ECLI:NL:RBOVE:2014:234

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
21 januari 2014
Zaaknummer
08/721327-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

Op 21 januari 2014 heeft de Rechtbank Overijssel in Almelo uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van gewoontewitwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2004 tot 1 april 2008 samen met anderen geldbedragen heeft gewitwashed, waarbij hij wist dat deze bedragen afkomstig waren uit misdrijven. De tenlastelegging omvatte meerdere contante stortingen op verschillende data, die samen een aanzienlijk bedrag vormden. De officier van justitie had een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank oordeelde anders. Na het horen van de verdediging en de officier van justitie, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan het tenlastegelegde feit, maar dat er verzachtende omstandigheden waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat de gepleegde feiten meer dan zes jaar geleden hadden plaatsgevonden. Daarom werd besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uur, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis als de taakstraf niet naar behoren werd uitgevoerd. De rechtbank benadrukte de ernst van het witwassen van criminele gelden en de impact daarvan op het financieel en economisch verkeer, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Team strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/721327-12
Datum vonnis: 21 januari 2014
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1969 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 23 januari 2013 en 7 januari 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Grooters en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een ander of anderen een gewoonte heeft gemaakt om geldbedragen wit te wassen, dat wil zeggen de criminele herkomst ervan te verhullen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij in of omstreeks (de nader te noemen tijdstippen in) de periode van 1
januari 2004 tot 1 april 2008, in de gemeente Almelo en/althans in Nederland,
tezamen en in verenging met een ander of anderen en/althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans (telkens) een
voorwerp, te weten (een) aanzienlijk(e) geldbedrag(en), heeft verworven,
voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, en/althans (telkens)
van een voorwerp, te weten (een) aanzienlijk(e) geldbedrag(en), gebruik heeft
gemaakt,
terwijl hij (telkens) wist dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, en wel:
*op of omstreeks 7 januari 2005 een contante storting van euro 26.500,-- op
rekening [rekeningnummer 1] (deeldossier [straat 1] pag 026), en/of
* op of omstreeks 20 januari 2005 een contante storting van euro 12,500,--
op rekening [rekeningnummer 3] (deeldossier [straat 1] pag 050), en/of
* op of omstreeks 14 februari 2005 een bedrag van euro 7.000,-- (deeldossier
[straat 1] pag 316 L/m 321), en/of
*op of omstreeks 19 juni 2006 een bedrag van euro 4.800,-- (deeldossier
[straat 1] pag 332), en/of
* op of omstreeks 21 maart 2006 en/of 23 maart 2006 een drietal bedrag(en)
respectievelijk euro 10.145, - en/of euro 855,-- en/of euro 3.410,—-
(deeldossier [straat 2] pag 185 en 186), en/of
* op of omstreeks 12 juni 2007 een contante storting van euro 5.900,-- op
rekening [rekeningnummer 1] (deeldossier voertuigen pag 340), en/of
* op of omstreeks 12 juni 2007 een contante storting van euro 6.000,-- op
rekening [rekeningnummer 2] (dee1dossier voertuigen pag 341), en/of
*in of omstreeks de maand december 2007 een bedrag van euro 11.500,--
(”Aflossing lening en rente zoals besproken” - deeldossier voertuigen pag
313 - 315), en/of
* op of omstreeks 21 februari 2008 een viertal contante storting(en) van
respectievelijk euro 1.000,-- en/of euro 5.000,-- en/of euro 1.650,-- en/of
euro 2.850, op rekening [rekeningnummer 4] (deeldossier [straat 2]: pag
008), en/of
*op of omstreeks 25 maart. 2008 een drietal contante storting(en) van
respectievelijk euro 2.450,-- en/of euro 50.-- en/of euro 3.000,-- op
rekening [rekeningnummer 4] (deeldossier [straat 2] pag 009).

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde bewezen kan worden geacht. Zij heeft gevorderd dat verdachte daarvoor zal worden veroordeeld tot
een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 januari 2004 tot 1 april 2008, in de gemeente Almelo,
tezamen en in verenging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, te weten geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en omgezet, en telkens
van een voorwerp, te weten een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij telkens wist dat die geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en wel:
*op 7 januari 2005 een contante storting van euro 26.500,-- op rekening [rekeningnummer 1] , en
* op 20 januari 2005 een contante storting van euro 12,500,-- op rekening [rekeningnummer 3] , en
*op 19 juni 2006 een bedrag van euro 4.800,-- , en
* op 21 maart 2006 en 23 maart 2006 een drietal bedragen respectievelijk euro 10.145, - en euro 855,-- en euro 3.410,-- , en
* op 12 juni 2007 een contante storting van euro 5.900,-- op rekening [rekeningnummer 1] , en
* op 12 juni 2007 een contante storting van euro 6.000,-- op rekening [rekeningnummer 2] , en
*in de maand december 2007 een bedrag van euro 11.500,-- (”Aflossing lening en rente zoals besproken” ), en
* op 21 februari 2008 een viertal contante stortingen van respectievelijk euro 1.000,-- en euro 5.000,-- en euro 1.650,-- en euro 2.850, op rekening [rekeningnummer 4] , en
*op 25 maart. 2008 een drietal contante stortingen van respectievelijk euro 2.450,-- en euro 50.-- en euro 3.000,-- op rekening [rekeningnummer 4]
In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht (Sr.). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf: een gewoonte maken van witwassen.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte eerder (onder meer) ter zake witwassen is veroordeeld en hij door die strafzaak en de onzekerheid over de daarop volgende ontnemingsprocedure al voldoende gestraft is, reden waarom de raadsman bepleit aan verdachte bij bewezenverklaring slechts een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de bepaling van de strafmaat uitgegaan dient te worden van de waarde/bedragen die zijn witgewassen, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het zogenoemde “G(eldkoeriers)O(p)S(chiphol)lijstje” en bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting in fraudezaken, en de rol die verdachte bij de bewezenverklaarde feiten heeft gespeeld.
Voor de rol van verdachte geldt categorie 2, te weten: de witwasser van het eigen crimineel verkregen geld.
Bij de straf dient te worden uitgegaan van het totale bedrag dat is witgewassen, zijnde
€ 230.000,--. Het uitgangspunt is in dat geval een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden. In dit geval kan daarvan worden afgeweken, omdat verdachte daarenboven gebruik heeft gemaakt van schijnconstructies om eigendom te verhullen en het er op lijkt dat er een crimineel samenwerkingsverband heeft bestaan waarvan verdachte de spin in het web was.
Zij stelt dat verdachte gebruik c.q. misbruik heeft gemaakt van anderen en zich gedurende een periode van ruim vier jaar schuldig heeft gemaakt aan het gewoontewitwassen en door zijn praktijken de opbrengsten van zijn criminele activiteiten in het betalingsverkeer heeft gebracht.
Zij komt op grond van het vorenstaande tot de strafeis die hiervoor onder punt 3 is weergegeven.
Overwegingen van de rechtbank
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen. Dergelijke feiten, het witwassen van criminele gelden, maken een inbreuk en ondermijnen het vertrouwen in het financieel en economisch verkeer. De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en de hoogte daarvan allereerst rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voor het onderhavige feit zijn geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting vastgesteld, zodat de rechtbank de strafoplegging in vergelijkbare zaken in haar overwegingen heeft betrokken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en
de hoogte daarvan allereerst rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voor het onderhavige feit zijn geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting vastgesteld, zodat de rechtbank de strafoplegging in vergelijkbare zaken in haar overwegingen zal betrekken.
Gelet op deze factoren is voor dit feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden op zijn plaats. Anderzijds is echter ook van belang dat het feiten betreffen die meer dan 6 jaren geleden hebben plaatsgevonden.
Verdachte is eerder ter zake witwassen veroordeeld en dit feit is een vervolg op de feiten die hem toen zijn tenlastegelegd. De rechtbank zal daarom aan verdachte een vrijheidsstraf opleggen die geheel voorwaardelijk zal zijn.
Daarnaast zal de rechtbank “ter compensatie” aan verdachte een werkstraf opleggen voor de maximale duur.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 27 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte tot een
  • beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
  • beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de in verzekering doorgebrachte dagen twee uren per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Melaard, voorzitter, mr. M.E. van Wees en
mr. A.A.J. Lemain, rechters, in tegenwoordigheid van R.E. Groot, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.