ECLI:NL:RBOVE:2014:1844

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
10 april 2014
Zaaknummer
Awb 13/2431
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele aanvullende uitkering op basis van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 10 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het geschil betreft de afwijzing van een verzoek om een incidentele aanvullende uitkering (IAU) op basis van artikel 74 van de Wet werk en bijstand (WWB) voor het jaar 2011. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, had een aanvraag ingediend voor een IAU ter hoogte van € 1.403.682,-, maar deze aanvraag werd afgewezen door verweerder op basis van een rapport van de Toetsingscommissie WWB. Verweerder concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt in de gemeente Hengelo in het betreffende jaar.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. In beroep heeft eiser aangevoerd dat de Toetsingscommissie niet bevoegd was om aanvullende criteria te stellen en dat de objectiviteit van het TC-advies niet gewaarborgd was. Eiser betoogde verder dat de TC onterecht had geconcludeerd dat er geen uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt was en dat verweerder niet op alle argumenten in bezwaar was ingegaan.

De rechtbank overwoog dat de Toetsingscommissie een zelfstandige beoordeling moet maken van de situatie op de arbeidsmarkt en dat verweerder in beginsel mocht afgaan op het deskundigenadvies van de TC. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de cumulatieve, statistische arbeidsmarktvoorwaarden en dat de TC bevoegd was om aanvullende criteria op te stellen. De rechtbank oordeelde dat het TC-rapport inzichtelijk, consistent en concludent was en dat er geen concrete aanknopingspunten waren om aan de juistheid van het advies te twijfelen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en oordeelde dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kon doorstaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/2431

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hengelo,
eiser,
gemachtigde: mr. I.C. Dunhof-Lampe,
en
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
gevestigd te Den Haag, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2012 heeft verweerder het verzoek van eiser om toekenning van een incidentele aanvullende uitkering (IAU) als bedoeld in artikel 74 van de Wet werk en bijstand (WWB) over het jaar 2011 afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 16 september 2013 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 17 januari 2014 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, M.A. Heuw, R.H.R. Remmerswaal en E.A. Westerhof. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.E. Sipos en J.A.M. Helderman.

Overwegingen

1.
Eiser heeft een aanvraag ingediend voor verstrekking van een IAU over het jaar 2011 ter hoogte van een bedrag van € 1.403.682,-. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder onderzoek laten verrichten door de Toetsingscommissie WWB (TC), die haar bevindingen en conclusies heeft neergelegd in een rapport van 6 december 2012 (TC-rapport). Besluitvorming heeft plaatsgevonden als in de vorige rubriek vermeld.
2.
Verweerder heeft op basis van het TC-advies de aanvraag afgewezen op de grond dat er in de gemeente Hengelo in het jaar 2011 geen sprake was van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt.
3.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de TC niet bevoegd is om door middel van aanvullende criteria de bij wet- en regelgeving vastgestelde voorwaarden uit te breiden en/of te beperken en dat de objectiviteit van het TC-advies niet gewaarborgd is omdat een oordeel van de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) ontbreekt. Voorts is het oordeel van de TC dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt volgens eiser onjuist en is verweerder ten onrechte niet op alle argumenten in bezwaar ingegaan. Tot slot doet eiser een beroep op het gelijkheids-, gelijkwaardigheids- en het evenredigheidsbeginsel.
4.
Op grond van artikel 69, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB verstrekt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid jaarlijks ten laste van ’s Rijks kas aan het college een uitkering om het college van middelen te voorzien met het oog op het toekennen van algemene bijstand.
Op grond van artikel 74, eerste lid, van de WWB kan de minister op verzoek van het college een incidentele aanvullende uitkering toekennen, indien de door het college gemaakte kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, hoger zijn dan de daarvoor verstrekte uitkering.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van het Besluit WWB 2007 wordt een incidentele aanvullende uitkering slechts toegekend voor zover:
a. is voldaan aan bij ministeriële regeling te stellen vormvoorschriften;
b. de gemaakte kosten, bedoeld in artikel 69, eerste lid, van de WWB, de verstrekte uitkering met minimaal tien procent overstijgen;
c. de uitkomst van de beoordeling van het effect van de arbeidsmarkt en van het gevoerde gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan alsmede de rechtmatige uitvoering van de WWB daartoe aanleiding geeft.
Op grond van artikel 15, vierde lid, van de Regeling WWB en WIJ kan een verzoek tot een incidentele aanvullende uitkering met betrekking tot een gemeente met meer dan 10.000 inwoners slechts voor inwilliging in aanmerking komen, indien naar het oordeel van de toetsingscommissie sprake is van:
a. een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt, en
b. de overstijging, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit, niet het gevolg is van:
1° onrechtmatige uitvoering van de WWB of de WIJ, of
2° beleidskeuzen van, dan wel handelen door het college of de gemeenteraad van de tekortgemeente.
Ingevolge artikel 15, vijfde lid, van de Regeling is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt in ieder geval sprake, indien:
a. de instroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde instroom van de tekortgemeente in de jaren [t‑1], [t‑2] en [t‑3] hoger is dan de landelijke instroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke instroom in de jaren [t‑1], [t‑2] en [t‑3], en
b. de uitstroom van de tekortgemeente in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde uitstroom van de tekortgemeente in de jaren [t‑1], [t‑2] en [t‑3] lager is dan de landelijke uitstroom in jaar [t] ten opzichte van de gemiddelde landelijke uitstroom in de jaren [t‑1], [t‑2] en [t‑3].
5.
Indien is voldaan aan het in artikel 15, vijfde lid van de Regeling neergelegde zogenoemde statistische arbeidsmarktcriterium, is in ieder geval sprake van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Blijkens de gedingstukken heeft de TC bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt twee aanvullende statistische criteria ontwikkeld. Volgens die criteria is in ieder geval sprake van een uitzonderlijke arbeidsmarktsituatie in 2011 indien:
(1) de ontwikkeling in de periode 2009 tot en met 2011 (jaargemiddelden) van de werkloze beroepsbevolking in het COROP-gebied van de tekortgemeente is, ten opzichte van de ontwikkeling in Nederland, meer dan 1,0 procentpunt gestegen;
(2) de ontwikkeling in de periode 2009 tot en met 2011 (jaargemiddelden) van het aantal niet werkende werkzoekenden in de tekortgemeente is, ten opzichte van de ontwikkeling in Nederland, meer dan 5,0 procentpunt gestegen.
Als de gemeente niet aan één van de criteria voldoet, betrekt de TC de door de gemeente verstrekte analyse van de arbeidsmarkt bij haar overwegingen.
6.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Uit het hiervoor weergegeven wettelijk kader volgt dat de TC moet beoordelen of sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Dat vergt dus een zelfstandige beoordeling door de TC. Vervolgens adviseert de TC verweerder hierover. Het wettelijk kader laat de TC en vervolgens verweerder ter zake van die beoordeling een ruime beoordelingsvrijheid. De rechter kan die beoordeling slechts terughoudend toetsen.
6.2
Verweerder baseert zijn standpunt op het TC-rapport van 6 december 2012. De rechtbank zal bezien of verweerder van de juistheid van het door de TC gegeven advies mocht uitgaan. De rechtbank kwalificeert het TC-rapport als een deskundigenadvies. Op grond van de artikelen 3:9 en 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient verweerder zich er van te vergewissen dat het advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Als daarvan sprake is, mag verweerder in beginsel op dit advies afgaan. Nu de TC een jarenlange ervaring heeft opgebouwd met het beoordelen van IAU-uitkeringen, heeft verweerder in ruime mate mogen uitgaan van de expertise van de TC. De vergewisplicht van verweerder beperkte zich daarom in beginsel tot het signaleren van strijdigheden met wettelijke voorschriften dan wel duidelijk herkenbare onvolkomenheden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich er voldoende van vergewist dat hiervan geen sprake is. Daarbij slaat de rechtbank ook acht op het volgende.
6.3
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan de cumulatieve, statistische arbeidsmarktvoorwaarden als neergelegd in het vijfde lid van artikel 15 van de Regeling, onder welke voorwaarden in ieder geval sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt.
6.4
Daarnaast heeft de TC de reeds genoemde eigen criteria geformuleerd om te kunnen beoordelen of alsnog sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. De rechtbank is van oordeel dat uit het in rechtsoverweging 4. weergegeven toetsingskader en de daarmee samenhangende beoordelingsvrijheid volgt dat de TC bevoegd is om deze niet-limitatieve criteria op te stellen ter invulling van het begrip “uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt” en ter objectivering van haar beoordelingsvrijheid. Deze (eveneens) statistische criteria komen de rechtbank bovendien niet onredelijk voor.
6.5
De rechtbank stelt vervolgens vast dat ook niet in geschil is dat eiser niet voldoet aan het eerste, door de TC opgestelde, criterium. Voor zover eiser heeft betoogd dat de TC bij de toetsing aan het tweede criterium is uitgegaan van een onjuist percentage niet werkende werkzoekenden (NWW) in de gemeente Hengelo ten opzichte van het landelijk percentage over het jaar 2011, overweegt de rechtbank dat eiser dit standpunt niet met objectiveerbare en verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. De enkele in het beroepschrift opgenomen tabel, zonder bronvermelding en waarden, is daartoe onvoldoende. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusie van de TC, dat de ontwikkeling in de periode 2009 tot en met 2011 van het aantal niet werkende werkzoekenden in Hengelo, ten opzichte van de ontwikkeling in Nederland, niet met meer dan 5,0 procentpunt is gestegen.
6.6
De rechtbank verwerpt voorts het betoog van eiser dat verweerder er van uit had moeten gaan dat in het jaar 2011 binnen de gemeente Hengelo niettemin sprake was van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt en overweegt daartoe het volgende.
De TC heeft op basis van de door eiser verstrekte analyse van de arbeidsmarkt geoordeeld dat deze analyse geen aanleiding geeft om alsnog tot een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt te concluderen. De rechtbank stelt vast dat het TC-rapport inzicht biedt in de door de TC gevolgde redenering, de door de TC gehanteerde systematiek en dat de conclusies van de TC aansluiten op haar bevindingen. De TC heeft bij haar beoordeling alle door eiser aangevoerde omstandigheden betrokken, waaronder de negatieve ontwikkeling op de Hengelose arbeidsmarkt, de relatief grote afstand tot de arbeidsmarkt van een aanzienlijk deel van het bestand en de sterke vergrijzing van het bestand, maar komt tot de conclusie dat de situatie in de gemeente Hengelo niet significant verschilt van andere gemeenten die eveneens kampen met een budgetteringstekort. De rechtbank stelt voorts vast dat door eiser geen concrete onjuistheden zijn aangevoerd en/of duidelijk herkenbare onvolkomenheden op basis waarvan aan het TC-rapport zou moeten worden getwijfeld. Dat de TC de door eiser gestelde omstandigheden anders weegt dan eiser graag zou zien, maakt niet dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien het advies van TC niet te volgen. Hierbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat eiser niet heeft gewezen op een contra-expertise van een persoon of instelling die zich qua deskundigheid, onafhankelijkheid en onpartijdigheid met de TC kan meten. Aldus bezien, staat tegenover de (tot op zekere hoogte) geobjectiveerde visie van de TC slechts de subjectieve opvatting van eiser.
6.7
Voor zover eiser heeft betoogd dat het TC-rapport onzorgvuldig is omdat een oordeel van het IWI ontbreekt, overweegt de rechtbank dat het oordeel van de Inspectie SZW (voorheen IWI) ten aanzien van de rechtmatigheid wel degelijk bij de beoordeling door de TC is betrokken, in die zin dat de Inspectie heeft vastgesteld dat de WWB in 2011 door de gemeente Hengelo rechtmatig is uitgevoerd. Voor zover eiser heeft bedoeld te stellen dat er een oordeel van de Inspectie SZW ontbreekt ten aanzien van het beleid en de uitvoering van de WWB door het college of de gemeenteraad, overweegt de rechtbank dat de Inspectie SZW na de rechtmatigheidstoetsing pas wordt ingeschakeld – zoals volgt uit artikel 15, vierde lid, van de Regeling - als de TC concludeert dat sprake is van een uitzonderlijke situatie op de arbeidsmarkt. Nu de TC niet tot deze conclusie is gekomen, is de Inspectie terecht niet verder ingeschakeld.
6.8
De rechtbank is mede gelet op het voorgaande van oordeel dat het TC-rapport inzichtelijk, consistent en concludent is en dat door eiser geen concrete aanknopingspunten zijn aangevoerd op grond waarvan verweerder niet had mogen uitgaan van het advies van de TC.
6.9
Aan de beoordeling of sprake is van een van de omstandigheden als bedoeld in artikel 15, vierde lid, onder b, van de Regeling, zijnde de laatste voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor een IAU, komt de rechtbank daarom niet toe. Al hetgeen eiser in dat kader heeft aangevoerd zal de rechtbank dan ook onbesproken laten.
6.1
Voor zover eiser een beroep doet op het gelijkheids- en het gelijkwaardigheidsbeginsel en in dat kader verwijst naar de gemeenten Zutphen en Velsen, oordeelt de rechtbank dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft betwist dat er sprake is van gelijke dan wel gelijkwaardige gevallen. Ten aanzien van het beroep op het evenredigheidsbeginsel constateert de rechtbank dat het bestreden besluit tot stand is gekomen met een correcte toepassing van wet- en regelgeving en dat bij de totstandkoming van die wet- en regelgeving rekening is gehouden met de door eiser gestelde omstandigheden. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel faalt.
6.11
De rechtbank is – mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen - voorts van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit in voldoende mate op alle door eiser in bezwaar genoemde argumenten is ingegaan. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel is dan ook geen sprake.
7.
Het bestreden besluit kan de rechterlijke toets doorstaan. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, voorzitter, mr. D. Hardonk-Prins en mr. M. van Veelen, rechters, in aanwezigheid van mr. M. Moeke, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.