ECLI:NL:RBOVE:2014:2194

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
08.955630-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door het niet verlenen van voorrang op een rotonde

Op 22 april 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een bestuurder die betrokken was bij een verkeersongeval op 20 oktober 2012 te Zwolle. De verdachte, bestuurder van een Peugeot 206, verleende geen voorrang aan een fietser op de rotonde, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de fietser zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos en onoplettend had gereden, ondanks dat er geen zichtbelemmeringen waren. De verdachte had de verkeerssituatie niet goed ingeschat en was meer gefocust op een snorfietser achter de fietser. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een werkstraf van 50 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere verkeersdelicten, en besloot om de straf niet onvoorwaardelijk op te leggen, maar als waarschuwing voor toekomstig verkeersgedrag.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Locatie Zwolle
Parketnummer: 08.955630-13
Uitspraak: 22 april 2014

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. V. Wolting, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. S.J.S. Koekoek.

TENLASTELEGGING

De verdachte is - zoals ter terechtzitting volgens het bepaalde in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering gewijzigd - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 oktober 2012 te Zwolle als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, Peugeot 206 met het kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, Obrechtstraat ter hoogte van de rotonde, gelegen in de kruising van wegen de Obrechtstraat met de Mozartlaan, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden,
hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl voor voormelde rotonde, in de gezien zijn, verdachtes, rijrichting, rechterberm van die weg, Obrechtstraat, zich een in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, bevond, inhoudende: "verleen voorrang aan bestuurders op de rotonde" en/of direct voor voormelde rotonde op het wegdek van die weg, Obrechtstraat, haaientanden waren aangebracht, als vermeld in artikel 80 van
voormeld reglement, welke haaientanden de volgende betekenis hebben: "de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de rotonde", en/of
zijn aandacht niet, althans in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of gehad, (verdachte had zijn aandacht gedurende enige tijd gericht op een of meer (snor)fietsen welke achter het slachtoffer op de rotonde reden), en/of
(daarbij) bij het naderen van die rotonde zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast aan de (verkeers)situatie en/of het overige verkeer, en/of
(daarbij) een op die rotonde rijdende bestuurder van een fiets niet (tijdig) heeft waargenomen, en/of
(vervolgens) die rotonde zonder te stoppen en/of met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur, althans met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse, is op- en/of overgereden, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 62 van voornoemd reglement geen gevolg heeft gegeven aan de voormelde verkeerstekens, namelijk geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op die rotonde rijdende fiets, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een bestuurder van een fiets, en/of
en aldus, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, of zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan werd, toegebracht
terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, in strijd met voormeld bord en/of voormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van de op die rotonde rijdende fiets;
artikel 175 lid 3 Wegenverkeerswet 1994
art 6 Wegenverkeerswet 1994
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 20 oktober 2012 te Zwolle als bestuurder van een voertuig (personenauto, Peugeot 206 met het kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, Obrechtstraat ter hoogte van de rotonde, gelegen in de kruising van de wegen de Obrechtstraat met de Mozartlaan,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of
terwijl voor voormelde rotonde, in de gezien zijn, verdachtes, rijrichting, rechterberm van die weg, Obrechtstraat, zich een in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, bevond, inhoudende: "verleen voorrang aan bestuurders op de rotonde" en/of direct voor voormelde rotonde op het wegdek van die weg, Obrechtstraat, haaientanden waren aangebracht, als vermeld in artikel 80 van
voormeld reglement, welke haaientanden de volgende betekenis hebben: "de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de rotonde", en/of zijn aandacht niet, althans in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer en/of de (verkeers)situatie ter plaatse heeft gericht en/of gehad, (verdachte had zijn aandacht gedurende enige tijd gericht op een of meer (snor)fietsen welke achter het slachtoffer op de rotonde reden), en/of
(daarbij) bij het naderen van die rotonde zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate heeft verminderd en/of aangepast aan de (verkeers)situatie en/of het overige verkeer, en/of
(daarbij) een op die rotonde rijdende bestuurder van een fiets niet (tijdig) heeft waargenomen, en/of
(vervolgens) die rotonde zonder te stoppen en/of met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur, althans met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse, is op- en/of overgereden, en/of
(daarbij) in strijd met artikel 62 van voornoemd reglement geen gevolg heeft gegeven aan de voormelde verkeerstekens, namelijk geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op die rotonde rijdende fiets, en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met een bestuurder van een fiets, en/of
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder primair ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe -kort samengevat- onder meer aangevoerd.
Het ongeval heeft plaatsgevonden door het enkele feit dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] niet op de rotonde heeft zien fietsen en hij vervolgens met zijn auto tegen die [slachtoffer] is aangereden. Op grond van de stukken kan niet worden vastgesteld dat verdachte met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur dan wel met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse die rotonde is opgereden. De getuigen die over deze snelheid hebben verklaard zijn niet getraind in het schatten van snelheden van gemotoriseerd verkeer en hun verklaringen dienen op dit punt terzijde te worden geschoven. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij voordat hij de rotonde op is gegaan ongeveer 30 km per uur reed en op de motor heeft afgeremd. Voorts is het mogelijk dat [slachtoffer] niet voor verdachte zichtbaar is geweest omdat hij zich, voordat verdachte de rotonde op reed, achter de brede raamstijl van de voorruit van de auto van verdachte kan hebben bevonden.
Op grond van het voorgaande dient te worden vastgesteld dat het ongeval dat heeft plaatsgevonden niet aan de schuld van verdachte is te wijten, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Het subsidiair ten laste gelegde feit kan worden bewezen, nu verdachte kan worden verweten dat hij niet nog een keer extra heeft gekeken voordat hij de rotonde is opgegaan.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank gaat, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , uit van het navolgende feitencomplex.
Verdachte reed op 20 oktober 2012 omstreeks 11.30 uur te Zwolle, binnen de bebouwde kom, met zijn auto, Peugeot 206 met het kenteken [kenteken], op de Obrechtstraat richting de rotonde, gelegen in de kruising van de Obrechtstraat met de Mozartlaan. Ter plaatse is vóór de rotonde kenbaar gemaakt dat de automobilist aan bestuurders op de rotonde voorrang dient te verlenen. In de rechterberm op de weg, bevindt zich een in verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990), inhoudende: "verleen voorrang aan bestuurders op de rotonde". Voorts zijn er haaientanden, als bedoeld in artikel 80 van het RVV 1990, op de rijbaan van de Obrechtstraat, ter hoogte van de aansluiting van de Obrechtstraat met het bij de rotonde behorende fietspad, aangebracht. Deze haaientanden hebben als betekenis: “de bestuurders moeten voorrang verlenen aan de bestuurders op de rotonde”. Op het moment dat verdachte de rotonde naderde, reed [slachtoffer] op zijn electrische fiets op de fietsstrook horende bij de rotonde. Achter deze [slachtoffer] reed op dezelfde fietsstrook [naam] op zijn snorfiets. Verdachte heeft op het moment dat hij de rotonde naderde alleen laatstgenoemde snorfietser [naam] gezien. Verdachte is, omdat [naam] nog op voldoende afstand was en verdachte dacht dat hij nog voor die [naam] langs zou kunnen, zonder te remmen de rotonde opgereden. Op het moment dat hij de rotonde opreed, is hij met de voorkant van de auto tegen de rechterzijde van de fiets van [slachtoffer] aangereden. [slachtoffer] is vervolgens door de aanrijding door de lucht gevlogen en is op de grond terechtgekomen. Verdachte heeft zijn auto vervolgens een stuk achteruit gereden om [slachtoffer] tegen ander verkeer te beschermen. Als gevolg van het ongeval zijn -onder meer - de vijfde tot en met de negende rib van [slachtoffer] gebroken en zijn de rechterheup en de zijkant van het been van die [slachtoffer] gekneusd. [slachtoffer] is twee weken ter observatie in het ziekenhuis opgenomen geweest. Enkele dagen na de opname heeft er zich een longontsteking bij [slachtoffer] ontwikkeld, een veel voorkomende complicatie van ribbreuken. De ribbreuken en longontsteking genezen doorgaans restloos binnen twee maanden mits er geen verdere complicaties optreden. [2]
Zoals hiervoor weergegeven gaat de rechtbank er van uit dat verdachte op het moment dat hij de rotonde opging, niet heeft geremd voordat of op het moment dat hij tegen eerder genoemde [slachtoffer] aanreed. Het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse geeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uitsluitsel over de vraag of er door verdachte is geremd en verdachte heeft zelf ter zitting verklaard dit niet meer te weten. Aangezien [slachtoffer] en getuige [naam] beiden hebben verklaard dat ze hebben gezien dat verdachte niet heeft geremd, en dit gezien de omstandigheid dat verdachte kennelijk geen reden heeft gehad om te remmen omdat hij [slachtoffer] niet heeft waargenomen omdat hij nog voor [naam] de rotonde op wilde rijden, is dit naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan.
Als onderdeel van de tenlastelegging is voorts opgenomen dat verdachte toen en aldaar die rotonde met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur, althans met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse, is op- en overgereden. Blijkens het proces-verbaal VOA heeft men op basis van het verrichte onderzoek ter plaatse de gereden snelheid ten tijde van het ongeval door de Peugeot niet kunnen vaststellen. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet op grond van de verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer] en getuige Zwijnenburg, die beiden niet getraind zijn in het schatten van snelheden van gemotoriseerd verkeer, kan worden vastgesteld dat de door verdachte gereden snelheid ten tijde van het ongeval ongeveer 40 kilometer per uur is geweest. De rechtbank is echter wel van oordeel dat op grond van die getuigenverklaringen, en de omstandigheid dat verdachte een rotonde op ging rijden waarbij hij aan het daarop gaande verkeer voorrang diende te verlenen, zijn snelheid onvoldoende heeft geminderd. Verdachte heeft aldus met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse gereden.
De vraag die thans voorligt, is of er sprake is van schuld zoals door artikel 6 van de WVW 1994 is vereist.
Om tot het oordeel te komen dat er sprake is van vorenbedoelde schuld moeten de gedragingen van verdachte roekeloos, zeer althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam zijn geweest. Daarvoor moet worden beoordeeld of sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt daarbij dat in zijn algemeenheid niet is aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor een bewezenverklaring van de vereiste schuld. Gekeken dient te worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW 1994.
Verdachte is als bestuurder van een auto, zonder te remmen, een rotonde opgereden en is tegen een aldaar rijdende fietser, [slachtoffer], die hij niet heeft gezien, aangereden, terwijl hij aan deze fietser voorrang had moeten verlenen. Op het moment van het gebeurde waren ter plaatse geen belemmeringen aanwezig die zijn zicht op die fietser hebben ontnomen. Mogelijk dat [slachtoffer] zich achter de stijl van de voorruit van de auto van verdachte heeft bevonden, waardoor hij niet bij één oogopslag voor verdachte zichtbaar is geweest. Voorts was verdachte bekend met deze kruising. Daarbij zijn er geen gebreken aan de auto geconstateerd en zijn er verder geen andere feiten of omstandigheden vastgesteld die het ontstaan van het ongeval mede kunnen verklaren.
Aannemelijk is dat verdachte, zoals hij zelf ook heeft verklaard, meer gefocust is geweest op de snorfietser die achter [slachtoffer] op de rotonde reed, de eerder genoemde [naam], omdat hij nog vóór deze snorfietser de rotonde op heeft willen rijden. Door zijn focus op deze snorfietser te leggen en zijn snelheid onvoldoende terug te brengen, heeft verdachte zichzelf naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende de gelegenheid geboden om zich ervan te vergewissen of er zich nog overige verkeersdeelnemers, waaronder kwetsbare fietsers, op de rotonde bevonden en of hij veilig de rotonde op kon rijden. Met name in het geval de voorruit van een auto brede raamstijlen heeft, mag van de bestuurder van die auto worden verwacht dat hij zich er van vergewist door extra te kijken of er geen verkeersdeelnemer door deze stijl uit het zicht wordt gehouden. Door een essentiële verkeersregel, het verlenen van voorrang, onder de hiervoor bedoelde omstandigheden te overtreden, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. Daarbij is de rechtbank op grond van het in de letselrapportage bedoelde letsel van [slachtoffer] van oordeel dat er van zwaar lichamelijk letsel sprake is.
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene het primair ten laste gelegde derhalve wettig en overtuigend bewezen.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 20 oktober 2012 te Zwolle als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, personenauto, Peugeot 206 met het kenteken [kenteken], daarmede rijdende over de weg, Obrechtstraat ter hoogte van de rotonde, gelegen in de kruising van wegen de Obrechtstraat met de Mozartlaan, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden,
hierin bestaande dat verdachte,
terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en werd gehinderd, en
terwijl voor voormelde rotonde, in de gezien zijn, verdachtes, rijrichting, rechterberm van die weg, Obrechtstraat, zich een in zijn, verdachtes rijrichting gekeerd bord B6 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, bevond, inhoudende: "verleen voorrang aan bestuurders op de rotonde" en direct voor voormelde rotonde op het wegdek van die weg, Obrechtstraat, haaientanden waren aangebracht, als vermeld in artikel 80 van
voormeld reglement, welke haaientanden de volgende betekenis hebben: "de bestuurders moeten voorrang verlenen aan bestuurders op de rotonde", en
zijn aandacht in onvoldoende mate op of bij het overige verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse heeft gericht en gehad, verdachte had zijn aandacht gedurende enige tijd gericht op een snorfiets welke achter het slachtoffer op de rotonde reed, en
daarbij bij het naderen van die rotonde zijn snelheid niet heeft verminderd en aangepast aan de verkeerssituatie en het overige verkeer, en
daarbij een op die rotonde rijdende bestuurder van een fiets niet heeft waargenomen, en
vervolgens die rotonde zonder te stoppen met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse, is op- en/of overgereden, en
daarbij in strijd met artikel 62 van voornoemd reglement geen gevolg heeft gegeven aan de voormelde verkeerstekens, namelijk geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een op die rotonde rijdende fiets, en
vervolgens is gebotst tegen een bestuurder van een fiets, en
aldus, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht
terwijl het feit is veroorzaakt doordat hij, verdachte, in strijd met voormeld bord en voormelde haaientanden geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van de op die rotonde rijdende fiets.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Primair
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte een werkstraf van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en 9 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren zal worden opgelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht in het geval een ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd, deze voorwaardelijk op te leggen alsmede het opleggen van een werkstraf achterwege te laten.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft bij het oprijden van een rotonde een op de fietsstrook van die rotonde rijdende fietser geen voorrang verleend waardoor hij tegen die fietser is aangereden. Als gevolg van deze aanrijding heeft de fietser zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Verdachte heeft direct na het ongeval met het slachtoffer contact gezocht en heeft tot op heden contact met hem gehouden.
Blijkens verdachtes justitiële documentatie is verdachte in oktober 2013 een geldboete voor een overtreding opgelegd waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Voorts heeft verdachte in december 2013 een transactie voldaan terzake van een snelheidsovertreding die op 23 juli 2013 door hem is begaan.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf de geldende oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) als uitgangspunt genomen. Bij overtreding van artikel 6 van de WVW 1994, waarbij er sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer, geldt als oriëntatiepunt een werkstraf van 90 uren en 6 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid. Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat hij zijn rijbewijs niet kan missen nu hij voor zijn werkzaamheden dagelijks met zijn auto op pad is. De rechtbank ziet in deze omstandigheid, met inachtneming van de oriëntatiepunten, de ernst van het feit, de omstandigheid dat het feit een geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden en verdachtes justitiële documentatie, aanleiding om naast een werkstraf van 50 uren een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren op te leggen. De rechtbank acht de gevolgen van een onvoorwaardelijke rijontzegging voor verdachte in het onderhavige geval niet gerechtvaardigd. De rechtbank wil verdachte met de oplegging van een voorwaardelijke rijontzegging de waarschuwing meegeven, mede nu hij de eerder bedoelde snelheidsovertreding na het onderhavige feit heeft begaan, dat hij zich als een goed verkeersdeelnemer dient te gedragen en dat hij zich de komende twee jaren van het plegen van strafbare feiten dient te onthouden.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Beslissing

Het primair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank legt aan de verdachte op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van
50 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 25 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de tijd van
6 maanden.
De ontzegging van de rijbevoegdheid zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mrs. G.H. Meijer en F. van der Maden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.E. Martini als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 april 2014. Mr. Van der Maden is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL04ZO 20120951583, opgemaakt op (d.d.) 16 november 2012.
2.De door verdachte ter terechtzitting van 8 april 2014 afgelegde verklaring. Proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer], pagina 7 en 8. Proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 9 en 10. Processen-verbaal van verhoor van [naam], pagina 13 tot en met 16. Letselrapportage, opgemaakt door S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts, pagina 18 en 19. Proces-verbaal VerkeersOngevalAnalyse, pagina 20 tot en met 40.