ECLI:NL:RBOVE:2014:2124

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
C/08/153668 / KG RK 14-938
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters van de Rechtbank Overijssel

In deze zaak heeft mr.drs. J.M.C. Niederer op 18 maart 2014 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mrs. Bijloo, Van Rijckevorsel-Besier en Esmeijer van de Rechtbank Overijssel. Het verzoek tot wraking is gedaan in het kader van een procedure waarin mr.drs. Niederer namens een verzoeker beroep had ingesteld tegen een beschikking van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaksbergen. De wraking is aangevoerd op basis van de vrees voor vooringenomenheid van de rechters, die volgens de verzoeker de schijn van partijdigheid zouden hebben gewekt door een te ruime volmacht te eisen van de verzoeker, terwijl zij van de verwerende bestuursorganen geen specifieke volmacht verlangden.

De wrakingskamer heeft het verzoek op 16 april 2014 in het openbaar behandeld, waarbij mr.drs. Niederer aanwezig was, maar de betrokken rechters niet. In de beoordeling van het wrakingsverzoek is gekeken naar de objectieve gerechtvaardigdheid van de vrees voor partijdigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechters niet onpartijdig zijn en dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de procedurele eisen die aan de volmacht worden gesteld, niet in strijd zijn met de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Hoge Raad.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek afgewezen, met de overweging dat de rechters geen aanleiding hebben gegeven voor de vrees voor vooringenomenheid. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 april 2014 door de rechters J.H. Keuzenkamp, A.L. Smit en F. van der Maden, in aanwezigheid van griffier mr. G.W.G. Wijnands. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/153668 / KG RK 14-938
Beslissing van 23 april 2014
in de zaak van
[verzoeker]
wonende te [plaats],
verzoeker tot wraking,
gemachtigde mr.drs. J.M.C. Niederer te Helmond.

1.De procedure

1.1.
Op 18 maart 2014 heeft mr.drs. Niederer het verzoek tot wraking gedaan van mrs. Bijloo, Van Rijckevorsel-Besier en Esmeijer, rechters in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder ZWO 13 / 2709 BESLU WBIJ A.
1.2.
Mrs. Bijloo, Van Rijckevorsel-Besier en Esmeijer hebben niet berust in de wraking. Zij hebben op 25 maart 2014 gereageerd op het wrakingsverzoek.
1.3.
Het wrakingsverzoek is op 16 april 2014 in het openbaar behandeld.
Bij de mondelinge behandeling is mr.drs. Niederer verschenen. Mrs. Bijloo, Van Rijckevorsel-Besier en Bijloo hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.De feiten

2.1.
Op 22 november 2013 heeft mr.drs. Niederer namens [verzoeker] beroep ingesteld bij deze rechtbank tegen een door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Haaksbergen gegeven beschikking op bezwaar d.d. 20 november 2013. Bij brief van 18 maart 2014 heeft de griffie van de rechtbank aan mr.drs. Niederer, voor zover van belang, het navolgende bericht:
Op 22 november 2013 hebt u namens eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uw beroepschrift hebt u daartoe een volmacht overgelegd. Het is de rechtbank gebleken dat deze volmacht een blanco cheque is en zodanig ruim geformuleerd dat u zonder uw opdrachtgever daarin te kennen (want dat is niet in de volmacht opgenomen) alle proceshandelingen in de breedste zin van het woord kunt verrichten. Dit voldoet niet aan de eis dat een machtiging voldoende specifiek moet zijn.
Het feit dat van sommige eisers in meerdere zaken tegelijk aanhangig waren en uit de volmachten niet duidelijk bleek dat zij zich er van bewust waren dat namens hen al die zaken waren aangespannen heeft de rechtbank doen besluiten hier strikter op te gaan letten.
Ik stel u hierbij in de gelegenheid om binnen vier weken na dagtekening van deze brief een specifieke volmacht in te zenden. Doet u dat niet, dan kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.”

3.Het wrakingsverzoek en de reactie daarop

3.1.
Mr.drs. Niederer voert - samengevat - aan dat mrs. Bijloo, Van Rijckevorsel-Besier en Esmeijer op zijn minst genomen de schijn van vooringenomenheid op zich hebben geladen en dat de vrees hiervoor objectief gerechtvaardigd is. Uit de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en van de Hoge Raad volgt dat de door mr.drs. Niederer in het geding gebrachte volmacht volstaat. Mrs. Bijloo, Van Rijckevorsel-Besier en Esmeijer hebben in voormelde brief en ook in de reactie op het wrakingsverzoek - door een meer specifieke volmacht te verlangen - blijk gegeven van een standpunt dat apert met deze jurisprudentie in strijd is. Bovendien verlangen zij van [verzoeker] wel een specifieke volmacht, maar van verweerende bestuursorganen niet. Het standpunt van mrs. Bijloo, Van Rijckevorsel-Besier en Esmeijer is dermate ongerijmd dat zij daarmee de schijn van partijdigheid hebben gewekt. De omstandigheid dat in de brief van 18 maart 2014 is overwogen dat het beroep niet-ontvankelijk ‘kan’ worden verklaard, neemt de vrees voor vooringenomenheid niet weg, aangezien de handelwijze van mrs. Bijloo, Van Rijckevorsel-Besier en Esmeijer, blijkens een brief van de voorzitter van de afdeling bestuursrecht van de rechtbank Overijssel, berust op een interne afspraak over hoe deze volmachten dienen te worden behandeld.
3.2.
Mrs. Bijloo, Van Rijckevorsel-Besier en Esmeijer hebben niet berust in de wraking. Naar hun oordeel hebben zij geen aanleiding gegeven voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid. Zij stellen - samengevat - dat
het gelegenheid bieden om een meer specifieke volmacht over te leggen teneinde zich een (nader) oordeel te kunnen vormen over de omvang van de procesvertegenwoordigingsbevoegdheid, een aan de bestuursrechter toekomende bevoegdheid is;
de brief van 18 maart 2014 niet is ingegeven door de specifieke merites van de onderhavige zaak, maar door de (algemene) constatering dat het de rechtbank was gebleken dat procedures aanhangig waren zonder dat de volmachtgevers zich van deze procedures bewust waren, hetgeen ertoe heeft geleid in alle zaken waarin een (te) ruim geformuleerde volmacht was overgelegd, navraag te doen;
de brief van 18 maart 2014 vermeldt dat het beroep niet-ontvankelijk ‘kan’ worden verklaard en dat het mr.drs. Niederer vrijstaat om ter zitting (ook) zijn standpunt met betrekking tot de volmacht naar voren te brengen, waarna zij zich daarover een oordeel kunnen vormen;
tegen voormeld oordeel vervolgens nog hoger beroep openstaat.

4.De beoordeling

4.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval zal zijn, dient objectief gerechtvaardigd te zijn. Dat betekent dat sprake moet zijn van concrete feiten en omstandigheden waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak - de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn.
4.2.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr.drs. Niederer aan de door hem aangevoerde gronden nog toegevoegd dat de rechtbank de appellant en de verweerder ongelijk behandelt door van de eerste wel een specifieke volmacht te verlangen maar van verwerende bestuursorganen niet. Volgens artikel 8:16 lid 3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) moeten alle feiten en omstandigheden tegelijk worden voorgedragen. Uit die bepaling in samenhang met lid 4 volgt dat alleen nieuwe feiten en omstandigheden die aan de verzoeker pas nadat hij het wrakingsverzoek heeft gedaan, bekend zijn geworden, nog een rol kunnen spelen bij de beoordeling van het wrakingsverzoek. Daarvan is in dit geval niet gebleken. Met deze grond kan - wat daar verder ook van zij - daarom geen rekening worden gehouden.
4.3.
De overige gronden leiden evenmin tot de conclusie dat sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van mrs. Bijloo, Van Rijckevorsel-Besier en Esmeijer. Bij brief van 18 maart 2014 is mr.drs. Niederer in de gelegenheid gesteld een meer specifieke volmacht in het geding te brengen. Overwogen wordt dat het beroep niet-ontvankelijk
kan(en niet ‘zal’) worden verklaard indien mr.drs. Niederer aan dat verzoek niet binnen de gestelde termijn gevolg geeft.
Dat mrs. Bijloo, Van Rijckevorsel-Besier en Esmeijer de argumenten van mr.drs. Niederer tegen een mogelijke niet-ontvankelijk verklaring wegens het ontbreken van een voldoende specifieke volmacht, die hij nog niet in deze omvang in een bodemprocedure naar voren heeft gebracht, niet in hun beoordeling zullen betrekken is dan ook niet gebleken en wordt verder ontkracht door hun reactie op het wrakingsverzoek waarin is vermeld dat [verzoeker] en mr.drs. Niederer op de zitting in de hoofdzaak in de gelegenheid zullen worden gesteld om hun standpunt te (doen) bepleiten en zij zich ná die zitting over de reikwijdte van de volmacht een oordeel zullen vormen.
Daarbij is van belang dat niet is gebleken van omstandigheden waaruit volgt dat dit oordeel in dit individuele geval reeds vastligt op grond van algemene interne afspraken met betrekking tot de vereisten die aan een volmacht worden gesteld.
4.4.
Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. J.H. Keuzenkamp, A.L. Smit en F. van der Maden in tegenwoordigheid van de griffier mr. G.W.G. Wijnands en in openbaar uitgesproken op 23 april 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.