ECLI:NL:RBOVE:2014:2014

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
16 april 2014
Zaaknummer
08/955333-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van vrachtwagenchauffeur in dodelijk verkeersongeval met fietser te Enschede

Op 16 april 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een vrachtwagenchauffeur die werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk verkeersongeval met een fietser op 26 februari 2013 in Enschede. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als bestuurder van een vrachtauto, bij het rechtsaf slaan een fietser over het hoofd heeft gezien, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de fietser om het leven kwam. Ondanks de ernst van het ongeval en de gevolgen voor de nabestaanden, oordeelde de rechtbank dat de verdachte geen strafrechtelijk verwijt kon worden gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich aan de verkeersregels had gehouden en dat er onvoldoende bewijs was voor schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voorwaardelijk zou worden veroordeeld tot een ontzegging van de rijbevoegdheid, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden van het ongeval, waaronder de zichtbaarheid van de fietser en de verkeerssituatie, niet voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/955333-13
Datum vonnis: 16 april 2014
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1960 in [geboorteplaats],
wonende in [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 april 2014. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. de Valk en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. M.E. Klein Overmeen, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (primair) op
26 februari 2013 als bestuurder van een vrachtauto een aan zijn aanmerkelijke schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] is overleden, dan wel (subsidiair) op genoemde datum de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht waarbij hij genoemde [slachtoffer] heeft aangereden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2013 te Enschede als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (vrachtauto, Renault Premium,
kenteken [kenteken]), daarmede rijdende over de weg, de Haaksbergerstraat, in de
richting van de kruising met deze weg en de Getfertsingel / Pathmossingel,
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of
onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
met voormelde vrachtauto op de Haaksbergerstraat voor voormelde kruising is
gaan stilstaan, teneinde op die kruising rechtsaf te slaan, en/of
terwijl het zicht (door de voorruit en zijruit) naar rechts vanaf de
bestuurdersplaats werd belemmerd door de voertuig constructie (hoogte cabine
en/of rechter A-stijl en/of dode hoeken) van die vrachtauto,
welke vrachtauto naast de vier rechter buitenspiegels tevens was voorzien van
een extra gezichtsveld verbeterende spiegel, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het overige verkeer (aan de
rechterzijde naast of achter zijn vrachtauto) heeft gelet en/of is blijven
letten,
en (vervolgens) vanuit stilstand de kruising is opgereden en (vervolgens) naar
rechts gaande de rijbaan van de Getfertsingel is opgereden,
en (daarbij) zich er niet, althans niet voldoende van heeft vergewist dat er
zich geen verkeer aan de rechterzijde naast of achter zijn vrachtauto bevond,
en/of
(daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 een op die Haaksbergerstraat rijdende bestuurder van een
fiets, die zich op dezelfde weg op een apart fietspad aan de rechterzijde
naast of achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met de
bestuurder van die fiets, als gevolg waarvan deze fietser ten val is gekomen
en door die vrachtauto werd overreden,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer])
werd gedood;
zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij,
verdachte, geen voorrang heeft verleend aan de bestuurder van een fiets;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat
hij op of omstreeks 26 februari 2013 te Enschede als bestuurder van een
voertuig (vrachtauto, Renault Premium, kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op
de weg, de Haaksbergerstraat, ter hoogte van de kruising met de
Getfertsingel/ de Pathmossingel,
met voormelde vrachtauto op de Haaksbergerstraat voor voormelde kruising is
gaan stilstaan, teneinde op die kruising rechtsaf te slaan, en/of
terwijl het zicht (door de voorruit en zijruit) naar rechts vanaf de
bestuurdersplaats werd belemmerd door de voertuig constructie (hoogte cabine
en/of rechter A-stijl en/of dode hoeken) van die vrachtauto,
welke vrachtauto naast de vier rechter buitenspiegels tevens was voorzien van
een extra gezichtsveld verbeterende spiegel, en/of
(daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het overige verkeer (aan de
rechterzijde naast of achter zijn vrachtauto) heeft gelet en/of is blijven
letten, en (vervolgens) vanuit stilstand de kruising is opgereden en (vervolgens) naar
rechts gaande de rijbaan van de Getfertsingel is opgereden,
en (daarbij) zich er niet, althans niet voldoende van heeft vergewist dat er
zich geen verkeer aan de rechterzijde naast of achter zijn vrachtauto bevond,
en/of (daarbij) in strijd met artikel 18 van het Reglement verkeersregels en
verkeerstekens 1990 een op die Haaksbergerstraat rijdende bestuurder van een
fiets, die zich op dezelfde weg op een apart fietspad aan de rechterzijde
naast of achter hem bevond, niet voor heeft laten gaan, en/of
(vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met de bestuurder van die
fiets, als gevolg waarvan deze fietser ten val is gekomen
en door die vrachtauto werd overreden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van 2 jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de ten laste gelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte het feit heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De feiten die niet ter discussie staan
De rechtbank constateert dat de onderstaande feiten bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan.
Op 26 februari 2013 heeft op de kruising van de Haaksbergerstraat met de Getfertsingel en de Pathmossingel te Enschede een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij verdachte als bestuurder van een vrachtauto bij het afslaan naar rechts, tegen een fietser is aangereden, die hierdoor ten val is gekomen. Diezelfde dag is het slachtoffer aan de gevolgen van dit ongeval overleden.
5.2
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Hij vordert dat verdachte zal worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Wel acht de officier van justitie bewezen dat verdachte de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht, zoals subsidiair is ten laste gelegd. Hij eist daarvoor een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integraal vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Met betrekking tot het primair tenlastegelegde heeft de verdediging - kort gezegd - gesteld dat verdachte alle mogelijke voorschriften in acht heeft genomen door meerdere malen in zijn spiegels te controleren of er geen fietsers op het fietspad waren die de weg kruisten alsmede door
- na het verkrijgen van groen licht - langzaam op te trekken. Dat verdachte desondanks het slachtoffer niet heeft opgemerkt, maakt niet dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, noch van het veroorzaken van gevaar of hinder in de zin van artikel 5 van die wet.
Ingeval de rechtbank toch tot bewezenverklaring van het primair dan wel het subsidiair tenlastegelegde mocht komen, concludeert de raadsman tot afwezigheid van alle schuld, gelet op de geringe mate van verwijtbaarheid, de ernst van het ongeval ten spijt.
5.3
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Redengevende feiten en omstandigheden
Op 26 februari 2013 te 03.46 uur, kregen de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant], kennis van een verkeersongeval op de kruising van de Haaksbergerstraat en de Getfertsingel te Enschede. De plaats van het ongeval is afgezet teneinde een sporenonderzoek te kunnen laten verrichten door de dienst Verkeersongevallen Analyse (VOA). De vermoedelijke toedracht van het ongeval is dat de bestuurder van een vrachtauto voorzien van het kenteken [kenteken] op de kruising van de Haaksbergerstraat met de Getfertsingel bij het rechtsaf slaan een zich naast hem bevindende fietser over het hoofd heeft gezien en met die fietser in aanrijding is gekomen. De fietser kwam hierdoor ten val en kwam onder de vrachtauto terecht. De bestuurder van de vrachtauto is hierop als verdachte aangemerkt. Het slachtoffer is bij of kort na dit ongeval komen te overlijden.
Verdachte heeft ter terechtzitting - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij op 26 februari 2013 als bestuurder van de vrachtauto, gekentekend [kenteken], reed over de Haaksbergerstraat in de richting van de kruising Haaksbergerstraat/Getfertsingel/Pathmossingel. Rijdend naar deze kruising heeft verdachte geen enkel ander verkeer gezien. Tussen de afstand van 100 en 50 meter voor de kruising heeft verdachte de richtingaanwijzer van de vrachtauto naar rechts ingeschakeld, teneinde bij de kruising rechtsaf de Getfertsingel op te rijden. Gekomen bij de kruising is hij gestopt voor het rode verkeerslicht. Toen het verkeerslicht groen licht uitstraalde, heeft verdachte in de drie spiegels aan de rechter zijde van de vrachtauto gekeken. Toen hij daarin niemand zag lopen, fietsen of rijden, is verdachte opgetrokken. Kort nadat verdachte door de bocht naar rechts was gereden en de wielen van de vrachtauto weer in rechte lijn stonden, voelde verdachte dat hij over iets heen reed. Verdachte is hierop gelijk gestopt en uitgestapt. Hij zag toen een fiets op het wegdek liggen. Toen verdachte hierna onder de vrachtauto keek zag hij daar een persoon liggen, waarna hij meteen 112 heeft gebeld.
Door verkeersdeskundigen van de politie is een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval. Uit de door hen opgestelde Ongevalsanalyse komt naar voren dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Haaksbergerstraat, gelegen binnen de bebouwde kom van de gemeente Enschede. Aan de weerszijde van de Haaksbergerstraat ligt een verplicht fietspad. Het verkeer op de kruising Haaksbergerstraat/Pathmossinge/Getfertsingel wordt door middel van een “tijdelijke” in werking zijnde driekleurige verkeersinstallatie geregeld. Op genoemd kruispunt waren reconstructiewerkzaamheden gaande, maar ten tijde van het ongeval werd er niet daadwerkelijk aan de weg gewerkt. In de rijrichting die de Renault (lees: vrachtauto) vlak voor het ongeval gehad moet hebben, werd geen recent bandenspoor waargenomen. Op de botsplaats, kort voor de eindpositie van de fiets, bevonden zich krassporen en afdrukken in het wegdek. Op het wegdek na de botsplaats bevond zich een spoor van vezels, weefsel en bloed.
Bij onderzoek naar de standen en de daarbij behorende gezichtsvelden van de spiegels van de vrachtauto bleek dat deze juist afgesteld stonden, waardoor de daarbij behorende gezichtsvelden vermoedelijk ook voldeden aan de juiste afmetingen.
Op de plaats van het ongeval is een zichtreconstructie gehouden met de betrokken vrachtauto en een soortgelijke fiets, met in werking zijnde verlichting, waaruit blijkt dat de bestuurder van de vrachtauto vanuit de bestuurdersstoel de fietser via de breedtespiegel en de hoofdspiegel had kunnen zien, indien deze op de in de reconstructie aangenomen positie had gefietst. Daarbij gaat het, gezien de foto’s, telkens om een fietser die verlichting voert. Dat de fiets ook zichtbaar zou zijn geweest indien geen licht werd gevoerd is niet gebleken en gelet op de foto’s niet waarschijnlijk. Uit onderzoek bleek tevens dat het uitzicht door de voorruit en zijruiten van de vrachtauto op generlei wijze werd belemmerd. Indien de fietser rechts naast de vrachtauto
had gereden of rechts naast de vrachtauto had stil gestaan, had de bestuurder de fietser kunnen zien.
Het verkeer werd ter plaatse geregeld door een tijdelijke (in verband met reconstructie van het kruispunt) in werking zijnde verkeersregelinstallatie. Het betrof hier een zogenaamde “starre regeling”, welke een vooraf ingestelde cyclus afwerkt en herhaalt, waarbij de rijrichting van de fiets groen licht krijgt en de rijrichting van de vrachtauto 3 seconden later groen licht krijgt.
Bij onderzoek van de verlichting van de fiets kon als gevolg van de schade aan de dynamo en de koplampunit niet worden vastgesteld of de verlichting van de fiets voor en ten tijde van het ongeval was ontstoken. Ook is niet kunnen worden vastgesteld of de dynamo in werking was gezet.
Schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994
Gelet op het bepaalde in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Enerzijds komt dit neer op de vaststelling van het gedrag van de verdachte en de beoordeling of en zo ja, in welke mate hij verwijtbaar heeft gehandeld. Anderzijds dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, NJ 2005, LJN AO 5822).
De rechtbank stelt vast dat uit het onderzoek verricht door verbalisant [verbalisant], die werkzaam is bij de afdeling Verkeersongevallen Analyse van de politie Oost Nederland, is gebleken dat de spiegels aan de rechter zijde van de vrachtauto waarin verdachte reed, conform de Regeling Voertuigen waren afgesteld. Blijkens de verkeersongevalanalyse had verdachte, indien hij voldoende in zijn spiegels had gekeken, de fietser moeten kunnen zien. De rechtbank merkt in dit verband echter op dat de in het verslag opgenomen foto’s met betrekking tot de gezichtsvelden een reconstructie betreffen en slechts zijn gebaseerd op een aanname van de werkelijke situatie kort voor het plaatsvinden van het ongeval. Naar het oordeel van de rechtbank zijn op basis van het uitgevoerde forensische onderzoek de exacte posities van de vrachtauto en de fietser thans niet meer vast te stellen. Evenmin is vast te stellen of de koplampunit van de fiets in werking was gesteld. Gelet hierop kan thans niet worden vastgesteld dat verdachte de fietser in de spiegels had moeten kunnen zien. Verder heeft verdachte naar eigen zeggen alvorens op te rijden goed in spiegels en door de ramen gekeken en heeft hij daarbij de fietser niet gezien. Verdachte heeft voorts ter zitting verklaard dat hij, toen hij, na te zijn gestopt en uitgestapt, onder de vrachtauto keek zag dat het slachtoffer donkere kleding en een donkere muts droeg. Het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte bij het rechtsaf slaan aan de fietser voorrang had dienen te verlenen. Verdachte heeft daarmee een voorrangsfout begaan ten gevolge waarvan de aanrijding is veroorzaakt en waardoor de fietser onder de door verdachte bestuurde vrachtauto is gekomen. Verdachte heeft daartegen aangevoerd dat hij in zijn spiegels heeft gekeken maar dat hij de fietser niet heeft gezien. De rechtbank heeft geen aanleiding aan zijn verklaring op dit punt te twijfelen, daarbij mede in aanmerking nemende dat niet valt uit te sluiten dat het slachtoffer ten tijde van het ongeval kennelijk donkere, niet reflecterende en daarmee voor verdachte niet goed zichtbare kleding droeg, en het feit dat uit het technisch onderzoek niet is kunnen worden vastgesteld wat de exacte positionering van de vrachtauto en de fietser ten tijde van het ongeval is geweest en of de verlichting van de fiets op dat moment in werking was.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door verdachte gemaakte verkeersovertreding, te weten het naar rechts afslaan en daarbij geen voorrang verlenen aan de fietser, in deze omstandigheden onvoldoende is om te komen tot bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Dit betekent dat verdachte van het primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 overweegt de rechtbank het volgende. Om te komen tot bewezenverklaring van - kort gezegd - het veroorzaken van gevaar of hinder voor het overige verkeer, moet worden vastgesteld dat sprake is van de overtreding van een verkeersregel en dat het daardoor veroorzaakte gevaar concreet en voorzienbaar was voor verdachte.
Zoals hiervoor is overwogen, was sprake van een door verdachte begane verkeersovertreding. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat het voor verdachte voorzienbaar was dat dit een concreet gevaar zou opleveren. Immers, de rechtbank heeft geoordeeld dat de fietser wellicht niet te zien was voor verdachte en dat hem ten aanzien daarvan geen verwijt kan worden gemaakt. Verder kan uit eerdergenoemde feiten en omstandigheden naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat verdachte gevaarzettend heeft gereden in de zin van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. De wijze waarop verdachte heeft gereden wijst er niet op dat hij zich niet bewust is geweest van de gevaren in het verkeer en zijn verkeersgedrag daarop niet voldoende heeft aangepast. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank van schuld, vereist voor bewezenverklaring van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 geen sprake, zodat de rechtbank verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde zal vrijspreken.
5.4
De conclusie
De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet bewezen wat aan de verdachte primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank realiseert zich dat het ongeval de dood van het slachtoffer heeft veroorzaakt, van welke trieste gebeurtenis de nabestaanden nog zeer lang de gevolgen zullen moeten dragen. De rechtbank is evenwel van oordeel dat onder de uit het dossier en de op de terechtzitting gebleken omstandigheden de verdachte daarvan geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Wentink, voorzitter, mr. A.A.J. Lemain en mr. B.C. Maresch-Evers, rechters, in tegenwoordigheid van H.J. ter Haar, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2014.
Buiten staat
Mr. Maresch-Evers is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.