Tromp.
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer] gebruik gemaakt van zijn spreekrecht.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 15 augustus 2012 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Opel Meriva, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, het Steenwijkerdiep, ter hoogte van het gedeelte van die weg (parkeerterrein) waar parkeervakken zijn gelegen, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of oplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het uitzicht voor verdachte niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of,
(daarbij) niet, althans onvoldoende, op het voor haar gelegen weggedeelte en/of het links van haar liggende gedeelte van die weg (parkeerterrein) en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) een op dat gedeelte van die weg (parkeerterrein) rijdende fietser niet (tijdig) heeft waargenomen, en/of (vervolgens) linksaf is afgeslagen en dat gedeelte van die weg (parkeerterrein) is opgereden en daarbij (de binnenbocht nemende), niet, althans onvoldoende, heeft voldaan aan haar verplichting zoveel mogelijk rechts te houden, als bedoeld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en/of,
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die fietser,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
althans, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
zij op of omstreeks 15 augustus 2012 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, Opel Meriva, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, het Steenwijkerdiep, ter hoogte van het gedeelte van die weg (parkeerterrein) waar parkeervakken zijn gelegen,
terwijl het uitzicht voor verdachte niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of,
(daarbij) niet, althans onvoldoende, op het voor haar gelegen weggedeelte en/of het links van haar liggende gedeelte van die weg (parkeerterrein) en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten, en/of
(daarbij) een op dat gedeelte van die weg (parkeerterrein) rijdende fietser niet (tijdig) heeft waargenomen, en/of
(vervolgens) linksaf is afgeslagen en dat gedeelte van die weg (parkeerterrein) is opgereden en daarbij (de binnenbocht nemende), niet, althans onvoldoende, heeft voldaan aan haar verplichting zoveel mogelijk rechts te houden, als bedoeld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en/of, (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met die fietser,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Inleiding [1]
Op woensdag 15 augustus 2012 omstreeks 9.00 uur reed verdachte als bestuurster van een personenauto, te weten een Opel Meriva met kenteken [kenteken], over het Steenwijkerdiep te Steenwijk. Zij was voornemens om linksaf te slaan. Van links naderde [slachtoffer] op zijn fiets. Dit deel van de rijbaan, waaraan parkeerplaatsen waren gesitueerd, betrof eveneens het Steenwijkerdiep. [slachtoffer] reed in de richting van waar men dit deel kon verlaten en waar voor het kruisingsvlak haaientanden op het wegdek waren aangebracht. Terwijl verdachte de bocht naar links nam botste [slachtoffer] tegen de linker voorzijde van de Opel. Hij kwam op de voorruit en motorkap van de Opel terecht en viel op het wegdek. [2]
Als gevolg van het ongeval zijn er bij [slachtoffer] een schedelbasisfractuur, diverse schedelbreuken en bloedingen in en om de hersenen geconstateerd en zijn voortanden zijn blijvend beschadigd. Uit neuropsychologisch onderzoek in 2013 komt naar voren dat er als gevolg van het ongeval bij [slachtoffer] cognitieve problemen zijn gevonden, met name wanneer de hoeveelheid van informatie of complexiteit van de informatie toeneemt lijkt hij het overzicht kwijt te raken.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie is van oordeel dat verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake was van de voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) vereiste aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
Het subsidiair ten laste gelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen.

Het standpunt van de verdediging

Door de raadsman van verdachte is vrijspraak van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde bepleit. De raadsman heeft betoogd dat er sprake was van een moment van tijdelijke onoplettendheid van verdachte. Het was ook niet gek dat zij [slachtoffer] over het hoofd heeft gezien, gelet op de plek waar hij - aldus getuigenverklaringen - vandaan heeft moeten komen fietsen, aldus de raadsman. Het feit dat verdachte te vroeg heeft ingestuurd en daardoor een binnenbocht heeft genomen heeft geen invloed gehad op het ontstaan van het ongeval, er is dan ook geen causaal verband. Gelet op de situatie ter plaatse was het logisch om niet om de haaientanden heen te rijden, maar al iets vroeger in te sturen. Van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid is dan ook geen sprake.
Van het subsidiair ten laste gelegde moet volgens de raadsman ook vrijspraak volgen, nu van concreet gevaar scheppend gedrag geen sprake was. Verdachte liet voldoende ruimte aan de linkerkant over. Voorts was er geen sprake van hinder in de zin van artikel 5 WVW.

Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van het ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer] heeft geen verklaring afgelegd over de toedracht van het ongeval. Ter terechtzitting heeft hij, desgevraagd, gezegd zich niets van de toedracht van het ongeval te kunnen herinneren, zodat hij niet als getuige is gehoord. Uit de verkeersongeval analyse komt naar voren dat [slachtoffer] waarschijnlijk vanaf de stoep richting de kruising fietste en bij nadering van de kruising geen voorrang verleende aan de van rechts naderende Opel.
Verdachte heeft verklaard dat, voordat zij linksaf sloeg het parkeerterrein op, heeft gekeken of er verkeer uit die richting kwam. Ze heeft toen geen ander verkeer zien aankomen. Ze verklaart dat ze richting heeft aangegeven en toen is afgeslagen; ze reed daarbij niet hard. Zij heeft verklaard dat ze de bocht wel wat ruimer had kunnen nemen. [3] Uit de verkeersongevallenanalyse blijkt dat verdachte te vroeg heeft ingestuurd naar links, omdat zij over de haaientanden voor het van links komende verkeer is gereden. [4] Uit de foto’s blijkt ook dat zij niet geheel aan de linkerkant van de weg heeft gereden en dat, indien nodig, een fietser nog links langs de auto kon.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met voornoemde handelwijze niet de voorzichtigheid en oplettendheid heeft betracht die redelijkerwijs van de bestuurder van een motorrijtuig in bedoelde omstandigheden mag worden verwacht. Voor schuld in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste is gelegd, is echter meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Er moet op zijn minst sprake zijn van aanmerkelijke schuld. Een tijdelijk moment van onoplettendheid in het verkeer of een enkele verkeersfout zonder bijkomende bijzondere omstandigheden zijn voor het aannemen daarvan onvoldoende. De schuld moet blijken uit het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan niet al worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank is gezien het vorenstaande van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte ‘zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend’ heeft gehandeld. Uit de enkele omstandigheden dat verdachte, toen zij linksaf wilde slaan [slachtoffer], die waarschijnlijk vanaf de stoep kwam aanfietsen, niet heeft gezien en vervolgens te vroeg naar links heeft ingestuurd kan dit niet volgen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Het subsidiair ten laste gelegde is toegesneden op artikel 5 WVW. In dit artikel is strafbaar gesteld het zich zodanig op de weg gedragen dat gevaar wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt, dan wel het verkeer wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Daarbij moet beoordeeld worden of er sprake is van een concrete, gevaar scheppende gedraging van verdachte. Daar is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval wel sprake van. Verdachte heeft een verkeersfout gemaakt doordat zij [slachtoffer] niet heeft waargenomen en te vroeg naar links heeft ingestuurd. Hierdoor is gevaar op de weg ontstaan, dat zich in dit geval ook heeft gerealiseerd.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
zij op 15 augustus 2012 te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland, als bestuurder van een voertuig (personenauto, Opel Meriva, kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, het Steenwijkerdiep, ter hoogte van het gedeelte van die weg waar parkeervakken zijn gelegen, terwijl het uitzicht voor verdachte niet werd beperkt, onvoldoende, op het overige verkeer heeft gelet en een rijdende fietser niet heeft waargenomen, en linksaf is geslagen en dat gedeelte van die weg is opgereden en daarbij onvoldoende heeft voldaan aan haar verplichting zoveel mogelijk rechts te houden, als bedoeld in artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, en vervolgens in aanrijding is gekomen met die fietser, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Van het subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een geldboete ter hoogte van € 750,- en daarnaast een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht – mocht de rechtbank tot een veroordeling komen – om bij het bepalen van de straf rekening te houden met het feit dat verdachte geen documentatie heeft en contact heeft gehad met de familie van het slachtoffer. Tevens heeft de raadsman erop gewezen dat het feit al bijna twee jaar geleden heeft plaatsgevonden.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van de verdachte. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft als automobilist op 15 augustus 2012 een fietser aangereden. Verdachte wilde linksaf slaan, heeft de fietser over het hoofd gezien en heeft te vroeg ingestuurd naar links. Ten gevolge van de aanrijding heeft de fietser, [slachtoffer], ernstig letsel opgelopen. Ter zitting heeft [slachtoffer] een indrukwekkende slachtofferverklaring afgelegd. [slachtoffer] heeft naar voren gebracht wat voor blijvende gevolgen het ongeval voor hem hebben gehad. Een strafoplegging in welke vorm dan ook zal dit leed niet ongedaan kunnen maken.
De rechtbank heeft ook geconstateerd dat het ongeval en de gevolgen daarvan diepe indruk op verdachte hebben gemaakt en dat zij contact heeft gezocht met de familie van het slachtoffer. De rechtbank neemt dat in positieve zin mee in het kader van de strafoplegging.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat het feit geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden. Er zijn inmiddels 20 maanden verstreken en in deze periode is verdachte niet opnieuw wegens een verkeersovertreding met politie of justitie in aanraking gekomen. Verdachte is ook niet eerder voor een dergelijk feit veroordeeld. Een voorwaardelijke rijontzegging, zoals door de officier van justitie is geëist, acht de rechtbank dan ook mede gelet daarop niet langer passend. .
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met wat zij in vergelijkbare zaken oplegt en is van oordeel dat een geldboete ter hoogte van € 500,- passend en geboden is.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 23, 24, 24c en 91 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat subsidiair meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- legt aan verdachte op een
geldboeteten bedrage van
€ 500,-(zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door tien dagen hechtenis.
Aldus gewezen door mr. E.J.M. Bos, voorzitter, mrs. S. Taalman en F.E.J. Goffin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Seuters als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2014.
Mr. S. Taalman was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, team Steenwijkerland, onder dossiernummer PL04ST 2012071729, opgemaakt d.d. 31 januari 2013.
2.De verklaring van verdachte, p. 14 en het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, p. 20.
3.De verklaring van verdachte, p. 14.
4.Het proces-verbaal verkeersongevalsanalyse, p. 20 en de foto’s op p. 24 en 26.