ECLI:NL:RBOVE:2014:1847

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 maart 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
C-08-152973 - KG ZA 14-90
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M. Hangelbroek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst en uitoefening van optierechten in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, betreft het een kort geding tussen een eiser, die als groepsdirecteur bij Ten Cate Enbi International B.V. werkzaam was, en zijn voormalige werkgever, Ten Cate. De eiser had een beëindigingsovereenkomst getekend in 2009, waarin was afgesproken dat hij zijn onvoorwaardelijke optierechten over 2005 en 2006 zou behouden. In 2012 en 2014 heeft de eiser geprobeerd zijn optierechten uit te oefenen, maar Ten Cate weigerde dit, met als argument dat de uitoefenduur van de optierechten was verstreken. De eiser vorderde in conventie nakoming van de afspraken uit de beëindigingsovereenkomst en schadevergoeding voor het niet kunnen uitoefenen van zijn optierechten over 2005. Ten Cate voerde verweer en stelde dat de optierechten over 2005 al op 14 februari 2013 waren vervallen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de beëindigingsovereenkomst een vaststellingsovereenkomst was, waarbij partijen de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband van de eiser hebben geregeld. De rechter volgde de uitleg van de eiser dat de optierechten over 2005 tot en met 14 februari 2014 konden worden uitgeoefend en dat de optierechten over 2006 tot en met 19 maart 2015 konden worden uitgeoefend. De rechter wees de vordering van de eiser tot schadevergoeding toe, omdat hij tijdig een orderformulier had ingediend voor de uitoefening van zijn optierechten over 2005, maar Ten Cate dit had geweigerd. De rechter legde een dwangsom op aan Ten Cate voor het geval zij niet zou voldoen aan de uitspraak. In reconventie werd de vordering van Ten Cate afgewezen, omdat deze voortvloeide uit het verweer en de vordering in conventie grotendeels werd toegewezen. De proceskosten werden aan Ten Cate opgelegd, omdat zij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/152973 / KG ZA 14-90
Vonnis in kort geding van 27 maart 2014(lm)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna ook te noemen [eiser],
advocaat mr. E.P.M.J. Prop te Bergen op Zoom,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TEN CATE ENBI INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Nuth,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TEN CATE NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Almelo,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
hierna gezamenlijk ook te noemen Ten Cate,
advocaat mr. drs. B. van Duren-Kloppert en mr. C.M.R. Muradin te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van Ten Cate.
1.2.
Ten slotte is vonnis gevraagd. Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 15 april 2002 als groepsdirecteur in dienst getreden bij Ten Cate Enbi International.
2.2.
Vanwege wijzigingen in de organisatie- en kostenstructuur heeft Ten Cate de functie van groepsdirecteur, die [eiser] vervulde, laten vervallen.
2.3.
Ten Cate heeft [eiser] een beëindigingsvoorstel gedaan, wat geresulteerd heeft in een beëindigingsovereenkomst, die is ondertekend door partijen in november 2009.
2.4.
In die beëindigingsovereenkomst zijn partijen onder meer overeengekomen dat [eiser] zijn recht tot uitoefening van de aan hem toegekende onvoorwaardelijke optierechten over 2005 en 2006 behoudt.
2.5.
Begin 2012 wenst [eiser] zijn optierechten over 2005 uit te oefenen. Ten Cate weigert dit vanwege vermeende belangenverstrengeling.
2.6.
Op 31 januari 2014 dient [eiser] opnieuw een orderformulier in bij Ten Cate voor uitoefening van zijn optierechten over 2005.
2.7.
Bij brief van 6 februari 2014 bericht Ten Cate [eiser] dat de optierechten over 2005 niet meer kunnen worden uitgeoefend omdat de periode daarvoor een jaar geleden is verstreken.
2.8.
Partijen hebben nadien over en weer gecorrespondeerd over het tussen hen ontstane geschil aangaande de expiratiedatum van de door [eiser] verkregen optierechten, maar geen oplossing bereikt.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser] vordert samengevat - primair nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken over de uitoefening van de door [eiser] verkregen optierechten zoals vastgelegd in de beëindigingsovereenkomst. Subsidiair vordert hij schadevergoeding ter compensatie voor het niet kunnen uitoefenen van de optierechten over 2005, alsmede een gebod aan Ten Cate de door [eiser] verkregen optierechten over 2006 te kunnen laten uitoefenen tegen de overeengekomen expiratiedatum. Alles op verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van Ten Cate in de kosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Ten Cate voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
Ten Cate vordert samengevat - een gebod aan [eiser] de optierechten over 2006 conform het optiereglement uit te oefenen, met veroordeling van [eiser] in de kosten, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
[eiser] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Kern van het geschil betreft de vraag of [eiser] zijn bij de beëindigingsovereenkomst verkregen optierechten nog kan c.q. mag uitoefenen, meer specifiek of de expiratiedata van de uitoefening van de optierechten al dan niet zijn verstreken, en of Ten Cate gehouden is tot nakoming van haar daartoe strekkende verplichtingen, dan wel tot betaling van vervangende schadevergoeding.
5.2.
[eiser] stelt dat partijen zijn overeengekomen dat hij zijn optierechten over 2005 tot en met 14 februari 2014 kon uitoefenen en dat hij zijn optierechten over 2006 nog tot en met 19 maart 2015 kan uitoefenen. Ten Cate betwist dat partijen dit zijn overeengekomen. De optierechten over 2005 zijn op 14 februari 2013 vervallen en de optierechten over 2006 kunnen tot en met 19 maart 2014 worden uitgeoefend door [eiser].
5.3.
De vraag wat partijen onderling exact zijn overeengekomen over de uitoefenduur van de optierechten dient te worden beantwoord via uitleg aan de hand van de in de rechtspraak van de Hoge Raad ontwikkelde Haviltex-maatstaf. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs mochten toekennen aan hun gedragingen en verklaringen (waaronder de bewoordingen van de overeenkomst) en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.4.
In de, voor de beoordeling van het geschil, relevante bepalingen van de beëindigingsovereenkomst, staat het navolgende.

Artikel 3 – Loondoorbetaling en eindafrekening
(…)
4. Werknemer behoudt het recht tot uitoefening van de aan hem toegekende,
onvoorwaardelijke optierechten, te weten:
d.d. 14 februari 2005: 12.000 stuks, verkregen à € 15,165, uitoefenbaar
tot en met 13 februari 2014
d.d. 20 maart 2006: 6.000 stuks, verkregen à 23,63, uitoefenbaar
tot en met 19 maart 2015
e.e.a. conform het reglement d.d. 2 december 1999, met aanpassingen d.d. 3 maart 2006 en 15 januari 2009.
(…).
Artikel 6 - Diversen
(…)
8. Deze overeenkomst heeft te gelden als een vaststellingsovereenkomst, zoals
bedoeld in artikel 7:900 jo. 902 BW.”.
5.5.
Gelet op de tekst van de overeenkomst (artikel 3.4.) hebben partijen een tweetal objectief bepaalbare data afgesproken voor de beëindiging van de uitoefenduur van de aan [eiser] toegekende optierechten. De optierechten over 2005 kunnen worden uitgeoefend tot en met 13 februari 2014 en die over 2006 tot en met 19 maart 2015. [eiser] beroept zich op die uitdrukkelijk in de overeenkomst vermelde data.
5.6.
Ten Cate betwist dat van die data moet worden uitgegaan en stelt dat partijen hebben beoogd aan te sluiten bij het toepasselijke optiereglement waarnaar in artikel 3.4 wordt verwezen. Toepassing van dat reglement betekent een einde uitoefendatum voor [eiser] van respectievelijk 13 februari 2013 en 19 maart 2014. Die uitleg ligt ook voor de hand volgens Ten Cate omdat het de bedoeling van partijen was om - in afwijking van de hoofdregel - [eiser], ondanks de beëindiging van zijn dienstverband, de mogelijkheid te bieden toch optierechten te kunnen uitoefenen. Het was uitdrukkelijk niet de bedoeling de in het optiereglement bepaalde uitoefenduur te verlengen. De in 3.4. opgenomen data zijn dan ook schrijffouten, aldus Ten Cate.
5.7.
De voorzieningenrechter volgt die uitleg van Ten Cate niet.
Van belang is in het onderhavige geval dat de overeenkomst een vaststellingsovereenkomst betreft, waarmee partijen hebben beoogd de gevolgen van de beëindiging van het dienstverband van [eiser] bij Ten Cate te regelen. Er is uitvoerig onderhandeld over de beëindigingsafspraken en partijen hebben zich bij de totstandkoming daarvan laten bijstaan door juridisch deskundigen (advocaat en/of bedrijfsjurist). Verder is van belang dat partijen bewust hebben afgeweken van de in het optiereglement opgenomen hoofdregel dat verkregen optierechten enkel kunnen worden uitgeoefend gedurende het dienstverband van de optiegerechtigde. Dat impliceert naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat partijen mogelijk ook hebben willen afwijken van de in het toepasselijke optiereglement bepaalde uitoefenduur van optierechten. Dat laatste kan in ieder geval op voorhand niet worden uitgesloten. Indien de uitleg van Ten Cate zou moeten worden gevolgd dan had het voor de hand gelegen dat partijen enkel een bepaling hadden opgenomen in de trant van: “[eiser] behoudt het recht tot uitoefening van de aan hem over 2005 en 2006 toegekende, onvoorwaardelijke optierechten, e.e.a. conform het toepasselijke optiereglement.”. Een verwijzing naar einddata zou in die visie niet nodig zijn geweest. Bovendien bevat het optiereglement meer bepalingen dan enkel die over de uitoefenduur van verkregen optierechten. Om die reden kan de stelling van Ten Cate dat uit de enkele verwijzing in artikel 3.4. naar het optiereglement reeds volgt dat van de uitoefenduur zoals daarin is bepaald moet worden uitgegaan, evenmin opgaan.
5.8.
Voorshands moet dan ook worden geoordeeld dat de door [eiser] bepleitte uitleg van artikel 3.4. van de beëindigingsovereenkomst ruimschoots de meest aannemelijke is.
5.9.
De inhoud van de overgelegde correspondentie (producties 1 en 2) waarnaar
Ten Cate verwijst, maakt het voorgaande niet anders.
5.10.
Overigens is niet gesteld of gebleken dat aan die uitleg voor Ten Cate of derden nadelige consequenties zijn verbonden.
5.11.
Gelet op het voorgaande, moet er dan ook vanuit worden gegaan dat de optierechten over 2006 nog tot en met 19 maart 2015 kunnen worden uitgeoefend door [eiser] en dat Ten Cate gehouden is daartoe haar medewerking te verlenen. Voor zover de vordering van [eiser] daarop ziet, zal deze worden toegewezen.
5.12.
Voor de optierechten over 2005 geldt dat de uitoefenduur daarvan is verstreken op 13 februari 2014. [eiser] vordert primair dat de optierechten over 2005 nog kunnen worden uitgeoefend tegen de slotkoers van 31 januari 2014 en subsidiair een bedrag van
€ 102.660,= aan vervangende schadevergoeding. De primaire vordering kan niet worden toegewezen, nu de uitoefenduur verstreken is en uitoefening dus feitelijk niet meer mogelijk is.
5.13.
[eiser] kan aanspraak maken op vervangende schadevergoeding. [eiser] heeft tijdig, op 31 januari 2014, een orderformulier ingediend bij Ten Cate voor uitoefening van zijn optierechten over 2005 en Ten Cate heeft die indiening geweigerd.
5.14.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
5.15.
Partijen twisten over de hoogte van het schadebedrag. Meer specifiek gaat het tussen partijen over het antwoord op de vraag van welke slotkoers moet worden uitgegaan. [eiser] stelt dat van de slotkoers van 31 januari 2014 moet worden uitgegaan (datum door hem ingediend orderformulier) en Ten Cate stelt dat moet worden uitgegaan van de slotkoers van 1 maart 2013.
5.16.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij - gelet op de uiteenlopende stellingen en de beperkingen van de kort gedingprocedure - niet zal treden in een beoordeling van de vraag van welke slotkoers moet worden uitgegaan, met andere woorden welke datum als peildatum moet worden aangemerkt voor het bepalen van de omvang van de schade. Vast staat tussen partijen dat de slotkoers op 31 januari 2014 € 23,72 bedroeg en dat Ten Cate - uitgaande van de geldende slotkoers op 1 maart 2013 - [eiser] in het minnelijke traject een bedrag van € 26.340,= (€ 17,36 - € 15,165 = € 2,195 x 12.000,=) heeft aangeboden.
5.17.
Gelet daarop acht de voorzieningenrechter in deze procedure in ieder geval een bedrag ter hoogte van € 26.340,= aan schadevergoeding toewijsbaar. [eiser] heeft daarbij ook een voldoende spoedeisend belang. Een restitutierisico voor toewijzing van dat bedrag is niet aan de orde, nu de verschuldigdheid van tenminste dit bedrag voldoende aannemelijk moet worden geacht en het aldus zeer onwaarschijnlijk is dat [eiser] zulks zal hebben terug te betalen. Een bodemprocedure is de aangewezen weg voor partijen om over de hoogte van de schade verder te procederen.
5.18.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de verstoorde relatie tussen partijen, voldoende aanleiding om een dwangsom op te leggen. Deze zal worden toegekend en gematigd op de hierna te noemen wijze. Voor het opleggen van een dwangsom op de toe te wijzen betaling van de vervangende schadevergoeding is, gelet op het bepaalde in artikel 611a Rv, geen plaats.
5.19.
Ten Cate zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 1.519,00
- explootkosten 111,95
- salaris
816,00
Totaal € 2.443,95.
5.20.
De gevorderde veroordeling in de nakosten en de wettelijke rente over de (na)kosten zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna in het dictum vermeld.

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
De vordering in reconventie is geen zelfstandige vordering, maar vloeit voort uit het verweer. Nu de vordering in conventie (grotendeels) wordt toegewezen, dient de vordering in reconventie te worden afgewezen.
6.2.
Ten Cate zal in de kosten van het incident worden veroordeeld, welke kosten worden begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie:
7.1.
veroordeelt Ten Cate tot nakoming van de tussen partijen gemaakte afspraken zoals neergelegd in de beëindigingsovereenkomst omtrent de uitoefening van de door [eiser] verkregen optierechten over 2006, op verbeurte van een dwangsom van € 2.500,= per dag en zulks tot een maximum van € 50.000,= indien en voor zover Ten Cate hieraan uiterlijk op 19 maart 2015 geen gehoor heeft gegeven,
7.2.
veroordeelt Ten Cate binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 26.340,= (zesentwintigduizend driehonderd veertig euro) aan schadevergoeding ter compensatie voor het niet tijdig kunnen uitoefenen van zijn optierechten over 2005,
7.3.
veroordeelt Ten Cate in de proceskosten van [eiser], met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, zij daarover de wettelijke rente zijn verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op € 2.443,95,
7.4.
veroordeelt Ten Cate in de nakosten van deze procedure ten bedrage van respectievelijk € 131,= zonder betekening en € 199,= in geval van betekening, indien en voor zover Ten Cate niet binnen een termijn van veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan, met bepaling dat indien deze kosten niet binnen twee weken na betekening van dit vonnis zijn betaald, Ten Cate daarover de wettelijke rente is verschuldigd vanaf dat moment tot aan de dag der algehele voldoening,
7.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie:
7.7.
wijst de vorderingen af,
7.8.
veroordeelt Ten Cate in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Hangelbroek en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2014 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: