ECLI:NL:RBOVE:2014:2268

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
08.760003-14 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak in Zwolle door verdachte met psychische problematiek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 28 april 2014, is de verdachte beschuldigd van meerdere diefstallen met braak in Zwolle. De tenlastelegging omvat drie incidenten waarbij de verdachte in de periode van januari tot oktober 2013 inbraken heeft gepleegd in panden van verschillende verenigingen en stichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Tijdens de zitting op 15 april 2014 heeft de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat, verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij bepaalde goederen heeft gestolen, wat leidde tot vrijspraak voor enkele onderdelen van de tenlastelegging. De rechtbank heeft echter bewezen verklaard dat de verdachte in de genoemde periodes goederen heeft weggenomen, waarbij hij zich toegang tot de panden heeft verschaft door middel van braak.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een psychotische stoornis en cannabisafhankelijkheid. De psychiater en psycholoog hebben geadviseerd om de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en hebben een klinische behandeling aanbevolen. De rechtbank heeft besloten om een gevangenisstraf van 10 maanden op te leggen, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich moet laten opnemen in een dubbele diagnose kliniek en moet meewerken aan reclasseringstoezicht.

Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, [associatie] Overijssel, ter hoogte van € 1.009,95, die de verdachte moet betalen. De rechtbank heeft de beslissing genomen met inachtneming van de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de noodzaak van behandeling voor zijn psychische problemen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de verdachte heeft aangesproken op zijn gedrag en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Kamer te Zwolle
Parketnummer: 08.760003-14 (P)
Uitspraak: 29 april 2014

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1986 te [plaats] (Irak)
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in de PI Vught (PPC),
Lunettenlaan 501, 5263 NT te Vught.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.H. van Meurs, advocaat te Kampen.
Als officier van justitie was aanwezig mr. C. van Zwol.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 januari 2014 tot en met 3 januari 2014 te Zwolle, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand van/in gebruik bij de [club] heeft weggenomen een hoeveelheid alcoholische drank/een of meer flesjes bier, in elk geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [club] Zwolle, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (te weten middels het ingooien/vernielen van een ruit van voornoemd pand);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 4 december 2013 tot en met 5 december 2013 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand van/in gebruik bij [associatie] Overijssel, [stichting] en [club] Zwolle, heeft weggenomen een of meer beamers en/of laptops en/of fotocamera('s) en/of toebehoren, in elk geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [associatie] Zwolle, in elk geval
aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (te weten middels het ingooien/vernielen van een deur en/of een ruit van voornoemd pand);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 20 oktober 2013 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een pand van/ in gebruik bij de [associatie] Overijssel, [stichting] en de [club] Zwolle, heeft weggenomen een fotocamera en/of toebehoren en/of een geldkist met 244 euro (kasgeld), althans enig geldbedrag, en/of een microscoop en/of een laptop en/of een fotocamera en/of een videocamera en/of een beamer en/of een navigatiesysteem, in elk geval enig goed/goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [associatie] Overijssel en/of [stichting], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming (te weten middels het forceren/verwijderen van een ruit van voornoemd pand).
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen ten aanzien van hetgeen onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van feit 1, 2 en 3 sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot bewezenverklaring zullen leiden:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
- Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] namens [club] Zwolle; [2]
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 15 april 2014. [3]
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte flesjes bier heeft weggenomen nu verdachte heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren dat hij deze flesjes heeft gestolen en de diefstal van de flesjes bier niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. De rechtbank spreekt de verdachte daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
- Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] namens de [associatie] Overijssel, de [stichting] en de [club] Zwolle; [4]
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 15 april 2014. [5]
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
- Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3] namens de [associatie] Overijssel, de [stichting], de Gemeente Zwolle en [naam] en [aangever 2]; [6]
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 15 april 2014. [7]
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een geldbedrag van 244 euro heeft weggenomen, nu hij heeft verklaard dat het om een aanzienlijk lager bedrag gaat en de aangifte ten aanzien van de hoogte van het bedrag niet door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund. Wel kan op basis van voornoemde verklaringen wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte enig geldbedrag heeft gestolen.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 2 januari 2014 tot en met 3 januari 2014 te Zwolle, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand van de [club] heeft weggenomen een hoeveelheid alcoholische drank toebehorende aan [club] Zwolle, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak, te weten middels het ingooien van een ruit van voornoemd pand;
2.
hij in de periode van 4 december 2013 tot en met 5 december 2013 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand van/in gebruik bij [associatie] Overijssel, [stichting] en [club] Zwolle, heeft weggenomen beamers en laptops en fotocamera’s en toebehoren, toebehorende aan [associatie] Overijssel, waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak te weten middels het ingooien van een ruit van voornoemd pand;
3.
hij op 20 oktober 2013 te Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een pand van/in gebruik bij de [associatie] Overijssel, [stichting] en de [club] Zwolle, heeft weggenomen een fotocamera en toebehoren en een geldkist met enig geldbedrag en een microscoop en een laptop en een fotocamera en een videocamera en een beamer en een navigatiesysteem, toebehorende aan [associatie] Overijssel en/of [stichting], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, te weten middels het verwijderen van een ruit van voornoemd pand.
Van het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezene levert op:
1.
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
2
en 3 telkens.
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak,
strafbaar gesteld bij de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft primair verzocht het onderzoek ter terechtzitting te schorsen zodat de reclassering aanvullend kan rapporteren over de plaats en opnamedatum voor een klinische opname.
Subsidiair heeft zij op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als (bijzondere) voorwaarden
  • meewerken aan een klinische behandeling in een dubbele diagnose kliniek voor de duur van maximaal 12 maanden,
  • verblijven in een instelling voor begeleid wonen vanaf het moment van ontslag uit de kliniek,
  • een meldplicht
  • reclasseringstoezicht ook als dat inhoudt meewerken aan een ambulante behandeling.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich niet verzet tegen de oplegging van de door de officier van justitie geëiste straf en (bijzondere) voorwaarden, mits de duur van de als bijzondere voorwaarde te stellen klinische behandeling wordt gemaximeerd tot 12 maanden.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij driemaal in hetzelfde (bedrijfs)pand heeft ingebroken met alle materiële schade en gevolgen voor de slachtoffers van dien. Verdachte heeft daarbij enkel zijn eigen financiële gewin voor ogen gehad.
In het nadeel van verdachte weegt bovendien mee dat hij, blijkens een uittreksel justitiële documentatie d.d. 24 februari 2014, veelvuldig en voor een verscheidenheid aan delicten, waaronder veel vermogensdelicten als de onderhavige, is veroordeeld.
Uit het strafblad van verdachte blijkt verder dat hij na de drie bewezenverklaarde feiten, op 10 januari 2014, is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een andere bedrijfsinbraak. Daarom zal toepassing worden gegeven aan het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de strafmodaliteit overweegt de rechtbank in de eerste plaats dat in dit geval, gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf noodzakelijk is. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In deze oriëntatiepunten voor straftoemeting wordt in het geval van een inbraak in een bedrijfspand waarbij sprake is van recidive een gevangenisstraf van 10 weken per feit als uitgangspunt gehanteerd.
De rechtbank houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die blijken uit de onderstaande rapportages.
Uit de psychiatrische rapportage van 26 maart 2014, opgemaakt door C.J.F. Kemperman, volgt dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis dan wel gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een cannabisafhankelijkheid in gedwongen remissie en een psychotische stoornis NAO, gefundeerd op een persoonlijkheidsstoornis met cluster B
trekken, antisociale patronen en narcistische trekken.
De psychiater adviseert verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en acht
het recidivegevaar hoog.
Hij adviseert dat verdachte ter stabilisering begeleiding en behandeling zal ondergaan met aandacht voor zijn psychotische, verslavings- en impulsieve gedrag en dat hij daarna zal worden begeleid bij het verkrijgen van huisvesting en een goede dagbesteding. De behandeling dient volgens de psychiater bij voorkeur plaats te vinden binnen een dubbele diagnose kliniek na een start vanuit het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC). Er zal ook een ambulant natraject nodig zijn. Daarnaast is volgens de psychiater verplicht reclasseringstoezicht aangewezen.
Ook psycholoog mr. drs. R.A. Sterk concludeert in zijn rapport van 27 maart 2014 dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een
psychotische stoornis NAO en van cannabisafhankelijkheid.
De psycholoog adviseert verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen en schat de kans op herhaling als verhoogd in.
Hij adviseert om verdachte een klinische behandeling op te leggen in bijvoorbeeld een dubbele diagnose kliniek. Voorts is volgens de psycholoog verplicht reclasseringscontact aangewezen.
De psycholoog en psychiater verschillen van mening over in hoeverre de delicten aan verdachte kunnen worden toegerekend. Gezien de inhoud van de rapportages en de verklaringen van verdachte, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank kent doorslaggevende betekenis toe aan de overweging van de psychiater op dit punt, die inhoudt dat de stoornissen niet in overwegende mate tot het delict predisponeerden, verdachte weet had van normen en waarden en behoeftebevrediging een belangrijk motief vormde. Dit komt overeen met verdachtes verklaring over zijn beweegredenen om in te breken.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het advies van het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering d.d. 4 april 2014.
De reclassering constateert de aanwezigheid van verschillende criminogene factoren, waarvan de psychiatrische problematiek en het cannabisgebruik de belangrijkste zijn, maar ook is sprake van een ontoereikend steunsysteem. Hierdoor schat zij het recidiverisico als hoog in. Ook de reclassering adviseert dat verdachte een klinische behandeling zal ondergaan in een dubbele diagnose kliniek of een soortgelijke intramurale instelling. Daarnaast wordt geadviseerd dat verdachte aansluitend zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank acht het gelet op de inhoud van voormelde rapportage van groot belang dat, ter voorkoming van verdere recidive, verdachte zich aansluitend aan detentie klinisch laat behandelen voor zijn problematiek. De rechtbank constateert, dat reclassering niet heeft gerapporteerd op welke termijn en in welke kliniek die klinische behandeling kan plaatsvinden. De rechtbank zal desalniettemin het aanhoudingsverzoek van de officier van justitie teneinde daarover meer duidelijkheid te krijgen, afwijzen. Hiertoe is het volgende redengevend. Het is niet duidelijk geworden op welke termijn voormelde informatie alsnog verstrekt kan worden. Als het onderzoek nu wordt geschorst, zal - gezien de tijd die verdachte nu al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht - tegen de tijd dat alsdan vonnis kan worden gewezen (mogelijk) onvoldoende ruimte bestaan voor een substantieel voorwaardelijk strafdeel waaraan een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde kan worden gekoppeld. Daar komt bij dat verdachte zich tijdens de behandeling ter terechtzitting uitgesproken gemotiveerd heeft getoond voor het (op korte termijn) ondergaan van een klinische behandeling. Het is de vraag of die motivatie aanwezig blijft wanneer het onderzoek ter terechtzitting nu wordt geschorst en later wordt voortgezet. Verdachte heeft ter terechtzitting bovendien verklaard graag te willen weten waar hij aan toe is.
Gelet op de noodzaak van de klinische behandeling oordeelt de rechtbank het, hoewel er nog geen duidelijkheid omtrent de plaats en opnamedatum is, in onderhavig geval opportuun om desalniettemin een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde te stellen. Het is op basis van de rapportages van de psychiater en psycholoog immers voldoende duidelijk binnen welk type kliniek behandeling moet plaatsvinden en wat de maximale duur van die behandeling moet zijn. Voorts maakt de rechtbank uit het advies van de reclassering op dat niet ter discussie staat dat verdachte te zijner tijd kan worden opgenomen in een kliniek en heeft de officier van justitie ter terechtzitting desgevraagd medegedeeld niet te weten of het voorgaande executieproblemen met zich mee zal brengen, zodat dit voorshands niet aan oplegging van de klinische behandeling in de weg staat.
De rechtbank zal, overeenkomstig vigerende jurisprudentie, een maximumduur van de klinische opname bepalen, te weten een termijn van 12 maanden.
Alles afwegende acht de rechtbank termen aanwezig om een gedeelte van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen en daarbij de bijzondere voorwaarden te stellen zoals (subsidiair) door de officier van justitie geëist.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [associatie] Overijssel heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 1.009,95 gevoegd in het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [associatie] Overijssel als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Deze vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd en niet weersproken. De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 1.009,95, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 2 bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 maanden.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering gebracht.
Van de gevangenisstraf zal een gedeelte, groot
5 maanden,niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren:
- aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast wanneer de verdachte gedurende een proeftijd van 2 jaren de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- de verdachte zich op eerste uitnodiging van de reclassering aldaar zal melden en zich vervolgens zal blijven melden zo frequent als reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- de verdachte zich aansluitend aan zijn detentie gedurende maximaal 12 maanden, of zoveel korter als de behandelaar van de forensische GGZ-kliniek in overleg met de reclassering noodzakelijk acht, zal laten opnemen in een dubbele diagnose kliniek, althans een soortgelijke intramurale instelling, zulks te bepalen door het NIFP/IFZ, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die de verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- de verdachte na de intramurale opname en gedurende de resterende proeftijd, indien en voorzover reclassering dat nodig acht zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een RIBW of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
- de verdachte zich in de periode na de intramurale opname ambulant zal laten behandelen bij ambulante forensische zorg, indien en voor zover de reclassering dit nodig acht, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven;
De reclassering wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit: de benadeelde partij [associatie] :
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[associatie] Overijssel, gevestigd te Zwolle, van een bedrag van
€ 1.009,95(zegge: duizend en negen euro en vijfennegentig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 december 2013 (de dag dat het onder 2 bewezenverklaarde feit is gepleegd) tot de dag van algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan deze verplichting dan komt de andere daarmee te vervallen.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.009,95, ten behoeve van het slachtoffer [associatie] Overijssel, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [associatie] Overijssel in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte en/of zijn mededader heeft/hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [associatie] Overijssel, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mrs. F.E.J. Goffin en M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 april 2014.
Mr. M. van Bruggen voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL04ZC-2014023607, opgemaakt op 19 maart 2014.
2.Dossierpagina’s 8 tot en met 10.
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 april 2014.
4.Dossierpagina’s 58 tot en met 64.
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 april 2014.
6.Dossierpagina’s 82 tot en met 87.
7.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 april 2014.