ECLI:NL:RBOVE:2014:2255

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
07/996501-10
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens bedrieglijke bankbreuk en niet voldoen aan administratieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedrieglijke bankbreuk en het niet voldoen aan de verplichtingen ten aanzien van de administratie van twee failliete vennootschappen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] BV en [bedrijf 2] BV, in de periode van 24 maart 2006 tot en met 17 april 2007 en van 28 april 2009 tot en met 16 maart 2010, opzettelijk handelingen heeft verricht die de rechten van de schuldeisers hebben verkort. De verdachte heeft activa van de failliete vennootschappen onttrokken en niet voldaan aan de verplichtingen om de administratie te overleggen aan de curator. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de professionele opzet van de verdachte en de benadeling van de schuldeisers. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan feit 1 primair, feit 3 primair en feit 4 primair, en hem vrijgesproken van feit 2.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 07/996501-10
Datum vonnis: 14 april 2014
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1961 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats], [adres 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 31 maart 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.H.J. Bollen en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. R. Zilver, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] BV in de periode 24 maart 2006 tot en met 17 april 2007 bedrieglijke bankbreuk heeft gepleegd door activa van [bedrijf 1] BV aan zichzelf over te dragen, dan wel voornoemd feit in persoon heeft gepleegd;
feit 2:als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 2] BV in de periode van 28 april 2009 tot en met 16 maart 2010 bedrieglijk bankbreuk heeft gepleegd door niet te voldoen aan de verplichting om de administratie van [bedrijf 2] BV te voorschijn te brengen, dan wel voornoemd feit in persoon heeft gepleegd;
feit 3:als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 2] BV in de periode van 28 juli 2009 tot en met 18 augustus 2009 bedrieglijk bankbreuk heeft gepleegd door de opbrengst van de verkoop van een partij fietsen buiten de boedel te houden, dan wel voornoemd feit in persoon heeft gepleegd;
feit 4:als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 2] BV in de periode van 18 augustus 2009 tot en met 16 maart 2010 bedrieglijk bankbreuk heeft gepleegd door niet te voldoen aan de verplichting om de administratie van [bedrijf 2] BV te voorschijn te brengen, dan wel voornoemd feit in persoon heeft gepleegd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
[bedrijf 1] BV ([bedrijf 7]) in of omstreeks de periode van 24 maart 2006 tot en met 17 april 2007 in de gemeente(n) Steenwijkerland en/of Zaanstad en/of Assen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 3] BV en/of met één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen,
althans alleen,
terwijl [bedrijf 1] BV bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle-Lelystad van 11 april 2007 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s),
a. lasten verdicht (heeft) en/of baten niet verantwoord (heeft) en/of enig goed aan de boedel. onttrokken (heeft), en/of
b. ter gelegenheid van het faillissement van [bedrijf 1] BV of op een tijdstip waarop zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haar schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, en/of
c. enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft vervreemd,
immers heeft/hebben [bedrijf 1] BV en/of haar mededader(s):
- een hoeveelheid inventaris (D/AH25/017; blz, 967 ev) en/of
- een hoeveelheid voorraad (D/AH25/018; blz. 973 ev) en/of
- een hoeveelheid voorraad (D/AH025/019; blz. 975 ev), en/of
- een banksaldo (D/AH25/020; blz. 977 ev), en/of
- een debiteurenvordering(en) (D/AH25/021; blz. 979 ev),
geleverd en/of doen leveren en/of overgedragen en/of doen overdragen aan hem, verdachte en/of aan [bedrijf 3] BV en/of aan een ander
en/of (aldus) buiten de boedel gebracht en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden;
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit/ feiten verdachte al dan niet tezamen met een ander of anderen, telkens opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met een ander of anderen telkens feitelijke leiding heeft gegeven; (07/996501-10; zaak 3)
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1o Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 24 maart 2006 tot en met 17 april 2007 in de gemeente(n) Steenwijkerland en/of Zaanstad en/of Assen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 1] BV ([bedrijf 7]) en/of met [bedrijf 3] BV en/of met één of meer natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
terwijl [bedrijf 1] BV bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Nolle-Lelystad van 11 april 2007 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeiser(s),
a. lasten verdicht (heeft) en/of baten niet verantwoord (heeft) en/of enig goed aan de boedel onttrokken (heeft), en/of
b. ter gelegenheid van het faillissement van [bedrijf 1] BV of op een tijdstip waarop verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van de schuldeisers van [bedrijf 1] BV op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, en/of
c. enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft vervreemd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s):
- een hoeveelheid inventaris (D/AH25/017; blz. 967 ev) en/of
- een hoeveelheid voorraad (D/AH25/018; blz. 973 ev) en/of
- een hoeveelheid voorraad (D/AH025/019; blz. 975 ev), en/of
- een banksaldo (D/AH25/020; blz. 977 ev), en/of
- een debiteurenvordering(en) (D/AH25/021; blz. 979 ev),
geleverd en/of doen leveren en/of overgedragen en/of doen overdragen aan [bedrijf 3] BV en/of aan hem, verdachte en/of aan enig ander
en/of (aldus) buiten de (faillissements)boedel gebracht en/of (doen) brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de (latere) curator gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden;
art 341 ahf/ond a ahf/sub 2o Wetboek van Strafrecht
2.
[bedrijf 2] BV in of omstreeks de periode van 28 april 2009 tot en met 16 maart 2010 in de gemeente(n) Westerveld en/of Assen en/of Emmen en/of (elders) in Nederland tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
terwijl [bedrijf 2] BV bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 28 april 2009 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeiser(s), niet heeft voldaan aan de op haar en/of haar mededader(s) rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan niet tezamen met [medeverdachte 1] en/of met een ander of anderen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met [medeverdachte 1] en/of met een ander of anderen feitelijke leiding heeft gegeven;
(07/996501-10; zaak 1)
art 341 ahf/ond a ahf/sub 4o Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 2 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 april 2009 tot en met 16 maart 2010 in de gemeente(n) Westerveld en/of Assen en/of Emmen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 2] BV en/of [medeverdachte 1] en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
terwijl [bedrijf 2] BV bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle van 28 april 2009 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers, niet heeft voldaan aan de op hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
art 341 ahf/ond b ahf/sub 4o Wetboek van Strafrecht
3.
[bedrijf 2] BV in of omstreeks de periode van 28 juli 2009 tot en met 18 augustus 2009 in de gemeente(n) Hoogeveen en/of Assen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met verdachte en/of [medeverdachte 2] en/of met één of meer andere natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl [bedrijf 2] BV bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 18 augustus 2009 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
a. lasten verdicht (heeft) en/of baten niet verantwoord (heeft) en/of enig goed aan de boedel onttrokken (heeft), en/of
b. ter gelegenheid van haar faillissement of op een tijdstip waarop [bedrijf 2] BV en/of haar mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon
worden voorkomen, één of meer van haar schuldeisers van op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, en/of
c. enig goed, hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft vervreemd,
immers heeft/hebben [bedrijf 2] BV en/of haar mededader(s): een hoeveelheid fietsen en/of onderdelen en/of accessoires verkocht en/of
doen verkopen en/of overgedragen en/of doen overdragen aan [getuige 1] h.o.d.n. [bedrijf 4] en/of een betalingsbedrag van ongeveer 41.000 euro op een bankrekening van hem, verdachte en/of [medeverdachte 2], in ieder geval op een andere bankrekening dan die van [bedrijf 2] BV en/of dan die van de curator in dat faillissement laten storten
en/of (aldus) buiten de boedel gebracht en/of doen brengen en/of uit het zicht en/of uit de macht van de curator gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden,
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit/ feiten verdachte al dan
niet tezamen met [medeverdachte 2] en/of met een ander of anderen, opdracht heeft
gegeven, dan wel aan bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan
niet tezamen met [medeverdachte 2] en/of met een ander of anderen feitelijke
leiding heeft gegeven;
(07/996501-10: zaak 4)
art 341 ahf/ond a ahf/sub 1o Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 28 juli 2009 tot en met 18 augustus 2009 in de gemeente(n) Hoogeveen en/of Assen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 2] en/of met [bedrijf 2] BV en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl [bedrijf 2] BV bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 18 augustus 2009 in staat van faillissement was verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
a. lasten verdicht (heeft) en/of baten niet verantwoord (heeft) en/of enig goed aan de boedel onttrokken (heeft), en/of
b. ter gelegenheid van het faillissement van [bedrijf 2] BV of op een tijdstip waarop verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haar schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, en/of
c. enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde, heeft vervreemd,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) een hoeveelheid fietsen en/of onderdelen en/of accessoires verkocht en/of doen verkopen en/of overgedragen en/of doen overdragen aan [getuige 1] h.o.d.n. [bedrijf 4] en/of een (daarvoor ontvangen) geldbedrag van (ongeveer) EUR 41.000 op een bankrekening van hem, verdachte en/of [medeverdachte 2], in ieder geval op een andere bankrekening dan die van [bedrijf 2] BV en/of de curator in dat faillissement laten storten
en/of (aldus) buiten de boedel gebracht en/of doen brengen en/of uit het zicht
en/of uit de macht van de curator gebracht en/of doen brengen en/of gehouden en/of doen houden;
art 341 ahf/ond a ahf/sub 2o Wetboek van Strafrecht
4.
[bedrijf 2] BV in of omstreeks de periode van 18 augustus 2009 tot en met 16
maart 2010 in de gemeente(n) Westerveld en/of Assen en/of Emmen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer andere natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen,
terwijl [bedrijf 2] BV bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 18 augustus 2009 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers, niet heeft voldaan aan de op haar en/of zijn mededader(s) rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen
van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan niet tezamen met [medeverdachte 2] en/of met een ander of anderen, opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan niet tezamen met [medeverdachte 2] en/of met een ander of anderen feitelijke leiding heeft gegeven;
(07/996501-10; zaak 2)
art 341 ahf/ond a ahf/sub 4o Wetboek van Strafrecht
althans, indien het vorenstaande onder 4 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 18 augustus 2009 tot en met 16 maart 2010 in de gemeente(n) Westerveld en/of Assen en/of Emmen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 2] BV en/of [medeverdachte 2] en/of met één of meer andere natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, terwijl [bedrijf 2] BV bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 18 augustus 2009 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers, niet heeft voldaan aan de op hem en/of zijn mededader(s) rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie ingevolge artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en/of het bewaren en/of te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers in dat artikel bedoeld;
art 341 ahf/ond b ahf/sub 4o Wetboek van Strafrecht

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft op basis van het onderliggende strafdossier en de zich daarin bevindende stukken geconcludeerd dat alle primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van alle hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, waarbij hij per feit verweren heeft aangevoerd, welke zo nodig hierna per feit worden besproken.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
5.2.1
Feit 1.
Feitelijke gang van zaken
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende gang van zaken af.
Op 10 januari 1996 heeft verdachte [verdachte] de rechtspersoon [bedrijf 5] BV gekocht. Kort nadien heeft verdachte de statutaire naam van deze rechtspersoon gewijzigd in [bedrijf 6] BV (hierna te noemen [bedrijf 6]), hetgeen tevens de handelsnaam van de onderneming was. De onderneming hield zich bezig met detailhandel in rijwielen en aanverwante artikelen.
Op 22 maart 2006 is [bedrijf 6] door de Rechtbank Zwolle-Lelystad in staat van faillissement verklaard.
Vervolgens is op 14 april 2006 [bedrijf 1] BV opgericht. Direct na de oprichting is de naam van de BV gewijzigd in [bedrijf 7] BV (hierna [bedrijf 7]). Aandeelhouder en bestuurder van deze BV was [bedrijf 3] BV. Van december 2004 tot maart 2007 is de Stichting [bedrijf 3] aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 3] BV geweest. Verdachte [verdachte] is van 1 januari 2004 tot 12 oktober 2006 voorzitter, secretaris en penningmeester geweest van die stichting. Op 12 oktober 2006 heeft verdachte [verdachte] het voorzitterschap, secretariaat en penningmeesterschap overgedragen aan [stichting 2].
Direct na het faillissement van [bedrijf 6] heeft verdachte [verdachte] zich namens [bedrijf 7] gemeld bij curator mr. H.R. Quint als belangstellende voor een doorstart. Dit heeft op 24 maart 2006 geleid tot een overeenkomst tussen de curator en [bedrijf 7] (toen nog een BV i.o.), waarbij de activa van [bedrijf 6] door [bedrijf 7] i.o. werden overgenomen voor een bedrag van € 480.000,--. De activa bestonden uit inventaris, bedrijfsmiddelen, voorraden, rollend materieel, immateriële activa en vorderingen. De koopprijs werd blijkens de overeenkomst voldaan door enerzijds betaling van € 20.000,-- voor de immateriële activa en anderzijds overname van de schuld van [bedrijf 6] aan de [bank 1] ter hoogte van € 460.000,--, met alle daarop rustende zekerheden.
Uit het dossier blijkt niet dat deze overeenkomst door [bedrijf 7] na haar oprichting uitdrukkelijk is bekrachtigd. De rechtbank leidt echter uit verdachtes verklaring, inhoudende dat de schuld aan de [bank 1] deels is voldaan uit de opbrengsten van de bedrijfsvoering van [bedrijf 7], af dat [bedrijf 7] de rechtshandeling stilzwijgend bekrachtigd heeft, als bedoeld in art. 2:203 lid 1 Burgerlijk Wetboek.
Eveneens op 24 maart 2006 is tussen verdachte [verdachte] en [bedrijf 7] i.o. een overeenkomst van geldlening gesloten, inhoudende dat verdachte een geldlening groot € 400.000,-- aan [bedrijf 7] i.o. verstrekt, welke geldlening door [bedrijf 7] i.o. aanvaard wordt. Deze geldlening wordt verstrekt door overdracht door verdachte [verdachte] van de activa van het failliet verklaarde [bedrijf 6] aan [bedrijf 7] i.o. In de overeenkomst wordt verwezen naar een borgakte, waarin verdachte [verdachte] zich jegens de [bank 1] voor een bedrag van ten hoogste € 400.000,-- persoonlijk borg stelt voor de schuld van [bedrijf 7] aan de [bank 1]. Deze ondertekende borgakte is overigens gedateerd op 28 april 2006.
Onder de overeenkomst is met pen geschreven dat de overeenkomst na de oprichting van [bedrijf 7] op 15 april 2006 is bekrachtigd.
In aansluiting hierop heeft verdachte [verdachte] op 11 april 2006 nog een tweetal overeenkomsten opgemaakt, te weten:
- een overeenkomst genaamd ’Geldlening’, waarin [bedrijf 3] BV (met als middellijk bestuurder verdachte [verdachte]) een schuld van € 420.000,-- aan verdachte [verdachte] in privé erkent;
- een overeenkomst genaamd ‘Schuldbekentenis met verpanding’, waarin [bedrijf 7] een schuld van € 400.000,-- aan [bedrijf 3] BV erkent.
Op 6 oktober 2006 heeft [bedrijf 3] BV een algemene vergadering van aandeelhouders gehouden. Enige aanwezige tijdens deze vergadering was verdachte [verdachte]. Tijdens deze vergadering is besloten tot:
- de terugbetaling van de door verdachte [verdachte] aan [bedrijf 3] BV verstrekte lening d.d. 11 april 2006. Voorgesteld wordt dat de activa van [bedrijf 3] BV als middel van terugbetaling zullen worden aangeboden.
- de goedkeuring van een bestuurswissel. De bestuurder van [bedrijf 3] BV, Stichting [bedrijf 3], zal per 12 oktober 2006 onder verlening van décharge voor het gevoerde beleid worden ontslagen.
- de aanstelling van [stichting 2] als bestuurder van [bedrijf 3] BV per 12 oktober 2006.
Vervolgens is op 10 oktober 2006 een overeenkomst opgemaakt tussen verdachte [verdachte] en [bedrijf 3] BV, waarin onder meer wordt overeengekomen dat op 12 oktober 2006:
- de banksaldi van [bedrijf 1] BV ([bedrijf 7]),
- de voorraden van [bedrijf 1] BV ([bedrijf 7]),
- de inventaris van [bedrijf 1] BV ([bedrijf 7]) en
- de inventaris van de vervoermiddelen van [bedrijf 1] BV ([bedrijf 7]),
ter terugbetaling van de verstrekte lening worden overgenomen door verdachte [verdachte].
Op 12 oktober 2006 worden vervolgens vijf overname-overeenkomsten tussen [bedrijf 3] BV en verdachte [verdachte] opgemaakt. Deze overeenkomsten betreffen de overname door verdachte [verdachte] in privé van de inventaris, de voorraad, het banksaldo en de debiteurenvordering van [bedrijf 7], in totaal voor een bedrag van € 92.782,82.
Op 1 december 2006 bevestigt de [bank 1] de overeenstemming van een afkoopvoorstel van [bedrijf 7] en verdachte [verdachte]. Dit document is door alle partijen ondertekend. De kredietfaciliteit op naam van [bedrijf 7] zal voor € 143.000,-- worden afgekocht. In de brief staat tevens vermeld: “Met de afkoop vervalt tevens de uit privé ten behoeve van de vennootschap afgegeven borgtocht” en “De betaling van € 143.000,-- heeft inmiddels plaatsgevonden”. Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat hij de door [bedrijf 3] BV terugbetaalde lening heeft gebruikt om de schuld aan de [bank 1] af te kopen.
Op 11 april 2007 wordt [bedrijf 1] BV ([bedrijf 7]) door de rechtbank Zwolle-Lelystad failliet verklaard.
Overwegingen met betrekking tot de strafrechtelijke consequenties van vorenstaande gang van zaken
De rechtbank laat in het midden of:
- de overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 7] i.o. en verdachte [verdachte] in privé d.d. 24 maart 2006,
- de overeenkomst van geldlening tussen [bedrijf 3] BV en verdachte [verdachte] in privé d.d. 11 april 2006 en
- de schuldbekentenis met verpanding door [bedrijf 7] en [bedrijf 3] BV d.d. 11 april 2006,
civielrechtelijk rechtsgeldig zijn. Ook indien dit het geval mocht zijn is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van strafbare handelingen van verdachte [verdachte], als bedoeld in artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht. Indien en voor zover al sprake is geweest van een opeisbare schuld van [bedrijf 7] en/of [bedrijf 3] BV aan verdachte [verdachte], door de overname van de activa van [bedrijf 7] in privé heeft verdachte [verdachte] zich als schuldeiser van [bedrijf 7] ten koste van andere schuldeisers bevoordeeld. Verdachte heeft op 6 oktober 2006, als degene die het als enige voor het zeggen had binnen zowel de Stichting [bedrijf 3] als [bedrijf 3] BV en [bedrijf 7] BV, zijn vordering op [bedrijf 3] BV opeisbaar gemaakt door overdracht op diezelfde dag van het voorzitterschap, secretariaat en penningmeesterschap van Stichting [bedrijf 3] aan [stichting 2]. Vervolgens heeft hij zich die opeisbaar geworden vordering op 12 oktober 2006 laten uitbetalen door overname van de activa van [bedrijf 7]. Met de opbrengst van die activa heeft verdachte vervolgens de schuld aan de [bank 1], waarvoor hij persoonlijk borg stond, afgelost.
Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een uitzondering op de regel dat de voldoening van opeisbare schulden door rechtstreekse voldoening van het verschuldigde vóór het faillissement in beginsel niet kan worden aangetast. De rechtbank beoordeelt onderhavige voldoening als een betaling die het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, dat ten doel had laatstgenoemde door die betaling boven andere schuldeisers te begunstigen [1] . Door deze samenspanning zijn de overige schuldeisers benadeeld, hetgeen aan verdachte [verdachte] ten laste is gelegd onder feit 1 onder b.
Feitelijke leiding
Verdachte [verdachte] kon de vijf overname-overeenkomsten d.d. 12 oktober 2006 sluiten omdat hij middels de Stichting [bedrijf 3] de volledige zeggenschap had over zowel [bedrijf 3] BV als [bedrijf 7]. Verdachte [verdachte] heeft als enige de overname-overeenkomsten telkens ondertekend, namens beide partijen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte [verdachte] de feitelijke leiding heeft gehad binnen genoemde vennootschappen.
Bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers in het zicht van faillissement
De verdediging heeft gesteld dat er geen sprake is geweest van bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 7] omdat verdachte [verdachte] de opbrengst van de verkoop van de activa gebruikt zou hebben om de schuld aan de [bank 1] af te lossen.
Verder stelt de raadsman dat de [bank 1] ter zekerheidsstelling een pandrecht op de activa van [bedrijf 7] had gevestigd en bij een faillissement dus als separatist ten opzicht van de overige schuldeisers had kunnen optreden, waardoor er geen sprake is geweest van bevoordeling van de ene schuldeiser boven de andere.
Tot slot zou verdachte [verdachte], toen [bedrijf 7] werd overgenomen door [stichting 2], een gezonde firma hebben achtergelaten omdat hij enkele patenten achterliet in het bedrijf die geld zouden opleveren. Voornoemde stichting zou die patenten gaan exploiteren zodat geen sprake kan zijn van een naderend faillissement en van benadeling van andere schuldeisers.
De rechtbank merkt in dit verband in zijn algemeenheid op dat de in art. 341 Sr gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ tot uitdrukking brengen dat de verdachte opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, dat voorwaardelijk opzet in dat verband voldoende is en dat derhalve voor het bewijs van het opzet ten minste vereist is dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan.
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat verdachte [verdachte] door de volledige inventaris, voorraad, banksaldi en debiteurenvorderingen (al dan niet ter terugbetaling van een verstrekte lening) in privé over te nemen, de werkmaatschappij [bedrijf 7] feitelijk het bestaansrecht heeft ontnomen en in het zicht van het faillissement heeft gebracht. Door vervolgens als heer en meester over dit geheel aan activa te gaan beschikken en de schuld aan de [bank 1] (waarvoor hij privé borg stond) af te lossen, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de andere schuldeisers van [bedrijf 7], waaronder de Belastingdienst, doen ontstaan en bewust aanvaard. Het verweer wordt verworpen.
Verder overweegt de rechtbank met betrekking tot het verweer dat de [bank 1] een pandrecht had en dus ten opzicht van de overige schuldeisers als separatist had kunnen optreden, als volgt.
Uit het dossier blijkt niet van een dergelijk pandrecht. De verdediging heeft evenmin een notariële akte of een bij de Belastingdienst geregistreerde onderhandse akte overgelegd waaruit de vestiging van een bezitloos pandrecht op de activa van [bedrijf 7] ten behoeve van de [bank 1], evenals de daarbij overeengekomen voorwaarden, kan blijken. Bovendien heeft het volgende te gelden. Zelfs al zou er sprake zijn van een rechtsgeldig, niet vernietigbaar pandrecht van de [bank 1], dan nog was het aan de [bank 1] om het recht van parate executie uit te oefenen en stond het verdachte niet vrij dat recht, door de overdracht van de goederen aan hem in privé, feitelijk zelf uit te oefenen en dusdoende in het zicht van het faillissement zijn vordering in privé veilig te stellen.
Tot slot overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte [verdachte] enkele patenten in [bedrijf 7] heeft achtergelaten die [stichting 2] zou gaan exploiteren. Verdachte heeft zijn verklaring op dit punt op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Bovendien geeft curator Teunis in zijn verklaring bij de FIOD aan dat er onder andere een aanzienlijke belastingschuld was en dat daar tegenover een vrijwel lege boedel stond. Dat verdachte in de veronderstelling mocht verkeren dat de schuldeisers uit de opbrengst van patenten betaald konden worden is geenszins aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt derhalve ook dit verweer.
Afwezigheid van alle schuld
De verdediging heeft subsidiair gesteld dat verdachte in de oprechte veronderstelling verkeerde dat hij een titel had om de activa te verwerven waardoor niet gezegd kan worden dat hij opzettelijk heeft gehandeld. Verdachte doet een beroep op afwezigheid van alle schuld in de vorm van verontschuldigbare dwaling.
De rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezen verklaarde feit, vereist is dat aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging. Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was.
Zelfs als de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte [verdachte] ten tijde van de overname van de activa van [bedrijf 7] in de overtuiging verkeerde dat deze overname niet ongeoorloofd was, kan een beroep op afwezigheid van alle schuld niet slagen. Het had naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verdachte [verdachte] gelegen om zich door een terzake deskundige jurist te laten voorlichten of de door hem gekozen constructie juridisch correct was. Nu niet is gebleken dat verdachte dit gedaan heeft is de onbewustheid van de ongeoorloofdheid derhalve niet verontschuldigbaar. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Conclusie t.a.v. feit 1
De rechtbank acht het onder feit 1, letter b tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
5.2.2
Feit 2.
Feitelijke gang van zaken
De akte van oprichting van [bedrijf 2] BV is gedateerd 8 juni 2005. Bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 2] BV is [bedrijf 8] BV. De [stichting 3] was van 6 december 2006 t/m 23 september 2010 bestuurder van [bedrijf 8] BV. Verdachte [verdachte] was van 24 november 2006 tot 16 september 2008 voorzitter, penningmeester en secretaris van deze stichting. Vanaf 17 september 2008 is voorzitter, penningmeester en secretaris van deze stichting [medeverdachte 1], geboren [geboortedag] 1963 te [geboorteplaats], België.
Op 28 april 2009 is [bedrijf 2] BV in staat van faillissement verklaard.
Uit de faillissementsverslagen blijkt dat curator R. Ketting na de uitspraak van het faillissement getracht heeft om in contact te komen met de (indirect) bestuurder van [bedrijf 2] BV van dat moment, [medeverdachte 1], onder meer om de administratie te verkrijgen.
Echter, dit is niet gelukt. Het in het handelsregister vermelde telefoonnummer bleek buiten gebruik. Vervolgens zijn aangetekend verzonden brieven retour gekomen.
Volgens de curator heeft hij daarop contact opgenomen met de voormalig (indirect) bestuurder, verdachte [verdachte]. Tijdens een bespreking tussen de curator en verdachte [verdachte] zou [verdachte] hebben aangegeven dat de administratie van [bedrijf 2] BV deels in beslag was genomen door de Belastingdienst. Daarnaast zou verdachte [verdachte] aangegeven hebben dat de overige administratie door hem was overgedragen aan [medeverdachte 1], als opvolgend bestuurder van de [stichting 3]. De curator heeft hierbij verwezen naar een door hem opgemaakte dossiernotitie en een telefoonnotitie.
Verdachte [verdachte] zou dus niet in het bezit zijn van de administratie van [bedrijf 2] en uiteindelijk is de administratie niet aan de curator overhandigd, afgezien van één of twee documenten. Ketting heeft verklaard dat hij door de zeer beperkte uitlevering in het geheel geen inzage heeft gehad in de rechten en plichten van de rechtspersoon [bedrijf 2] BV.
Op 16 maart 2010 hebben in het kader van het strafrechtelijk onderzoek op diverse locaties in Nederland doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden. Eén van de locaties betreft de [adres 2] te [plaats 1]. Op dit adres was destijds mevr. [vriendin verdachte] woonachtig. Mevr. [vriendin verdachte] was de vriendin van verdachte [verdachte] en uit onderzoek is gebleken dat verdachte destijds op dit adres verbleef.
Een andere locatie waar een doorzoeking heeft plaatsgevonden betreft de [adres 3] te [plaats 2]. Deze woning was eigendom van verdachte [verdachte] en zijn ex-echtgenote,
[ex-echtgenote verdachte]. De woning was niet meer als zodanig bij hen in gebruik, maar het was nog wel eigendom van verdachte [verdachte] en zijn ex-echtgenote.
Tijdens de doorzoeking zijn op deze locaties diverse onderdelen van de administratie van [bedrijf 2] BV aangetroffen. Onder meer zijn aangetroffen:
- negen ordners met kasadministratie over de periode maart 2006 t/m september 2006 en januari 2007 t/m medio mei 2008;
- diverse ordners m.b.t. de bedrijfsvoering van [bedrijf 2] BV;
- een aantal ordners met betrekking tot de inkoop;
- een aantal ordners met betrekking tot de verkoop;
- een aantal ordners betrekking hebbende op kosten, personeel en overige zaken;
- diverse ordners met bankafschriften.
Verdachte [verdachte] heeft verklaard dat [medeverdachte 1] de administratie van [bedrijf 2] BV bij verdachte heeft achtergelaten. Verdachte heeft verder verklaard dat hij weliswaar contact heeft gehad met curator Ketting, maar dat die nimmer om de administratie van [bedrijf 2] BV gevraagd heeft. Als de curator dat gedaan had, dan zou hij die administratie aan hem hebben afgegeven.
Overwegingen met betrekking tot vorenstaande gang van zaken
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte [verdachte] feitelijk bestuurder is gebleven van [bedrijf 2] BV en dat [medeverdachte 1] louter als katvanger voor verdachte is opgetreden. De bewijsmiddelen die de officier van justitie hiervoor aandraagt kunnen deze conclusie naar het oordeel van de rechtbank echter niet dragen. Het is de rechtbank niet duidelijk op welke tijdens de verhoren door de rechter-commissaris ter beschikking gekomen stukken de officier van justitie in haar requisitoir doelt. Daarnaast is het ter terechtzitting door de officier van justitie overgelegde ‘verslag in toepassing van art. 60 Faillissementswet’ niet ondertekend en blijkt uit dit verslag niet zonder meer dat [medeverdachte 1] voor verdachte als katvanger is opgetreden inzake de [stichting 3].
De rechtbank is van oordeel dat verdachte [verdachte] ten aanzien van het onder feit 2 primair tenlastegelegde niet als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 2] BV kan worden beschouwd. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 2 primair ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat de verplichting ten opzichte van het te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, als bedoeld in art. 3:15i Burgerlijk Wetboek, rust op de natuurlijke personen die formeel en/of feitelijk de positie van bestuurder of commissaris van de gefailleerde onderneming vervullen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt onvoldoende dat verdachte [verdachte] op de datum van faillissement van [bedrijf 2] BV als zodanig beschouwd moet worden.
Verdachte wordt dan ook eveneens vrijgesproken van hetgeen hem onder feit 2 subsidiair ten laste is gelegd.
Conclusie t.a.v. feit 2
De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen onder feit 2 primair en subsidiair ten laste is gelegd.
5.2.3
Feit 3.
Feitelijke gang van zaken
Op 14 oktober 2008 is [bedrijf 2] BV opgericht. De datum van vestiging is
1 september 2008. Aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] BV is [bedrijf 9] BV, ook opgericht op 14 oktober 2008. Aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 9] BV is medeverdachte [medeverdachte 2], de zoon van verdachte [verdachte]. [medeverdachte 2] is in functie getreden op 14 oktober 2008.
Verdachte [verdachte] heeft in september 2008 besloten niet verder te gaan met zijn onderneming [bedrijf 2]. Na overleg met zijn zoon [medeverdachte 2] heeft deze zoon de winkel in [plaats 3] voortgezet in [bedrijf 2] BV. [medeverdachte 2] heeft de inventaris en de bedrijfsvoorraad, alles wat in de winkel in [plaats 3] stond, overgenomen van verdachte
[verdachte]. Verdachte [verdachte] deed de dagelijkse boekhouding. Na twee maanden kon [medeverdachte 2] de onderneming geestelijk en lichamelijk niet meer aan, waarop verdachte
[verdachte] het roer heeft overgenomen.
Bij vonnis van de rechtbank Assen van 18 augustus 2009 is [bedrijf 2] BV in staat van faillissement verklaard. Dat faillissement heeft [medeverdachte 2] op 3 augustus 2009 aangevraagd.
Uit de aangifte van curator Grollé, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en de verklaringen van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] leidt de rechtbank het volgende af.
[medeverdachte 2] heeft op 28 juli 2009 in samenspraak met verdachte [verdachte] besloten om de onderneming [bedrijf 2] BV te beëindigen. Op dezelfde dag heeft verdachte [verdachte] telefonisch contact opgenomen met [getuige 1] met de mededeling dat hij een partij fietsen te koop had voor hem. [getuige 1] had die dag geen mogelijkheden om langs te komen, doch verdachte [verdachte] stond erop dat [getuige 1] die dag nog langs zou komen. Uiteindelijk arriveerde [getuige 1] op 29 juni 2009 omstreeks 01.00 uur bij verdachte [verdachte] op de zaak in [plaats 3]. Die nacht heeft [getuige 1] de gehele partij fietsen, onderdelen en accessoires (behorende tot de boedel van [bedrijf 2] BV) gekocht voor een bedrag van € 41.000,--. [medeverdachte 2] was er van op de hoogte dat de transactie zou plaatsvinden en vervolgens heeft plaatsgevonden.
Dezelfde dag (29 juli 2009) vond de levering plaats. [medeverdachte 2] heeft volgens [getuige 1] meegeholpen met het laden van de restpartij in de vrachtwagen.
Hierna werd [getuige 1], eveneens op 29 juli 2009, gebeld door verdachte [verdachte], die hem vroeg of [getuige 1] alvast kon betalen. Verdachte [verdachte] heeft het rekeningnummer waarop het bedrag overgemaakt kon worden per sms doorgegeven aan [getuige 1] ([verdachte] [plaats 4] [rekeningnummer 1]). Op basis van het telefoonbericht en het ontvangen sms-bericht heeft [getuige 1] op 29 juli 2009 middels een spoedboeking € 41.000,-- overgemaakt op de genoemde rekening [rekeningnummer 1]. Deze rekening staat op naam van [verdachte] en/of [ex-echtgenote verdachte]. Volgens verdachte [verdachte] had hij nog een vordering op [bedrijf 2] BV van € 35.000,--. Door de verkoop van de partij fietsen aan [getuige 1] werd die schuld ingelost.
Uit de ter beschikking staande administratie is níet gebleken dat verdachte [verdachte]
€ 35.000,-- naar [bedrijf 2] BV heeft overgeboekt.
Feitelijke leiding
De verdediging heeft gesteld dat verdachte in de tenlastegelegde periode niet kan worden gezien als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 2] BV.
De rechtbank merkt in de eerste plaats op dat als bestuurders van vennootschappen ook kunnen worden aangemerkt degenen die zich zodanig hebben gedragen dat zij feitelijk in de hoedanigheid van bestuurder zijn opgetreden [2] . Verder overweegt de rechtbank met betrekking tot dit verweer als volgt.
Uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] vanaf 14 oktober 2008 middellijk bestuurder van [bedrijf 2] BV is geweest. Uit de bewijsmiddelen volgt echter ook dat vanaf die datum tot aan het faillissement op 18 augustus 2009 verdachte [verdachte] (tevens) feitelijk als bestuurder moet worden aangemerkt. Verdachte [verdachte] bestierde de administratie en regelde na twee maanden de dagelijkse gang van zaken binnen [bedrijf 2] BV. Medeverdachte [medeverdachte 2] was daartoe naar eigen zeggen immers niet meer in staat. Uit het voorgaande blijkt dat verdachte [verdachte] zelfstandig besluiten kon nemen aangaande [bedrijf 2] BV, zonder dat hij daarvoor verantwoording verschuldigd was aan anderen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op voornoemd handelen verdachte [verdachte] feitelijk als bestuurder van [bedrijf 2] BV kan worden aangemerkt en verstaat, in samenhang bezien met het dossier, dat, daar waar in de tenlastelegging het woord “bestuurder” is gebezigd, dit tevens een feitelijke betekenis heeft, in die zin dat daaronder tevens de middellijk en feitelijk bestuurder is begrepen. Het verweer van de raadsman wordt derhalve verworpen.
Conclusie t.a.v. feit 3
Verdachte [verdachte] heeft samen met zijn zoon en medeverdachte [medeverdachte 2] op
29 juni 2009, dus kort voor het faillissement van [bedrijf 2] BV op 18 augustus 2009, een partij fietsen, onderdelen en accessoires (behorende tot de boedel van [bedrijf 2] BV) verkocht aan [getuige 1]. Met de opbrengst is een schuld van [bedrijf 2] BV aan verdachte [verdachte] afgelost, terwijl verdachte wist dat daarmee andere schuldeisers zouden worden benadeeld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onder feit 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
5.2.4
Feit 4.
Feitelijke gang van zaken
Na de uitspraak van het faillissement van [bedrijf 2] BV op 18 augustus 2009 heeft curator Grollé diverse mondelinge en schriftelijke contacten onderhouden met de medeverdachte [medeverdachte 2] omtrent de uitlevering van de administratie van [bedrijf 2] BV. Uit het dossier blijken de volgende contacten.
Op 18 augustus 2009 heeft medeverdachte [medeverdachte 2] per mail aangegeven dat hij er zorg voor zal dragen dat de boekhouding vóór 25 augustus 2009 tot beschikking van de curator komt.
Op 3 september 2009 heeft medeverdachte [medeverdachte 2] per mail tegenover de curator aangegeven dat hij de administratie niet heeft. Deze zou zijn achtergebleven in het pand aan de [adres 4] te [plaats 3] en deze administratie zou door de heer [verhuurder] (verhuurder van het pand) zijn afgevoerd c.q. weggegooid.
Op 18 september 2009 is medeverdachte [medeverdachte 2] door de curator formeel en materieel aansprakelijk gesteld en verantwoordelijk gehouden voor het ongeschonden te voorschijn brengen van complete financiële administratie/boekhouding, zowel in fysieke als in digitale vorm. De curator sommeert medeverdachte [medeverdachte 2] om binnen veertien dagen na dagtekening, zijnde 18 september 2009, de complete financiële administratie/boekhouding van [bedrijf 2] BV, zowel in fysieke als in digitale vorm, uit te leveren.
Voorts is de curator er niet van overtuigd dat medeverdachte [medeverdachte 2] geen beschikking of toegang zou hebben tot de administratie, want hij weet wel een ‘factuur’ voor [bedrijf 4] te produceren en hij weet tot op de cent nauwkeurig te reproduceren aan wie en voor welke bedragen [bedrijf 2] BV facturen ten behoeve van de eerder gefailleerde [bedrijf 2] BV heeft betaald. Daarbij zou het gaan om een totaalbedrag van
€ 249.348,52.
Op 29 september 2009 heeft medeverdachte [medeverdachte 2] schriftelijk gereageerd op het schrijven van de curator d.d. 18 september 2009. Medeverdachte [medeverdachte 2] schrijft dat hij niet aan het verzoek van de curator om de complete financiële administratie ter beschikking te stellen kan voldoen, omdat de verhuurder van het pand, de heer [verhuurder], de inboedel en administratie van [bedrijf 2] BV uit eigen beweging zou hebben afgevoerd. Medeverdachte [medeverdachte 2] schrijft voorts dat hij de curator met betrekking tot het ongeschonden terugbezorgen van de administratie niet verder kan helpen. Vanwege het plaatsen van andere sloten is hem de toegang tot het pand ontzegd.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft toegezegd dat de curator een recente back-up zal krijgen van de financiële administratie welke nog beschikbaar moet zijn op de server.
Uiteindelijk is de administratie niet aan de curator overhandigd.
Vervolgens hebben op 16 maart 2010 in het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen verdachte [verdachte] op diverse locaties in Nederland doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden. Eén van de locaties betreft de [adres 2] te [plaats 1]. Op dit adres is woonachtig mevr. [vriendin verdachte]. Mevr. [vriendin verdachte] is de vriendin van verdachte [verdachte]. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte [verdachte] op dit adres verblijft.
Tijdens de doorzoeking zijn op deze locatie diverse onderdelen van de administratie van [bedrijf 2] BV aangetroffen, te weten:
- vijf ordners met kasadministratie over de periode 19-09-2008 t/m 25-7-2009;
- een aantal ordners met betrekking tot de inkoop;
- een ordner met betrekking tot de verkoop;
- een aantal ordners met betrekking tot de oprichting van de vennootschap, belastingen, kosten, bankzaken en overige zaken;
- ordners met bank- dan wel giroafschriften.
Een deel van deze administratie is aangetroffen onder het kruipluik achter de voordeur. Deze administratie, bestaande uit diverse ordners, was niet netjes neergezet. De ordners waren in de kruipruimte gegooid en het geheel lag als een "afvalberg" onder het kruipluik.
Verdachte [verdachte] heeft over het uitleveren van de administratie aan de curator Grollé verklaard:
“Ik heb een deel van de administratie meegenomen. Ik heb datgene waarvan ik dacht dat het belangrijk was gepakt. Ik heb dus op dezelfde avond, de 28e juli 2008, de administratie meegenomen. Volgens mij ben ik op 29 juli 2008 's morgens rond een uur of drie vertrokken.
U vraagt mij of ik weet waar die administratie lag. Het kon wel eens in de kruipruimte gelegen hebben. Ik heb de kruipruimte open gedaan en de administratie er zo in geknikkerd. Ik ging toen op vakantie en had de rommel (administratie) in de kofferbak van de auto staan en dacht toen, waar moet ik ermee heen. Ik heb het toen in de kruipruimte gegooid en er ook nooit meer naar omgezien. Het kan inderdaad wel zo zijn dat het om een doosje of vier ging.”
Door deze handelwijze heeft verdachte [verdachte], tezamen met de medeverdachte
[medeverdachte 2], de aanmerkelijke kans aanvaard dat de rechten van de schuldeisers zouden worden verkort.
Feitelijke leiding
Hetgeen door de rechtbank hiervoor onder feit 3 is overwogen omtrent het feitelijk leidinggeven door verdachte [verdachte] aan [bedrijf 2] BV dient hier als ingelast te worden beschouwd.
Opzet op bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers
De verdediging heeft gesteld dat curator Grollé verdachte [verdachte] niet naar de administratie van [bedrijf 2] BV heeft gevraagd en dat verdachtes zoon
[medeverdachte 2] dat evenmin heeft gedaan. Van opzet op bedrieglijke benadeling van schuldeisers zou dan ook geen sprake zijn.
De rechtbank overweegt in dit verband in de eerste plaats dat de curator geen reden had om verdachte [verdachte] naar de administratie van [bedrijf 2] BV te vragen omdat hij van de formeel bestuurder [medeverdachte 2] te horen kreeg dat die administratie weggegooid zou zijn.
Verder leidt de rechtbank uit de feitelijke gang van zaken af dat de curator in het geheel geen inzage heeft gehad in de rechten en plichten van de [bedrijf 2] BV. Hij kon op geen enkele manier controleren wat er in de periode voor het faillissement plaatsgevonden heeft, zulks terwijl een groot deel relevante administratie in bezit van verdachte [verdachte] was.
Vorenstaande moet worden bezien in het licht van de omstandigheid dat iedere ondernemer wettelijk verplicht is de administratie van zijn onderneming zeven jaren te bewaren en zo
nodig te voorschijn te brengen.
Het gaat dan in ieder geval om basisgegevens als:
- het grootboek;
- de debiteuren- en crediteurenadministratie;
- de voorraadadministratie;
- de in- en verkoopadministratie en
- de loonadministratie (bij personeel).
Degenen die aan deze administratieve verplichtingen zijn onderworpen worden geacht te weten dat de administratie een leidraad is voor financieel verantwoord handelen en dat als de curator in het faillissement niet kan beschikken over een deugdelijke administratie dit kan strekken tot benadeling van de faillissementsschuldeisers. Immers, zonder deugdelijke administratie kan de curator zich geen beeld vormen van de rechten en verplichtingen van de gefailleerde onderneming en van de gang van zaken binnen die onderneming voorafgaand aan het faillissement.
Deze verplichting vloeit voort uit de artikelen 105 en 106 van de Faillissementswet in combinatie met de jurisprudentie van de Hoge Raad [3] . Uit deze jurisprudentie volgt dat ook indien de curator tijdens zijn eerste contacten met (bestuurders en commissarissen van) de failliet niet expliciet zou hebben gevraagd naar de aanwezige administratie en daarbij behorende bewijsstukken de failliet uit eigen beweging de bestaande verplicht en onverplicht gehouden administratie aan de curator dient af te dragen. Verdachte heeft door administratie achter te houden bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de schuldeisers benadeeld zouden worden.
Het verweer van de verdediging dat de curator niet expliciet zou hebben gevraagd naar voornoemde administratie en de het achterhouden daarvan niet ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers zou hebben plaatsgevonden wordt dan ook verworpen.
Conclusie t.a.v. feit 4
Het onder feit 4 primair tenlastegelegde wordt derhalve bewezen verklaard.
5.3
De conclusie
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 3 primair en feit 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
[bedrijf 1] BV ([bedrijf 7]) in de periode van 24 maart 2006 tot en met 17 april 2007 in
Nederland, tezamen en in vereniging met [bedrijf 3] BV en met één rechtspersoon,
terwijl [bedrijf 1] BV bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle-Lelystad van 11 april 2007 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
b. op een tijdstip waarop zij en haar mededaders wisten dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één van haar schuldeisers op enige wijze hebben bevoordeeld,
immers hebben [bedrijf 1] BV en haar mededaders:
- een hoeveelheid inventaris en
- een hoeveelheid voorraad (D/AH25/018) en
- een hoeveelheid voorraad (D/AH025/019) en
- een banksaldo en
- een debiteurenvorderingen,
geleverd en overgedragen aan hem, verdachte en/of aan [bedrijf 3] BV en aldus buiten de boedel gebracht,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte telkens feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
[bedrijf 2] BV in de periode van 28 juli 2009 tot en met 18 augustus 2009 in
Nederland, terwijl [bedrijf 2] BV bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 18 augustus 2009 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers,
b. op een tijdstip waarop [bedrijf 2] BV wist dat het faillissement niet kon
worden voorkomen, één van haar schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld,
immers heeft [bedrijf 2] BV een hoeveelheid fietsen en onderdelen en accessoires verkocht en overgedragen aan [getuige 1] h.o.d.n. [bedrijf 4] en een betalingsbedrag van ongeveer 41.000 euro op een bankrekening van hem, verdachte laten storten en aldus buiten de boedel gebracht,
aan welke bovenomschreven verboden gedraging verdachte tezamen met [medeverdachte 2] feitelijk leiding heeft gegeven;
4.
[bedrijf 2] BV in de periode van 18 augustus 2009 tot en met 16 maart 2010 in Nederland, terwijl [bedrijf 2] “de fietssuper BV” bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Assen van 18 augustus 2009 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van haar schuldeisers, niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen ten opzichte van het te voorschijn brengen van de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, als bedoeld in artikel 15i van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte tezamen met [medeverdachte 2] feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair, feit 3 primair en feit 4 primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 341 ahf/onder a ahf/sub 3o en 341 ahf/onder a ahf/ sub 4o Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf:
feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk begaan door een rechtspersoon;
feit 3 primair en feit 4 primair
telkens het misdrijf:
feitelijk leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk begaan door een rechtspersoon.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich al dan niet samen met (een) ander(en) schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan bedrieglijke bankbreuk.
Hij heeft op berekenende en geraffineerde wijze in het zicht van faillissement geldbedragen ter grootte van in totaal ruim € 133.000,-- buiten de boedel van een tweetal bedrijven gehouden. Hierdoor heeft verdachte het naderende faillissement van de ondernemingen bespoedigd en zijn de schuldeisers van die ondernemingen in ernstige mate benadeeld. De kans op verhaal is mede door het handelen van verdachte vrijwel nihil gebleken.
Daarnaast hebben verdachte en zijn zoon, om hun sporen uit te wissen, de administratie van een van de bedrijven uit dat bedrijf weggehaald en voor de curator verborgen gehouden. Door het niet ter beschikking stellen aan de curator van die administratie konden de rechten en plichten van die onderneming niet te allen tijde worden gekend, hetgeen de curator van de failliete onderneming in een lastig parket heeft gebracht. Het belang van een goed gevoerde administratie is in het kader van een faillissement immers dat de curator goed inzicht heeft in de vermogenspositie van de gefailleerde, alsmede van de rechten en plichten van de schuldeisers en schuldenaren, ten behoeve van een zo gunstig mogelijke afwikkeling van de boedel.
Dit handelen is buitengewoon kwalijk te noemen. Niet alleen omdat de gedupeerde schuldeisers financiële schade leiden, maar ook omdat dergelijke vormen van fraude het vertrouwen tussen ondernemers onderling, dat van essentieel belang is voor een goed functionerend handelsverkeer, aantasten.
Hier komt bij dat verdachte geen enkel inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn handelen. Verdachte ziet zichzelf als een uitstekend ondernemer die met name door de Belastingdienst gedwarsboomd is. Daarmee miskent verdachte volledig zijn eigen rol in het gebeuren.
Bij haar strafbepaling houdt de rechtbank op de voet van art. 63 Sr rekening met de straf die op 6 november 2012 aan verdachte is opgelegd in verband met oplichting en deelneming aan een criminele organisatie.
Daarnaast is door de rechtbank rekening gehouden met:
- de ernst van de bewezen verklaarde feiten in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht), die in geval van een fraude met een benadelingsbedrag tussen € 125.000,-- en
€ 250.000,-- een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden vermelden (voor het niet te voorschijn brengen van administratie zijn geen oriëntatiepunten vastgesteld);
- de professionele opzet van het bewezenverklaarde;
- de grove wijze waarop het noodzakelijk vertrouwen in het handelsverkeer in het algemeen door verdachte is geschaad;
- het stelselmatige karakter van de bewezenverklaarde feiten.
Op grond van voorgaande overwegingen acht de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, op zijn plaats.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de strafmaat echter ook rekening met het tijdsverloop in deze zaak. Op 16 maart 2010 hebben diverse doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden. Op die datum heeft verdachte’s vervolging een aanvang genomen. De zaak is op [geboortedag] 2012 voor de eerste keer ter terechtzitting behandeld. Op die datum is de zaak
– op verzoek van de verdediging – verwezen naar de rechter-commissaris in verband met het verhoor van getuigen. De inhoudelijke behandeling heeft op 31 maart 2014 plaatsgevonden en er wordt op 14 april 2014 uitspraak gedaan. De totale tijdsduur van deze zaak bedraagt daarmee vier jaren en één maand en de overschrijding van de redelijke termijn (van twee jaren) bedraagt twee jaren en één maand. Een deel van deze overschrijding is toe te schrijven aan de omstandigheid dat op verzoek van de verdediging getuigen gehoord moesten worden door de rechter-commissaris (ook in de zaak van de medeverdachte), maar dat laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat sprake is van een overschrijding van die termijn, die voor ongeveer één jaar voor rekening van het openbaar ministerie komt. De rechtbank zal, rekening houdend met die overschrijding, een strafvermindering toepassen van één maand gevangenisstraf.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
Mr. A. Grollé in zijn hoedanigheid van curator, gevestigd te Hoogeveen, Donau 5-22, heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 351.965,16.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de vordering van de curator als één vordering namens de boedel aan de rechtbank wordt voorgelegd, de behandeling en beoordeling daarvan niet zonder meer eenvoudig maakt. Bij de beoordeling van de totale vordering moeten in verband met de hoogte van het eventueel toe te wijzen bedrag met betrekking tot vele afzonderlijk te beoordelen componenten van de vordering meerdere vragen door de rechtbank beantwoord worden.
Gelet op de betwisting door de verdachte en de complexiteit van het geheel levert het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de vordering nader te onderbouwen naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk zal verklaren. De benadeelde partij kan zijn vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 51, 57 en 63 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 3 primair en feit 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair, feit 3 primair en feit 4 primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:
feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van bedrieglijke bankbreuk begaan door een rechtspersoon;
feit 3 primair en feit 4 primair
telkens het misdrijf:
feitelijk leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk begaan door een rechtspersoon;
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 primair, feit 3 primair en feit 4 primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
  • omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

- bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Stam, voorzitter, mr. A.A.J. Lemain en mr. J. Wentink, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. Veldhuis, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 april 2014.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de FIOD/ECD nummer 44713. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
De verklaring die de verdachte ter terechtzitting van 31 maart 2014 heeft afgelegd, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik de administratie van [bedrijf 2] heb meegenomen. Ik heb daarover niet gesproken met de curator en ook niet met mijn zoon die op dat moment in het buitenland verbleef. De verstandhouding met hem was op dat moment niet dusdanig dat wij over de fysieke administratie hebben gesproken.
Ik was verantwoordelijk voor die administratie dat heb ik u net uitgelegd.
Feit 1
2.
Een geschrift (D/AH04/004, pag. 495 e.v.), te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Noord Nederland d.d. 27-03-2009, m.b.t. [bedrijf 1] BV, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
enig aandeelhouder naam: [bedrijf 3] B.V.
Adres : [adres 5], [plaats 5]
enig aandeelhouder sedert: 14-04-2006
bestuurder
naam: [bedrijf 3] B.V.
bevoegdheid alleen/zelfstandig bevoegd
3.
Een geschrift (D/AH04/005, pag. 498 e.v.), te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Noord Nederland d.d. 27-03-2009, m.b.t. [bedrijf 3] BV, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
enig aandeelhouder naam: [stichting 4]
Adres : [adres 6]., [plaats 6]
enig aandeelhouder sedert: 13-12-2007
bestuurder
naam: [stichting 4]
bevoegdheid alleen/zelfstandig bevoegd
Van 1 december 2004 tot 29 maart 2007 is Stichting [bedrijf 3] aandeelhouder van deze vennootschap. Van 2 december 2004 tot 26 maart 2007 is Stichting [bedrijf 3] bestuurder van deze vennootschap.
4.
Een geschrift (D/AH04/006, pag. 503 e.v.), te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Noord Nederland d.d. 30-07-2009, m.b.t. Stichting [bedrijf 3], voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
De akte van oprichting is gedateerd op 18 januari 2000.
Van 1 januari 2004 tot 12 oktober 2006 is [verdachte]
,geboren op [geboortedag] 1961 voorzitter, secretaris en penningmeester van deze stichting. Op 12 oktober 2006 draagt [verdachte] het voorzitter/penningmeester/secretarisschap over aan [stichting 2].
5.
Een geschrift als bedoeld in art. 344 lid 1 onder 1º Sv, te weten een afschrift van een vonnis van de rechtbank, Zwolle-Lelystad gedateerd 11 april 2007 (pag. 46 en 47), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, dat [bedrijf 1] BV in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. M.G.I.W. Teunis tot curator.
6.
Een proces-verbaal inzake onderzoek overeenkomsten "Geldlening" en "Schuldbekentenis met verpanding" d.d. 11 april 2006 van de verbalisant [verbalisant] d.d. 30 augustus 2010 (blz. 229 t/m 233) zakelijk weergegeven inhoudende:
Op 10 januari 1996 heeft [verdachte] zijn eerste rechtspersoon, genaamd [bedrijf 5] B.V. gekocht. Kort nadien heeft [verdachte] de statutaire naam van de rechtspersoon gewijzigd in [bedrijf 6] B.V. (hierna te noemen [bedrijf 6]), wat tevens de handelsnaam van de onderneming was. Op 22 maart 2006 is [bedrijf 7] B.V. ([bedrijf 6]) in staat van faillissement verklaard.
Op 14 april 2006 is de naam van [bedrijf 6] gewijzigd in
[bedrijf 5] B1 i.o,deze naamswijziging was reeds aangevraagd voor datum aanvraag faillissement
Direct na het faillissement van [bedrijf 6] heeft [verdachte], namens [bedrijf 7] B.V. i.o. (hierna te noemen [bedrijf 7]), zich bij curator mr. H.R. Quint gemeld als belangstellende voor een doorstart. Curator Quint is akkoord gegaan met de doorstart in [bedrijf 7] onder de voorwaarde dat [bedrijf 7] de schuld van [bank 1] overneemt met handhaving van de door de [bank 1] gevestigde zekerheden.
Als gevolg van de hiervoor genoemde voornemens wordt er op 24 maart 2006 een soort "stappenplan" opgesteld tussen [bedrijf 7] B.V. i.o. (hierna te noemen [bedrijf 7] en vertegenwoordigd [verdachte]) en [verdachte]. Hierin wordt vermeld: Overwegende dat: a) [bedrijf 7] een vennootschap is die een doorstartsituatie maakt en de activa van de curator H.R. Quint in zijn hoedanigheid als curator van [bedrijf 7] B.V. (KvK [KVK-nummer 1]) aankoopt;
b) [verdachte] voornemens is om vanuit privé deze aankoop te willen financieren;
c) [verdachte] de eigendomsrechten van de middels de activa/passiva-transactie met mr. H.R. Quint in zijn hoedanigheid als curator van [bedrijf 7] B.V. (KvK [KVK-nummer 1]) verkregen zaken wenst onder te brengen in [bedrijf 3] B.V. (KvK [KVK-nummer 2]);
d) Dat [bedrijf 3] B.V. de moedervennootschap van [bedrijf 7] zal worden en een financierende rol vervult binnen de groep waartoe [verdachte] behoort;
e) [verdachte] tot het voornemen zoals verwoord onder c. is gekomen gezien de risico's verbonden aan de voorgemelde overname en aangezien hij zoveel mogelijk zekerheden wenst te creëren voor zichzelf;
f) [bedrijf 3] B.V. de financierende functie heeft ten opzichte van haar dochtervennootschappen; wordt o.m. overeengekomen:
1) [verdachte] verstrekt aan [bedrijf 7] een geldlening groot € 400.000,--, welke geldlening door [bedrijf 7] aanvaard wordt;
2) De geldlening wordt verstrekt middels betaling van de gelden als vermeld in kopie bijgevoegde "Overeenkomst verkoop van activa'. De "Borgakte" van de [bank 1] geeft duidelijk weer dat [verdachte] zich als schuldenaar jegens de [bank 1] zal verbinden.
Hiertoe heeft [bedrijf 7] i.o. op 24 maart 2006 een overeenkomst gesloten met de curator waarbij de activa van [bedrijf 6] wordt overgenomen voor een bedrag van € 480.000,--. De koopprijs zal worden voldaan door betaling van € 20.000,-- voor immateriële activa aan de curator. Het resterende bedrag, € 460.000,--, betreft een overname van de schuld [bedrijf 6] aan de [bank 1] met alle daarop rustende zekerheden. Op 28 april 2006 wordt door de [bank 1] een borgakte ad € 400.000,-- opgesteld, welke door [verdachte] wordt ondertekend. [verdachte] stelt zich middels deze akte persoonlijk borg voor de schuld van [bedrijf 7] aan de [bank 1]. Op deze wijze heeft [verdachte] in [bedrijf 7] de bedrijfsactiviteiten voort kunnen zetten. Omdat [verdachte] akkoord is gegaan met de voorwaarde dat [bedrijf 7] de schuld van [bedrijf 6] aan de [bank 1] zou overnemen en [verdachte] daar persoonlijk borg zou voor staan, heeft [verdachte] op of omstreeks op 11 april 2006 twee (2) overeenkomsten opgemaakt. Blijkens een overeenkomst genaamd "Geldlening" d.d. 11 april 2006 erkent [bedrijf 3] B.V. (met als middellijk bestuurder [verdachte]) een schuld van € 420.000,-- aan [verdachte]. Opgemerkt wordt dat [bedrijf 3] B.V. in die periode de bestuurder en aandeelhouder was van [bedrijf 7]. Blijkens een overeenkomst genaamd "Schuldbekentenis met verpanding" d.d. 11 april 2006 erkent [bedrijf 7] een schuld van € 400.000,-- aan [bedrijf 3] B.V.
Op 1 december 2006 bevestigt de [bank 1] de overeenstemming van een afkoopvoorstel van [bedrijf 7] en [verdachte]. Dit document is door alle partijen ondertekend. De kredietfaciliteit op naam van [bedrijf 7] zal voor € 143.000,-- worden afgekocht. In de brief staat tevens vermeld: "Met de afkoop vervalt tevens de uit privé ten behoeve van de vennootschap afgegeven borgtocht" De betaling van € 143.000,-- heeft inmiddels plaatsgevonden. Blijkens een bankafschrift heeft [bedrijf 7] B.V. op 1 april 2006 € 143.331,68 overgemaakt met daarbij vermeld "vervroegde aflossing rentevast lening 66.62.53.072. Op 17 juli 2006 wordt op verzoek van [bedrijf 3] B.V. ([verdachte]) de Schuldbekentenis met verpanding d.d. 11 april 2006 ingetrokken.
Op 6 oktober 2006 houdt [bedrijf 3] B.V. een algemene vergadering van aandeelhouders. Tijdens deze vergadering wordt het volgende besloten:
  • Terugbetaling van de verstrekte lening met betrekking tot de akte van schuldbekentenis d.d. 11 april 2006. Voorgesteld wordt dat de activa van [bedrijf 3] B.V. als middel van terugbetaling zal worden aangeboden.
  • De goedkeuring van een bestuurswissel. De bestuurder van [bedrijf 3] B.V., Stichting [bedrijf 3], zal per 12 oktober 2006 onder verlening van décharge voor het gevoerde beleid worden ontslagen.
  • Per 12 oktober 2006 zal [stichting 2] als bestuurder van [bedrijf 3] B.V. worden aangesteld.
De vorenstaande besluiten worden in aanwezigheid van de heer [naam 1], werkzaam bij notariskantoor [notariskantoor], goedgekeurd en [verdachte] wordt gemachtigd om zorg te dragen voor de uitvoer van bovenstaande besluiten.
Als gevolg van vorenstaande besluiten wordt door [verdachte] op 6 oktober 2006 een brief gestuurd naar [bedrijf 3] B.V., waarin hij de verstrekte lening d.d. 27 maart 2006 en ondertekend op 11 april 2006, opeist. Hierop wordt tussen [verdachte] en [bedrijf 3] B.V. een overeenkomst opgemaakt, gedateerd 10 oktober 2006, waarin wordt overeengekomen dat op 12 oktober 2006:
  • De banksaldo's van [bedrijf 10] en [bedrijf 1] B.V. ([bedrijf 7]);
  • De voorraden van [bedrijf 3], [bedrijf 10] en [bedrijf 1] B.V. ([bedrijf 7]);
  • De inventaris van [bedrijf 3], [bedrijf 10] en [bedrijf 1] B.V. ([bedrijf 7]);
  • De inventaris van vervoersmiddelen van [bedrijf 1] B.V. ([bedrijf 7]);
ter terugbetaling van de verstrekte lening worden overgenomen.
Op basis van de hiervoor genoemde overeenkomst (d.d. 10-10-2006) worden vijf (5) overname-overeenkomsten opgemaakt, gedateerd 12 oktober 2006:
  • Overname van inventaris: [bedrijf 3] B.V. verkoopt aan [verdachte] de inventaris voor een bedrag van € 15.000,--;
  • Overname van voorraad: [bedrijf 3] B.V. verkoopt aan [verdachte] de handelsvoorraad voor een bedrag van € 46.603,--;
  • Overname van voorraad: [bedrijf 3] B.V. verkoopt aan [verdachte] de handelsvoorraad voor een bedrag van € 14.039,--;
  • Overname van banksaldo: [bedrijf 3] B.V. verkoopt aan [verdachte] het banksaldo voor een bedrag van € 6.399,70; (opgemerkt wordt dat in de overeenkomst wordt genoemd dat de verkoper aan koper levert de debiteurenvordering. Dit had vermoedelijk moeten zijn "verkoper levert aan koper het banksaldo.");
  • Overname van debiteurvordering: [bedrijf 3] B.V. verkoopt aan [verdachte] de debiteurenvordering voor een bedrag van € 10.741,12
Gelet op vorenstaande overeenkomsten levert [bedrijf 3] B.V. op 12 oktober 2006 de activa met een totaalbedrag van 92.782,82 aan [verdachte].
Na de doorstart is [verdachte] met zijn onderneming [bedrijf 7] gaan bedrijfsvoeren en heeft [bedrijf 7] o.m. aan haar verplichtingen ten opzichte van de [bank 1] voldaan. De kredietfaciliteit op naam van [bedrijf 7] is afgekocht en de uit privé ten behoeve van de vennootschap afgegeven borgtocht is komen te vervallen.
Op basis van de overeenkomsten "Geldlening" en "Schuldbekentenis met verpanding" d.d. 11 april 2006 haalt [verdachte] op 12 oktober 2006 de activa met een totaalbedrag van
€ 92.782,82 uit [bedrijf 3] B.V.
7.
Een proces-verbaal van verhoor van 21 juni 2010 (pag. 361 t/m 360 ), voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Vraag verbalisanten: Wat kunt u verklaren omtrent de lening van € 420.000,= aan [bedrijf 3] B.V.?
Antwoord:
lk heb mij daarover moeten verantwoorden tegenover de curator in het faillissement van [bedrijf 1] BV. Op 9 april 2007 is mr. Teunis als curator aangesteld in het faillissement van [bedrijf 1]. In september of oktober heeft mr. Teunis mij bestuursaansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 250.000 omdat hij vond dat ik de crediteuren benadeeld had. Hij wilde de transactie terugdraaien, omdat hij het recht had om dat binnen een jaar te doen. De curator als feitelijk nieuwe bestuurder van de onderneming en ik hebben samen een akkoord weten te bereiken door aan hem een bedrag van € 10.000 te betalen. Daarmee heeft hij de transactie goedgekeurd.
De overeenkomst van Geldlening is opgemaakt na het faillissement van [bedrijf 5]. Ik had een borgstelling in privé afgesloten bij de [bank 1] voor een bedrag van € 420.000. De [bank 1] had het pandrecht op de activa van [bedrijf 6] waarbij een waarde behoorde van € 400.000. De goederen waren dus eigendom van de [bank 1]. Ik moest dus in privé tekenen dat ik borg stond voor deze lening. Ik kocht dus in feite doordat ik de [bank 1] lening tekende de activa die de bank had gewaardeerd op € 400.000 van de [bank 1]. Ik heb vervolgens de activa ingebracht in [bedrijf 3], omdat [bedrijf 3] de Holding was van alles. [bedrijf 3] heeft vervolgens de activa weer ingebracht in [bedrijf 7] ([bedrijf 1] BV).
Er moet nog een akte zijn van de lening die ik in privé heb afgesloten bij de [bank 1] ten bedrage van € 420.000. lk heb deze akte samen met mijn vrouw deze akte in Amsterdam getekend op het kantoor van de [bank 1], in de periode tussen 25 maart 2006 en 10 april 2006. Er moet een activa-overeenkomst zijn met mr. Quint, ik dacht van € 420.000.
U verteld mij dat in de akte € 480.000 staat. Ik had uiteindelijk een schuld aan de [bank 1]
van € 420.000. Hoe ze, de curator en de bank, dat onderling geregeld hebben weet ik niet. Ik moest in ieder geval de vordering van de bank van € 420.000 in privé overnemen. Uiteindelijk heb ik de lening ingelost op 3 december 2006 afgelost door middel van een finale betaling voor € 55.000. In de tussenliggende periode had ik stelselmatig bedragen afgelost aan de [bank 1]. Dat was ook de afspraak die ik gemaakt had met de [bank 1]. Ik zou binnen een half jaar de schuld inlossen, omdat ik dan bij de [bank 1] weg zou gaan. Ik had de activa dus ingebracht in [bedrijf 7]. [bedrijf 7] is toen gaan bedrijfsvoeren met deze activa en heeft daaruit de fietsen en dergelijke verkocht. De opbrengsten van de verkopen kwamen ten goede aan de bankrekeningen van [bedrijf 7] en [bedrijf 10] en [bedrijf 3]. De [bank 1] heeft uiteindelijk de schuld tegen deze opbrengstenrekeningen kunnen weg strepen. Op 10 oktober 2006 heb ik als bestuurder afstand en in de [stichting 2] een nieuwe bestuurder gevonden.
Ik had dus op 26 maart 2006 de inventaris die was getaxeerd op € 56.000 gekocht van de [bank 1] en vervolgens op 11 april 2006 ingebracht middels die leningsconstructie in [bedrijf 7].
In oktober 2006 heb ik middels een akte de activa opgeëist voor het exact zelfde bedrag als waarvoor ik het op 11 april had ingebracht, namelijk € 56.000.
Vraag: Wanneer heeft u de betreffende € 420.000,-- overgemaakt naar [bedrijf 3] B.V. en van welke rekening heeft u dat overgemaakt?
Antwoord: Er is geen fysiek geld overgemaakt naar [bedrijf 3]. De activa is aan [bedrijf 3] overgedragen op basis van een schulderkenning van [bedrijf 3] aan mij privé. De grondslag voor deze schulderkenning is de privé borgstelling van € 420.000 aan de [bank 1].
Wij tonen u een overeenkomst "Schuldbekentenis met verpanding".
Vraag: Wat kunt u omtrent dit document verklaren?
Antwoord: Dit document is het vervolg op de hiervoor besproken akte van geldlening. De totstandkoming van dit document ging op dezelfde wijze als de hiervoor besproken akte van geldlening.
Vraag: Waarom is de betreffende overeenkomst overgemaakt?
Antwoord: Door het opmaken van deze akte werd door [bedrijf 6] 2 de schuld erkent aan [bedrijf 3]. De consequentie van deze akte voor [bedrijf 6] 2 was dat de activa opeisbaar werd onder bepaalde voorwaarden. Dat was het geval van faillissement of beëindiging van bedrijfsactiviteiten. Onder nummer 5b in deze akte staat dat. Op basis van deze akte kon ik op een gegeven moment de spullen opeisen.
Vraag: Waar is de "bijgevoegde" lijsten verpanding?
Antwoord: Dat zou ik zo niet weten. Ik weet dat ze er bij gezeten hebben. Er moeten lijsten in de administratie zitten. Ze zijn ook bij de curator Quint op te vragen.
Vraag: Wat kunt u omtrent de in de overeenkomst vermelde schuldenaar [bedrijf 7] B.V. verklaren?
Antwoord: De B.V. was in opstart. De onderneming bestond als zodanig. De rechtspersoon is in dezelfde week, op de 14e, bekrachtigd.
Vraag: In de akte staat opgenomen dat de schuldenaar ([bedrijf 7] B.V.) op 27 maart 2006 400.000,-- ter leen heeft ontvangen van de schuldeiser ([bedrijf 3] B.V.).
Wat kunt u hieromtrent verklaren?
Antwoord: Het is natuurlijk zo dat wij na het faillissement van [bedrijf 6] een doorstart hebben gemaakt. Ik had hiertoe inmiddels een overeenkomst gesloten met de curator Quint op vrijdag 24 maart 2006 en op maandag 27 maart 2006 zijn wij met [bedrijf 7] doorgegaan. Na de doorstart moesten er nog een aantal overeenkomsten opgesteld worden. Deze overeenkomsten zijn uiteindelijk op 11 april 2006 tot stand gekomen. En in die tussentijd hebben wij dus gebruik gemaakt van de activa wat overkwam van [bedrijf 6]. Vandaar dat in de overeenkomst "schuldbekentenis met verpanding" de zinsnede is opgenomen dat [bedrijf 7] op 27 maart 2006 dus gelden ter leen heeft ontvangen. Wij zijn van start gegaan en de opbrengsten zijn bij [bedrijf 7] binnengekomen.
Vraag: Volgens ons (verbalisanten) horen de overeenkomsten "geldlening" en "schuldbekentenis met verpanding" bij elkaar. Hoe zit het met het verschil van € 20.000,00?
Antwoord: Die zal nog op de balans van [bedrijf 3] B.V. staan. Hoe het exact met de bedragen zat, weet ik niet meer. Bij mijn weten had ik met de curator Quint afgesproken dat ik de activa voor 400.000 zou overnemen en dat ik 20.000 op de boedelrekening zou storten. Ik had bij de [bank 1] een borgakte ondertekend te grootte van € 420.000. Nadien zag ik dat de curator € 480.000 (€ 460.000 en 20.000 in de overeenkomst had opgenomen. Waarom hij dat heeft gedaan, weet ik niet. Uiteindelijk heb ik aan [bedrijf 3] 420.000 en 400.000 doorgeleend aan [bedrijf 7].
Zoals eerder gesteld heb ik in oktober 2006 het bestuur van [bedrijf 3] overgedragen aan de [stichting 2], de heer [naam 2]. Op basis van de hiervoor besproken overeenkomsten "geldlening" en "schulderkenning met verpanding" heb ik kort voor de bestuurswissel, zoals overeengekomen, de activa opgeëist en opgenomen.
8.
Een proces-verbaal van verhoor van 27 september 2010 (pag. 301 t/m 305 ), voor zover inhoudende de verklaring van de getuige M.G.I.W. Teunis zakelijk weergegeven:
Vraag: Wat kunt u vertellen omtrent de vermeende benadeling van crediteuren.
Antwoord: Zoals ik ook in mijn faillissementsverslagen heb geschreven heb ik onderzoek gedaan of er sprake is van onbehoorlijk bestuur en/of paulianeus handelen.
Ik heb m.b.t. de bestuursaansprakelijkheid diverse gesprekken gevoerd met [verdachte]. Desgevraagd heeft hij mij de gehele constructie m.b.t. de doorstart van [bedrijf 1] B.V. en overname van de activa van mr. Quint uiteengezet. Naar aanleiding van die gesprekken heb ik [verdachte] op 6 november 2007 een uitgebreide brief gestuurd. Omdat ik de door [verdachte] toegezegde bewijsstukken niet heb ontvangen heb ik gesteld dat de transactie welke is verricht door [bedrijf 1] B.V. onverplicht is geschied, waardoor overige crediteuren van [bedrijf 1] B.V. zijn benadeeld. Ik heb [verdachte] in genoemde brief aansprakelijk gesteld voor € 250.000,00.
Vraag: Wat kunt u over de overeenkomsten "Geldlening" en "Schuldbekentenis met verpanding" verklaren?
Antwoord: Ik heb deze documenten gezien. Na mijn brief van 6 november 2007 is [verdachte] bij mij op kantoor geweest met deze documenten. lk heb deze documenten niet erkend. [verdachte] had deze documenten zelf gemaakt. Dit was een paulianeuze actie. Dat was vrij gemakkelijk te constateren. Hij kon weten dat wanneer hij op basis van die documenten activa uit de rechtspersoon trekt, hij overige crediteuren gaat benadelen.
Vanwege het paulianeuze karakter van diverse transacties heb ik beslag laten leggen op de woning van [verdachte]. Daar werd [verdachte] zenuwachtig van. Hij wilde wel meewerken en gaf aan dat ik maar contact op moest nemen met notariskantoor [notariskantoor]. Dat kantoor zou kunnen bevestigen dat alles geheel netjes was verlopen, lk heb telefonisch contact gehad met het betreffende kantoor en ik heb gesproken met de heer [naam 1]. Inhoudelijk weet ik het niet meer exact, maar ik weet nog wel dat ook de heer [naam 1] mij niet heeft kunnen overtuigen.
In uw 2e faillissementsverslag geeft u aan dat [verdachte] na lang onderhandelen akkoord is
gegaan een regeling met u te treffen. Uiteindelijk heeft [verdachte] € 10.000,00 aan de boedel vergoed.
Vraag: Wat was de grondslag voor deze regeling? Waarom bent u met een regeling akkoord gegaan?
Antwoord: lk heb contact gehad met de Belastingdienst en al gauw bleek dat die
€ 250.000,00 er nooit zou komen. Er was een vrijwel lege boedel en ik zou dan een procedure moeten beginnen. Maar bij aanmelding zou ik ongeveer € 8.000,= tot € 9.000,= aan griffierechten moeten betalen. Die zou ik uit eigen zak moeten betalen. Dat was dus onaantrekkelijk. Uiteindelijk heb ik met [verdachte] een deal gesloten voor € 10.000,=. Dit bedrag staat natuurlijk niet in verhouding tot het bedrag waarvoor ik [verdachte] aansprakelijk voor heb gesteld. Maar ik had een beeld dat dit bedrag uiteindelijk wel binnen zou kunnen komen. Met pijn en moeite is dit bedrag uiteindelijk ook binnen gekomen.
9.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, inhoudende de verklaring van de getuige M.G.I.W. Teunis van 16 oktober 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik constateerde als curator van [bedrijf 1] dat er vlak voor het faillissement activa waren verkocht voor een bedrag van 400.000 euro welk bedrag was verrekend met [verdachte]. Er had geen daadwerkelijke betaling plaats gevonden. Verder constateerde ik dat de aandelen van [bedrijf 1] waren overgedragen aan een vage man in Den Haag die nauwelijks Nederlands kon. [verdachte] was niet meer bij [bedrijf 1] betrokken omdat hij kort voor het faillissement de aandelen had overgedragen aan die vage figuur.
Ik heb [verdachte] middels een dagvaarding aansprakelijk gesteld en een gesprek met hem gehad. Dat heeft er toe geleid dat er een deal kon worden gesloten waarbij een deel van het nadeel dat hij had berokkend zou worden vergoed. Hij heeft het afgesproken bedrag ook betaald. Ik ga er van uit dat ik op dat moment op de hoogte was van het faillissement waarin Quint curator was. Volgens mij heeft Quint in zijn faillissement activa aan [verdachte] verkocht, dan wel aan een vennootschap in oprichting waar hij bij betrokken was. Ik denk dat dat de activa zijn die in mijn faillissement misten. Ik heb met hem een deal gesloten die realistisch was. Dat wil zeggen die hij ook zou kunnen nakomen. Ik weet zeker dat die [bank 1] schuld daarbij niet aan de orde is geweest. Kort voor de datum van het faillissement zijn activa aan de boedel onttrokken. Het faillissement van Quint en dat van mij lagen in de tijd vlak na elkaar. U houdt mij voor dat de overdracht van de activa geschiedde op 12 oktober 2006 en dat het faillissement van [bedrijf 1] 11 april 2007 was. Die transactie heeft plaats gevonden bijna een jaar voordat het faillissement was uitgesproken.
Ik deed het faillissement van [bedrijf 1]. Ik heb een dagvaarding uitgebracht die ik u overhandig zodat die in kopie aan het proces-verbaal kan worden gehecht. Daarin wordt [verdachte] aangesproken voor 250.000 euro. Ik weet niet meer hoe dat bedrag is samengesteld. Het staat me bij dat het werkelijke bedrag hoger was en dat ik dit als gulden middenweg heb bepaald. Of ik [verdachte] nu aansprak voor 400.000 euro of voor 250.000 euro. Ik vermoedde dat die bedragen toch niet zouden zijn te innen.
U houdt mij voor dat in het faillissementsverslag wordt gesproken over een overeenkomst waarbij [verdachte] van Quint activa overnam. Ik zeg u dat ik [verdachte] pas sprak nadat ik hem had gedagvaard. Ik had te maken met de formele bestuurder [naam 2].
U vraagt mij hoe ik in mijn faillissementsverslag tot de vaststelling ben gekomen dat [verdachte] via [bedrijf 3] 400.000 euro aan [bedrijf 7] beschikbaar heeft gesteld. Ik zeg u dat ik dat niet meer weet. Ik weet nog wel dat er feitelijk niets was betaald. Het was een papieren transactie. Dat was voor mij de reden aan een faillissementspauliana te denken. Ik zeg u dat ik wel veel overeenkomsten heb gezien met overdrachten van aandelen en activa waarbij [verdachte] telkens beide partijen vertegenwoordigde. Ik herinner me nu dat ik die stukken van [verdachte] kreeg en dat hij mij er van probeerde te overtuigen dat die overeenkomsten rechtmatig waren
.
10.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, inhoudende de verklaring van de getuige H.R. Quint van 11 oktober 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik was curator in het faillissement van [bedrijf 5]. Die is overgegaan in [bedrijf 1]. U houdt mij voor een overeenkomst verkoop activa op blz. 624 van het proces-verbaal. Dat document ken ik.
De overeenkomst heeft betrekking op een "kasrondje". Dat is wat ongebruikelijk omdat een bank zich bij een faillissement meestal terugtrekt. In dit geval heeft de [bank 1] de doorstart van het bedrijf gefinancierd. De BV in oprichting krijgt de activa, maar daar staat tegenover dat ze de schuld aan de [bank 1] ook overnemen.
De 20.000 euro waarvan sprake is, is geld dat beschikbaar kwam voor de schuldeisers in het faillissement.
De zekerheidsrechten zijn van de activa afgegaan omdat een verkrijger die activa nooit zal overnemen als daar nog zekerheidsrechten op rusten. Of de [bank 1] direct weer een pandrecht heeft gevestigd op de activa jegens de BV in oprichting is mij niet bekend. Ik had alleen met de failliet te maken.
Formeel wordt de schuld dus afgelost, maar er wordt niet daadwerkelijk geld betaald.
De 20.000 euro waarvan in de overeenkomst (blz. 624) sprake is, is voldaan. Ik weet niet meer door wie. Ik overhandig u de gegevens daarvan zodat die aan het proces-verbaal kunnen worden gehecht.
Het A4 dat als 1 genummerd is geeft de betaling van 20.000 euro weer. De betaling is verricht door [bedrijf 11] BV, zoals helemaal rechtsonder is te zien.
11.
Een geschrift (D/AH25/017 blz. 967 t/m 972) te weten een origineel ondertekende
overeenkomst "Overname van inventaris". inhoudende dat [bedrijf 3] BV verkoopt aan [verdachte] de inventaris voor een bedrag van € 15.000,--.
12.
Een geschrift (D/AH25/018 blz. 973 t/m 974) te weten origineel ondertekende overeenkomst "Overname van voorraad" inhoudende dat [bedrijf 3] BV verkoopt aan [verdachte] de voorraad voor een bedrag van € 46.603,--.
13.
Een geschrift (D/AH25/019 blz. 975 t/m 976) te weten origineel ondertekende overeenkomst "Overname van voorraad" inhoudende dat [bedrijf 3] BV verkoopt aan [verdachte] de voorraad voor een bedrag van € 14.039,--.
14.
Een geschrift (D/AH25/020 blz. 977 t/m 978) te weten origineel ondertekende overeenkomst "Overname van banksaldo" inhoudende dat [bedrijf 3] BV verkoopt aan
[verdachte] het banksaldo voor een bedrag van € 6.399,70.
15.
Een geschrift (D/AH25/021 blz. 979 t/m 980) te weten origineel ondertekende overeenkomst "Overname van debiteurenvordering" inhoudende dat [bedrijf 3] B.V. verkoopt aan [verdachte] de debiteurenvordering voor een bedrag van € 10.741,12.
16.
Een geschrift (D/AH04/039 blz. 707 t/m 708) te weten: De akte van geldlening d.d. 11 april 2006 van [verdachte] aan [bedrijf 3] BV. Hierin erkent [bedrijf 3] BV (met als middellijk bestuurder [verdachte]) een schuld van € 420.000,-- aan [verdachte].
17.
Een geschrift (D/AH04/041 blz. 712 t/m 716) te weten: Een akte van schuldbekentenis met verpanding d.d. 11 april 2006. [bedrijf 3] BV is pandhouder op de goederen van [bedrijf 7] Waarin [bedrijf 7] een schuld van € 400.000,-- erkent aan [bedrijf 3] BV.
18.
Een geschrift (D/AH25/014 blz. 963 t/m 964) te weten:
Origineel ondertekende notulen algemene vergadering van aandeelhouders van [bedrijf 3] BV d.d. 6 oktober 2006.
Feit 3/4
19.
Een geschrift (D/AH02/003, pag. 411), te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Noord Nederland d.d. 17-04-2009, m.b.t. [bedrijf 2] BV, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
enig aandeelhouder naam: [bedrijf 9] BV
Adres : [adres 4], [plaats 3]
enig aandeelhouder sedert: 14-10-2008
bestuurder
naam: [bedrijf 9] BV
bevoegdheid alleen/zelfstandig bevoegd
20.
Een geschrift (D/AH02/003, pag. 416), te weten een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel Noord Nederland, d.d. 17-08-2009 m.b.t. [bedrijf 9] BV voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
enig aandeelhouder
naam [medeverdachte 2]
geboortedatum- en plaats [geboortedag]-1986, [geboorteplaats]
enig aandeelhouder sedert 14-10-2008
bestuurder
naam [medeverdachte 2]
geboortedatum- en plaats [geboortedag]-1986, [geboorteplaats]
datum in functie 14-10-2008
titel algemeen/directeur
bevoegdheid alleen/zelfstandig bevoegd
21.
Een geschrift als bedoeld in art. 344 lid 1 onder 1º Sv, te weten een afschrift van een vonnis van de rechtbank, Assen gedateerd 18 augustus 2009 (pag. 409 en 410), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, dat [bedrijf 2] BV in staat van faillissement is verklaard, met aanstelling van mr. A. Grollé tot curator.
22.
Een geschrift, te weten een aangifte faillissementsfraude van mr. A. Grollé, curator in het faillissement van [bedrijf 2] B.V., gericht tegen [verdachte], [medeverdachte 2] en [verhuurder]., d.d. 20 januari 2010, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Met toestemming van de Rechter-commissaris doe ik in mijn functie als curator van bovenstaande vennootschap aangifte van het feit dat een feitelijk bestuurder [verdachte] en de hoogste statutaire bestuurder [medeverdachte 2] zich vermoedelijk schuldig hebben gemaakt aan het plegen van bedrieglijke bankbreuk (art. 341 jo. artikel 51 Wetboek van Strafrecht, respectievelijk 343 Wetboek van Strafrecht), valsheid in geschrift (art. 225 Wetboek van Strafrecht) en het niet voldoen aan de inlichtingenplicht richting curator (art. 194 Wetboek van Strafrecht). In het zicht van het faillissement van bovenstaande vennootschap zijn ten nadele van de schuldeisers vermoedelijk goederen en gelden onttrokken aan de boedel, zijn er vermoedelijk goederen beneden de waarde vervreemd, zijn er vermoedelijk onjuiste inlichtingen verstrekt aan de curator c.q. zijn er géén inlichtingen verstrekt op door curator gestelde vragen en is er vermoedelijk niet voldaan aan de op hen rustende verplichtingen ten opzichte van het voeren van een administratie zoals genoemd in artikel 10 BW, Boek 2,
Titel 1. Bovendien hebben de heren [verdachte] niet voldaan aan de op hen rustende verplichting om deze administratie ongeschonden te voorschijn te brengen.
Hoewel [medeverdachte 2] op papier directeur is van [bedrijf 2] B.V. heb ik van leveranciers, een werknemer, afnemers en verhuurder van het winkelpand van failliet begrepen dat zij nagenoeg uitsluitend zaken deden met de vader van [medeverdachte 2]: [verdachte].
In het zicht van het faillissement, op 28 juli 2009, heeft failliet een niet verder gespecificeerde "restpartij onderdelen en fietsen" verkocht aan de heer [getuige 1] h.o.d.n. [bedrijf 4] te [plaats 7]. Door [medeverdachte 2] is mij een factuur getoond van deze transactie voor een bedrag van € 49.087,50 (inclusief BTW). Deze transactie zou volgens mededeling van [medeverdachte 2] aan mij nog niet zijn betaald. Er was evenwel geen enkele vorm van administratie (fysiek dan wel digitaal) door mij aangetroffen dus ook geen facturen, die de transactie kon staven. [medeverdachte 2] beloofde mij dat hij een afschrift van de factuur zou verstrekken. Deze factuur heb ik daags daarna van hem ontvangen. Ik heb daarop een brief geschreven naar de debiteur en hem verzocht voormeld bedrag binnen 5 werkdagen te voldoen op de boedelrekening. In antwoord op mijn verzoek kreeg ik in eerste instantie een fax waarin stond dat er van alles mankeerde aan de fietsen en dat hij kortgezegd een korting wenste te bedingen van 40% op de koopprijs. Ik werd dus in eerste instantie door [bedrijf 4] in de veronderstelling gelaten dat er nog niets betaald was. Ik heb deze fax doorgeleid aan [medeverdachte 2]. Die heeft daarop commentaar geleverd welk commentaar ik doorgeleid heb aan [bedrijf 4] met de mededeling (kortgezegd) dat hij gewoon moest betalen en dat ik anders zou gaan procederen. Daarna ontving ik een fax van [bedrijf 4] (de heer [getuige 1]) waarin hij beweerde deze factuur ex. BTW te hebben betaald op rekening nr. [rekeningnummer 1] t.n.v. [verdachte]. Een kopie van de factuur stuurde hij me later per fax. Deze kopie week duidelijk af van de factuur die mij door de heer [verdachte] was overhandigd. Onder aan de factuur was het bankrekeningnummer ([rekeningnummer 2]) van [bedrijf 2] BV weggehaald. Hiervoor in de plaats was als opmerking opgenomen:
"Factuur wordt per ommegaande betaald onder vermelding van factuurnummer op reknr. [verdachte] [rekeningnummer 1]". Door [bedrijf 4] is een bedrag van € 41.000,00 overgemaakt op dit rekeningnummer Dit rekeningnummer behoort niet aan [bedrijf 2]BV toe doch is waarschijnlijk een particuliere rekening van [verdachte]. De heer [getuige 1] heeft mij een kopierekeningafschrift gezonden d.d. 29-07-2009 waarop deze betaling is opgenomen met de volgende vermelding: "[rekeningnummer 1] [verdachte] [woonplaats], Spoedopdracht, restpartij fietsen, € 41.000,00" (debet mutatie).
Naast deze factuur mocht ik gelijktijdig nog twee (kopie-)facturen van de heer [getuige 1] ontvangen die weer afweken van bovengenoemde facturen. Er zijn inmiddels van één enkele transactie dus vier verschillende facturen opgedoken. Door [verdachte] en [medeverdachte 2] is er dus duidelijk gemanipuleerd met facturen. Op 2 september 2009 heb ik bij de [bank 2] kopie rekeningafschriften opgevraagd van de rekeningen van failliet. Deze heb ik op 9 september 2009 ontvangen.
Op één van deze afschriften kom ik de volgende transactie tegen op 10 juni 2009: "[rekeningnummer 1] [verdachte] declaratie € 450,00" (debet mutatie).
Hierdoor is bij mij het vermoeden gerezen dat een bedrag groot € 41.000,00 door [bedrijf 4] is overgeboekt op de privérekening [rekeningnummer 1] van de heer [verdachte] en dat de heer [verdachte] dit bedrag heeft onttrokken aan de boedel.
Inventaris en materieel:
De inventaris en het materieel van de winkel blijken in augustus 2009 uit het pand aan de [adres 4] in [plaats 3] te zijn verdwenen. Volgens de verhuurder van het pand, de heer [verhuurder], heeft hij het pand op 1 augustus 2009 betreden en trof hij een leeg pand aan en zag hij dat er een onvoorstelbare chaos was aangericht.
Hiermee geconfronteerd, mailt [medeverdachte 2] aan mij dat de [verhuurder] de spullen zou hebben afgevoerd en verkocht. [verhuurder] ontkent dit ten stelligste. Mede gezien de schade die in en aan het pand is aangericht weet ik niet wat het belang van de verhuurder, de heer [verhuurder], kan zijn geweest om deze vernielingen aan te richten.
De inventaris is dus verdwenen en ook als zodanig aan de boedel onttrokken.
Ik heb de heer [medeverdachte 2] diverse malen verzocht om mij de administratie te overhandigen. In eerste instantie werd mij beloofd dat "de boekhouding voor 25-08-2009 tot Uw beschikking komt". Mij werd later meegedeeld dat de verhuurder van het winkelpand van failliet de administratie zou hebben weggegooid. Dit wordt door verhuurder met klem ontkend. Het verhaal van de heer [medeverdachte 2] dat hij niet over een digitale of fysieke administratie beschikt of daar toegang toe zou hebben, klopt ook niet want
a. hij weet namelijk wel een "factuur" voor [bedrijf 4] te produceren;
b. en hij weet tot de op cent nauwkeurig te reproduceren aan wie en voor welke bedragen [bedrijf 2] BV facturen ten behoeve van de eerder gefailleerde [bedrijf 2] BV heeft betaald. Het zou dan om een totaalbedrag van € 249.348,52 gaan.
Ik heb op 18 september 2009 een aangetekende brief gestuurd aan de heer [medeverdachte 2] waarin ik hem een termijn heb gesteld waarbinnen hij de administratie kan openleggen. Ook hierop kwam geen reactie. Ik heb ernstige twijfels of er door de heren [verdachte] wel een administratie is bijgehouden conform Hoofstuk 2, artikel 10 van het Burgerlijk Wetboek. De administratie is in ieder geval niet aan mij overhandigd. Indien de verhuurder de administratie/boekhouding zou hebben weggegooid, hetgeen de heer [verdachte] beweerd, is dat zijn verantwoordelijkheid, komt voor zijn risico en ontslaat hem niet van de verplichting om de administratie zeker te stellen en aan mij te overhandigen.
23.
Een proces-verbaal van verhoor van 18 juni 2010 (pag. 351 t/m 356), voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Vraag verbalisanten: Vandaag willen we het hebben over [bedrijf 2] BV. Wat kunt u over [bedrijf 2] BV?
Antwoord: "[medeverdachte 2] was via [bedrijf 9] BV indirect bestuurder van [bedrijf 2] B.V. De start van de onderneming volgens inschrijving bij de Kamer van Koophandel op 1 september 2008 en is bekrachtigd op 14 oktober 2008. [medeverdachte 2] heeft een nieuwe rechtspersoon opgestart, heeft zelf inkopen gedaan, heeft zelf een bedrijfsplan opgesteld en zelf met de bank gesproken voor een financiering van € 150.000 bij de [bank 2]. Ik ben bij geen van de gesprekken die nodig waren voor de opstart van de rechtspersoon bij de diverse instanties aanwezig geweest. Wel heb ik als adviseur voor [medeverdachte 2] naar zijn bedrijfsplan gekeken en ik vond dat het goed in elkaar zat.
Vraag verbalisanten: Wat is er met de administratie gebeurd?
Antwoord: "Ik heb een deel van de administratie meegenomen. Ik heb datgene waarvan ik dacht dat het belangrijk was gepakt. Toen ik ongeveer een week later weer in het pand kwam was de hele winkel leeg. Alles was eruit, de stellingen etc., alles. Ik heb op de avond dat ik met [getuige 1], dus de avond voordat de spullen zijn afgevoerd daar in dat pand geweest. U vraagt mij waarom [getuige 1] die avond daar was. Ik heb toen met [getuige 1] gesproken wat te doen met de rest van de fietsen die nog in de winkel stonden. [medeverdachte 2] heeft gezegd, we stoppen er mee. [medeverdachte 2] was met vakantie, althans niet in [plaats 3]. Ik heb toen op die bewuste avond een aantal mensen uitgenodigd om te kijken of ik nog een deel van het geld wat ik in de onderneming had gestoken en mij toebehoorde terug kon krijgen door verkoop van de fietsen.
[medeverdachte 2] had op 3 augustus het faillissement aangevraagd. Op of omstreeks 28 juli 2009 hebben wij diverse mensen uitgenodigd om te kijken wat er nog te verkopen was.
Ik heb toen een partij fietsen verkocht aan [getuige 1], alleen fietsen, want op de onderdelen en de stellingen lag beslag. Dat beslag was gelegd op 26 september 2008 gelegd. Wij hebben toen alleen de fietsen verkocht. Daar lag namelijk geen beslag op.
Ik heb dus op dezelfde avond, de 28e juli 2008, de administratie meegenomen. Volgens mij ben ik op 29 juli 2008 's morgens rond een uur of drie vertrokken. Ik kan het me nog goed herinneren, het was een dag voor mijn vakantie.
Ik heb alleen met [getuige 1] een transactie kunnen doen. Ik heb aan [getuige 1] de partij verkocht. Dat was een doordachte beslissing op dat op deze wijze te doen. Ik heb niet aan andere partijen verkocht omdat het anders onoverzichtelijk zou worden.
Vraag verbalisanten: Op 16 maart 2010 hebben er in het kader van het onderzoek doorzoekingen plaatsgevonden, onder meer op uw adres [adres 2] te [plaats 1]. In het onderzoek gecodeerd onder de code "A". (D1AH331004)
Op uw adres hebben wij diverse administratieve bescheiden gevonden die betrekking
heeft op [bedrijf 2] BV. Wij tonen u een overzicht van een gedeelte van de in beslag genomen administratie. Opgemerkt wordt dat de codering "A-0-.." betrekking heeft op de kruipruimte in de hal van de woning.
Wat kunt u hierop verklaren?
Antwoord: Toen de FIOD op 16 maart 2010 de administratie tijdens de doorzoeking hebben meegenomen, heb ik [medeverdachte 2] pas gezegd dat ik nog een deel van de administratie had van [bedrijf 2] B.V. en dat de FIOD die ook meegenomen had. U vraagt mij of ik weet waar die administratie lag. Het kon wel eens in de kruipruimte gelegen hebben. Ik heb zo de kruipruimte open gedaan en de administratie er zo in geknikkerd. Ik ging toen op vakantie en had de rommel (administratie) in de kofferbak van de auto staan en dacht toen, waar moet ik ermee heen. Ik heb het toen in de kruipruimte gegooid en er ook nooit meer naar omgezien. Het kan inderdaad wel zo zijn dat het om een doosje of vier ging.
Achteraf gezien verdient mijn acteren niet de schoonheidsprijs.
24.
Een proces-verbaal van verhoor van 21 juni 2010 (pag. 358 t/m 360), voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Vraag: U heeft aangegeven dat u, nadat [medeverdachte 2] de beslissing had genomen om met het bedrijf te stoppen, een aantal afnemers hebt benaderd om de fietsen te verkopen. U heeft reeds aangegeven dat [medeverdachte 2] hier niet van op de hoogte was. Wat is de rol van [medeverdachte 2] in deze?
Antwoord: [medeverdachte 2] was wel op de hoogte van het plan om de fietsen te verkopen. Ik had nog een vordering op [bedrijf 2] BV. Ik had onlangs nog € 35.000 in de zaak van [medeverdachte 2] gestoken, ik had dat bedrag overgemaakt. Wij hebben toen afgesproken dat wij de fietsen waarop geen eigendomsvoorbehoud rustte zouden verkopen zodat [bedrijf 2] B.V. de schuld aan mij kon inlossen. [medeverdachte 2] wist hoe het zou worden afgewikkeld, alleen hij was er zelf niet bij.
25.
Een proces-verbaal dat de rechter-commissaris heeft doen opmaken, inhoudende de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 2] van 16 oktober 2012, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik had de dagelijkse leiding in de winkel maar dit werd mij vanaf het begin onmogelijk gemaakt door de Belastingdienst. Ik had de contacten met de klanten en het personeel. Mijn vader nam de administratie over. Hij deed ook de lastige gevallen en de moeilijke vragen. Nu weet ik dat die administratie elders lag. Ik heb tijdens mijn werkzaamheden aan de [adres 4] de administratie waar mijn vader zich mee bezig hield wel gezien. Volgens mij zat die in gele mappen. Met mappen bedoel ik ordners. U houdt mij voor dat ik destijds op een vraag waar de computers waren een beroep deed op mijn zwijgrecht. Nu zeg ik u dat ik weet dat ze bij mijn vader stonden. Hoe ze daar zijn gekomen weet ik niet.
De transactie met [getuige 1] heeft mijn vader helemaal geregeld.
Het klopt wel dat ik het faillissement heb aangevraagd en de sleutels heb afgegeven.
Ik heb ze toen door gebracht naar curator Ketting die ze ook niet wilde hebben omdat mijn BV een andere curator zou krijgen. Ik herinner me nu dat ik eerst naar de curator ging en daarna naar de belasting. Ik heb de eigenaar van het pand niet geïnformeerd. Mijn vader had contact met hem.
26.
Een proces-verbaal van verhoor van 4 juni 2010 (pag. 284 t/m 289), voor zover inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Vraag: Op welke wijze en wanneer bent u met [bedrijf 2] B.V. c.q. [verdachte] in contact gekomen?
Antwoord: Op enig moment ben ik met [verdachte] in contact gekomen. Dat is ergens in 2004/2005 geweest. In het kader van [bedrijf 7] in [plaats 8]. lk heb een aantal keren bij hem gekocht. Totdat [bedrijf 7] failliet ging. lk schat dat ik ongeveer 10 keer bij hem gekocht heb. Daarna heb ik sporadisch contact met [verdachte] gehad. Tot aan vorig jaar juli (2009). Toen belde [verdachte] mij op met het verhaal dat hij een aantal fietsen voor mij te koop had. Hij kwam toen ook met het verhaal dat hij helemaal klaar was met de Belastingdienst. Hij had één of ander vaag verhaal over een partij fietsen die in beslag waren genomen door de Belastingdienst. Het fijne daarvan weet ik niet. [verdachte] had een goede partij fietsen voor mij. lk was die dag afwezig. lk had die dag, op 28 juli 2009, een dealermeeting in Putten. [verdachte] belde mij diezelfde nog weer terug, dat ik die dag beslist langs moest komen. lk kon eigenlijk niet, maar [verdachte] drong erop aan dat ik beslist die dag langs moest komen. Ook al werd het 's-avonds laat. Maakte niet uit hoe laat. [verdachte] heeft mij nog middels een sms gevraagd hoe laat ik zou arriveren. lk gok dat ik ongeveer om 23.00/23.30 uur ben weggeregen uit Putten, mijn besprekingsadres. lk ben toen doorgereden naar [plaats 3] naar [bedrijf 2]. Toen ik 's-nachts omstreeks 1.00 uur bij hem op de zaak kwam, was daar tevens aanwezig een andere persoon. Naderhand heb ik begrepen dat dat zijn zoon [medeverdachte 2] was. lk moest daar komen voor een partij fietsen. lk heb toen 's-nachts de gehele voorraad aan fietsen en onderdelen en nog accessoires wat nog in het pand stond gekocht. Eigenlijk de gehele voorraad was aanwezig was, behalve de stellingen e.d.. lk had met [verdachte] een bedrag afgesproken van € 41.000,=.
's-Morgens werd ik al vroeg gebeld (8.00 uur / 9.00 uur) door mijn collega's op de zaak, met de mededeling dat er een vrachtwagen voor de deur stond met een partij fietsen. lk had mijn collega's nog niet ingelicht. lk heb de vrachtwagen uit laten laden. Halverwege de dag, 29 juli 2009, zijn wij omstreeks 12.00 uur naar [plaats 3] gegaan om de partij in de gaten te houden. Normaal gesproken moet je bij partijkoop altijd aanwezig zijn. Wij hebben toen geholpen met het laden van zijn vrachtwagen en hebben zelf ook een voorraad op eigen aanhanger meegenomen. Wij hebben de gehele winkel leeggehaald. Toen ik daar midden op de dag nog aanwezig was, belde [verdachte] mij op met de vraag of ik alvast kon betalen. [verdachte] heeft mij via een sms-bericht het bankrekeningnummer waar het bedrag op gestort moest worden doorgegeven. Het was een bankrekening op naam van [verdachte]. lk heb deze gegevens telefonisch aangenomen en vervolgens de bank gebeld voor een telefonische overboeking. lk toon u hierbij het betreffende sms-bericht in mijn telefoon "Ontvangen 12:51:55 29/07/2009 Afzender [verdachte] [telefoonnummer] [getuige 1] goedemorgen Je kan de betaling vandaag overmaken naar [verdachte] [woonplaats] [rekeningnummer 1] [verdachte] bel je nog" In de loop van de middag belde [verdachte] mij op met de mededeling dat hij had gezien dat het bedrag was overgemaakt, maar ik was de BTW vergeten. Volgens [verdachte]. Daar was ik het niet mee eens, omdat hij mij een rekening van zijn Belgische onderneming zou sturen tegen nul-tarief. Ik moest dat volgens [verdachte] wel snappen dat het om geld ging. Op een gegeven moment heb ik gezegd dat ik wel BTW wil betalen, maar dan moest ik ook een factuur met BTW hebben. Dat was volgens [verdachte] geen probleem. Hij zou een factuur maken vanuit één van zijn Nederlandse bedrijven. lk vond dat goed. Hoe hij dat binnen zijn concern verantwoordt, maakt mij niets uit.
Vraag: Is er vooraf een offerte gemaakt?
Antwoord: Nee. Deze partij is 's-nachts ter plaatse gekocht. lk heb globaal geteld en een globale rekening gemaakt. Op deze wijze en na onderhandeling is het bedrag van € 41.000,-- ontstaan. Vraag: Op 29 juli 2009 is middels een spoedopdracht € 41.000 overgemaakt op rekening [rekeningnummer 1].
Wat kunt u omtrent deze overboeking verklaren?
Antwoord: Hier heb ik al over verklaard. [verdachte] heeft mij opgebeld en mij telefonisch verzocht een telefonische overboeking te doen. Hij heeft mij telefonisch de gegevens doorgegeven.
U vraagt mij in hoeverre [medeverdachte 2] bij de gehele transactie betrokken is geweest. [medeverdachte 2] heeft geholpen met het laden van de restpartij in de vrachtwagen. Hij is bij de feitelijke transactie, in de nacht van 29 juli 2009, geweest. Maar ik heb zaken gedaan met [verdachte]. Dat was de man waar ik zaken mee heb gedaan.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad, 24 maart 1995, NJ 1995, 628.
2.Hoge Raad 3 december 1974, NJ 1975, 229.
3.Hoge Raad 15 februari 2002, NJ 2002, 259 en Hoge Raad 23 december 1983, NJ 1985, 170.