5.2.1Feit 1.
Feitelijke gang van zaken
Op 14 oktober 2008 is [bedrijf 1] BV opgericht. De datum van vestiging is
1 september 2008. Aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap is [holding] BV, ook opgericht op 14 oktober 2008. Aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap is verdachte [verdachte]. Verdachte [verdachte] is in functie getreden op 14 oktober 2008.
Medeverdachte [medeverdachte], vader van verdachte [verdachte], heeft in september 2008 besloten niet verder te gaan met zijn onderneming [bedrijf 1] BV. Na overleg met verdachte [verdachte] heeft verdachte [verdachte] de winkel in Hoogeveen voortgezet in [bedrijf 1] BV. Verdachte [verdachte] heeft de inventaris en de bedrijfsvoorraad, alles wat in de winkel in Hoogeveen stond, overgenomen van medeverdachte [medeverdachte].
[medeverdachte] deed de dagelijkse boekhouding. Verdachte [verdachte] had geen verstand van de administratie. Die werd gedaan door [medeverdachte]. Na twee maanden kon verdachte [verdachte] de onderneming geestelijk en lichamelijk niet meer aan. Toen heeft
[medeverdachte] het roer overgenomen.
Bij vonnis van de rechtbank Assen van 18 augustus 2009 is [bedrijf 1] B.V. in staat van faillissement verklaard. Dat faillissement heeft verdachte [verdachte] op
3 augustus 2009 aangevraagd.
Uit de aangifte van curator Grollé, de getuigenverklaringen van [getuige 1] en de verklaringen van verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] leidt de rechtbank het volgende af.
Verdachte [verdachte] heeft op 28 juli 2009 in samenspraak met de medeverdachte
[medeverdachte] besloten om de onderneming [bedrijf 1] BV te beëindigen. Op dezelfde dag heeft medeverdachte [medeverdachte] telefonisch contact opgenomen met [getuige 1] met de mededeling dat hij een partij fietsen te koop had voor hem. [getuige 1] had die dag geen mogelijkheden om langs te komen, doch medeverdachte [medeverdachte] stond erop dat [getuige 1] die dag nog langs zou komen. Uiteindelijk arriveerde [getuige 1] op 29 juni 2009 omstreeks 01.00 uur bij medeverdachte [medeverdachte] op de zaak in [plaats]. Die nacht heeft [getuige 1] de gehele partij fietsen, onderdelen en accessoires (behorende tot de boedel van [bedrijf 1] BV) gekocht voor een bedrag van € 41.000,--. Verdachte [verdachte] was er van op de hoogte dat de transactie zou plaatsvinden en vervolgens heeft plaatsgevonden. Dezelfde dag (29 juli 2009) vond de levering plaats. Verdachte [verdachte] heeft volgens [getuige 1] meegeholpen met het laden van de restpartij in de vrachtwagen.
Hierna werd [getuige 1], eveneens op 29 juli 2009, gebeld door medeverdachte [medeverdachte], die hem vroeg of [getuige 1] alvast kon betalen. [medeverdachte] heeft het rekeningnummer waarop het bedrag overgemaakt kon worden per sms doorgegeven aan [getuige 1] ([familienaam] [plaats] [rekeningnummer 1]). Op basis van het telefoonbericht en het ontvangen sms-bericht heeft [getuige 1] op 29 juli 2009 middels een spoedboeking € 41.000,-- overgemaakt op de genoemde rekening [rekeningnummer 1]. Deze rekening staat op naam van [medeverdachte] en/of [naam]. Volgens medeverdachte [medeverdachte] had hij nog een vordering op [bedrijf 1] BV van € 35.000,--. Door de verkoop van de partij fietsen aan [getuige 1] werd die schuld ingelost.
Uit de ter beschikking staande administratie is níet gebleken dat medeverdachte [medeverdachte]
€ 35.000,-- naar [bedrijf 1] BV heeft overgeboekt.
De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verdachte [verdachte] samen met zijn vader [medeverdachte] in het zicht van het faillissement van [bedrijf 1] BV op 18 augustus 2009 een partij fietsen, onderdelen en accessoires (behorende tot de boedel van [bedrijf 1] BV) heeft verkocht aan [getuige 1]. Het verkoopbedrag ad € 41.000,-- is niet in de boedel van [bedrijf 1]
BV terecht gekomen, maar is door medeverdachte [medeverdachte] gebruikt voor aflossing van de vordering die hij als privépersoon had op BikeXL “ de fietssuper” BV. Verdachte [verdachte] was hiervan op de hoogte.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte] door deze handelwijze de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers van [bedrijf 1] BV doen ontstaan.
Uit het dossier blijkt dat verdachte [verdachte] twee maanden nadat hij de onderneming van zijn vader had overgenomen en onder de naam [bedrijf 1] BV had voortgezet, vanwege lichamelijk en psychische problemen het roer heeft overgegeven aan zijn vader [medeverdachte]. Verdachte [verdachte] is echter wel formeel bestuurder gebleven en uit het dossier blijkt tevens dat hij volledig op de hoogte was van de transactie met
[getuige 1] en zelf feitelijk betrokken is geweest bij de levering van de fietsen.
Onder deze omstandigheden heeft verdachte [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank samen met medeverdachte [medeverdachte] feitelijk leiding gegeven aan [bedrijf 1] BV terzake van deze transactie.
Dit leidt tot de conclusie dat hetgeen aan verdachte [verdachte] onder feit 1 primair ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen is.
5.2.2Feit 2.
Feitelijke gang van zaken
Na de uitspraak van het faillissement van [bedrijf 1] BV op 18 augustus 2009 heeft curator Grollé diverse mondelinge en schriftelijke contacten onderhouden met de verdachte [verdachte] omtrent de uitlevering van de administratie van [bedrijf 1] BV. Uit het dossier blijken de volgende contacten.
Op 18 augustus 2009 heeft verdachte [verdachte] per mail aangegeven dat hij er zorg voor zal dragen dat de boekhouding vóór 25 augustus 2009 tot beschikking van de curator komt.
Op 3 september 2009 heeft verdachte [verdachte] per mail tegenover de curator aangegeven dat hij de administratie niet heeft. Deze zou zijn achtergebleven in het pand aan de [adres 3] te Hoogeveen en deze administratie zou door de heer [naam] (verhuurder van het pand) zijn afgevoerd c.q. weggegooid.
Op 18 september 2009 is verdachte [verdachte] door de curator formeel en materieel aansprakelijk gesteld en verantwoordelijk gehouden voor het ongeschonden te voorschijn brengen van complete financiële administratie/boekhouding, zowel in fysieke als in digitale vorm. De curator sommeert verdachte [verdachte] om binnen veertien dagen na dagtekening, zijnde 18 september 2009, de complete financiële administratie/boekhouding van [bedrijf 1] BV, zowel in fysieke als in digitale vorm, uit te leveren.
Voorts is de curator er niet van overtuigd dat verdachte [verdachte] geen beschikking of toegang zou hebben tot de administratie, want hij weet wel een ‘factuur’ voor [bedrijf 2] te produceren en hij weet tot op de cent nauwkeurig te reproduceren aan wie en voor welke bedragen [bedrijf 1] BV facturen ten behoeve van de eerder gefailleerde [bedrijf 1] BV heeft betaald. Daarbij zou het gaan om een totaalbedrag van € 249.348,52.
Op 29 september 2009 heeft verdachte [verdachte] schriftelijk gereageerd op het schrijven van de curator d.d. 18 september 2009. Verdachte [verdachte] schrijft dat hij niet aan het verzoek van de curator om de complete financiële administratie ter beschikking te stellen kan voldoen, omdat de verhuurder van het pand, de heer [naam], de inboedel en administratie van [bedrijf 1] BV uit eigen beweging zou hebben afgevoerd. Verdachte
[verdachte] schrijft voorts dat hij de curator met betrekking tot het ongeschonden terugbezorgen van de administratie niet verder kan helpen. Vanwege het plaatsen van andere sloten is hem de toegang tot het pand ontzegd.
Verdachte [verdachte] heeft toegezegd dat de curator een recente back-up zal krijgen van de financiële administratie welke nog beschikbaar moet zijn op de server.
Uiteindelijk is de administratie niet aan de curator overhandigd.
Vervolgens hebben op 16 maart 2010 in het kader van het strafrechtelijk onderzoek tegen medeverdachte [medeverdachte] op diverse locaties in Nederland doorzoekingen ter inbeslagneming plaatsgevonden. Eén van de locaties betreft de [adres 2] te [plaats]. Op dit adres is woonachtig mevr. [vriendin medeverdachte]. Mevr. [vriendin medeverdachte] is de vriendin van medeverdachte [medeverdachte]. Uit onderzoek is gebleken dat medeverdachte [medeverdachte] op dit adres verblijft.
Tijdens de doorzoeking zijn op deze locatie diverse onderdelen van de administratie van [bedrijf 1] BV aangetroffen, te weten:
- vijf ordners met kasadministratie over de periode 19-09-2008 t/m 25-7-2009;
- een aantal ordners met betrekking tot de inkoop;
- een ordner met betrekking tot de verkoop;
- een aantal ordners met betrekking tot de oprichting van de vennootschap, belastingen, kosten, bankzaken en overige zaken;
- ordners met bank- dan wel giroafschriften.
Een deel van deze administratie is aangetroffen onder het kruipluik achter de voordeur. Deze administratie, bestaande uit diverse ordners, was niet netjes neergezet. De ordners waren in de kruipruimte gegooid en het geheel lag als een “afvalberg” onder het kruipluik.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij de administratie heeft meegenomen en onder het kruipluik heeft gegooid.
Verweer van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat verdachte niet op de hoogte was van het feit dat zijn vader de administratie in zijn bezit had en zodoende niet kon uitleveren aan de curator. Verdachte heeft daarbij aangegeven dat hij al naar buitenland was vertrokken toen het pand werd leeggehaald. Toen hij na twee á drie weken terugkwam van vakantie bleek dat de administratie was afgevoerd. Daarvoor zou de eigenaar van het bedrijfspand, [naam], verantwoordelijk zijn geweest.
De rechtbank stelt deze verklaring als kennelijk leugenachtig en bedoeld om de waarheid te bemantelen, terzijde. Immers, uit het onderhavig dossier blijkt dat verdachte op 3 augustus 2009 zelfstandig het faillissement van [bedrijf 1] BV bij de rechtbank Assen heeft aangevraagd. De getuige [getuige 2] heeft echter verklaard dat hij in juli 2009 heeft gezien dat verdachte [verdachte] bezig was te winkel leeg te halen en dat verdachte tegen hem zou hebben gezegd dat hij aan het opruimen was en dat hij binnenkort zou vertrekken.
Daarnaast heeft voornoemde [naam] verklaard dat hij op 1 augustus 2009 in het bedrijfspand [adres 3] te [plaats] is geweest en dat er toen geen administratie meer aanwezig was. [naam] verklaart tevens dat hij géén administratie heeft afgevoerd dan wel weggegooid.
Verdachtes vader [medeverdachte] verklaart dat hij de administratie na de verkoop van de inventaris heeft meegenomen naar zijn huis.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van wat er met de administratie van [bedrijf 1] BV is gebeurd en waar deze zich bevond. Hij had deze derhalve kunnen uitleveren toen de curator Grollé hem daarom vroeg.
Het verweer wordt verworpen.
Het onder feit 2 primair ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.