ECLI:NL:RBOVE:2014:1842

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
C/07/173870 / HZ ZA 10-991
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. van der Hulst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadebegroting in verband met aansprakelijkheid na onrechtmatig overheidshandelen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, vorderde de besloten vennootschap Schildersbedrijf B.V. schadevergoeding van de Gemeente Kampen wegens onrechtmatig handelen. De rechtbank had eerder vastgesteld dat de Gemeente aansprakelijk was voor de gevolgen van haar beslissingen met betrekking tot de vestiging van het schildersbedrijf. De procedure omvatte een schadebegroting na eerdere uitspraken, waarbij de rechtbank de feiten en omstandigheden rondom de verhuizingen van de eiseres in detail onderzocht. De eiseres had meerdere verhuizingen moeten maken als gevolg van de onrechtmatige daad van de Gemeente, wat leidde tot verschillende schadeposten, waaronder verhuiskosten, verbouwingskosten en kosten voor professionele rechtsbijstand. De rechtbank beoordeelde de vorderingen van de eiseres en kwam tot de conclusie dat niet alle gevorderde schadeposten toewijsbaar waren. Uiteindelijk werd de schade vastgesteld op € 30.004,04, waarbij de rechtbank de eigen schuld van de eiseres in aanmerking nam en de schadeverdeling bepaalde op 10% voor de eiseres en 90% voor de Gemeente. De Gemeente werd veroordeeld tot betaling van € 27.003,63, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 20 maart 2008. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen partijen en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/07/173870 / HZ ZA 10-991
Vonnis van 5 maart 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SCHILDERSBEDRIJF [eiseres] B.V.,
gevestigd te Kampen,
eiseres,
advocaat mr. L.M. de Jong,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE KAMPEN,
zetelend te Kampen,
gedaagde,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de akte uitlating procesverloop van de zijde van [eiseres]
  • de antwoordakte
  • de conclusie van repliek tevens akte wijziging/vermindering van eis
  • de conclusie van dupliek
  • de akte overlegging producties
  • de antwoordakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis d.d. 10 juni 2009 van de rechtbank Zwolle-Lelystad tussen partijen heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de Gemeente jegens [eiseres] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad, voor de gevolgen van de beslissing(en) van [eiseres] naar aanleiding van de brief van 17 november 2004, een en ander zoals in het lichaam der dagvaarding omschreven en is de Gemeente veroordeeld tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet. Aan dit vonnis lagen onder meer de hierna in 2.2. tot en met 2.8. weergegeven vaststaande feiten ten grondslag.
2.2.
[eiseres] exploiteert een schildersbedrijf. Zij was gevestigd in de binnenstad van Kampen, tot eind 2004 aan de [adres 1]. Eind oktober 2004 ontstond bij [eiseres] interesse voor aankoop van het perceel aan de [adres 2] te Kampen, vanwege de woon/werkcombinatie die dit pand in de binnenstad mogelijk maakt. Die mogelijkheid had het pand aan de [adres 1] ook, doch het nadeel daarvan was dat [eiseres] geen eigenaar was van het bedrijfsgedeelte. Dat deel moest zij huren. Om zeker te zijn van het feit dat zij haar activiteiten op het perceel [adres 2] mocht uitoefenen, zond [eiseres] op 1 november 2004 een brief aan het College van Burgemeester & Wethouders van de Gemeente met vragen daaromtrent.
2.3.
Bij brief verzonden op 17 november 2004 antwoordt de Gemeente als volgt:
“Op 1 november 2004 hebben wij uw schrijven ontvangen ons kenmerk 04/10230, waarin u vraagt of u uw werkzaamheden van het schildersbedrijf kunt voortzetten op het perceel [adres 2] te Kampen.
Het perceel [adres 2] is gelegen in het bestemmingsplan “Boven Nieuwstraat”en heeft de bestemming “Woningen”en “Erf”. Op 16 januari 1976 heeft het college van burgemeester en wethouders bouwvergunning verleend met vrijstelling van het bestemmingsplan voor het veranderen en vergroten van een bedrijfsruimte. De aanvraag betrof het vergroten van een magazijn met kantoorgedeelte.
U geeft aan dat u het pand wilt gaan gebruiken voor opslag van verfmaterialen, gereedschappen en als kantoor. Het verplaatsten van het schildersbedrijf naar [adres 2] is mede hierdoor toegestaan omdat het gebruik van het pand niet wijzigt.
Wel dient u in het kader van de Wet Milieubeheer een melding of milieuvergunning aan te vragen, hiervoor kunt u contact opnemen met de afdeling Milieu en Reiniging van de gemeente Kampen.”
2.4.
[eiseres] heeft vervolgens op 3 december 2004 het perceel [adres 2] in eigendom verworven en is vanaf juni 2005 gestart met haar bedrijfsactiviteiten op het perceel [adres 2].
2.5.
De eigenaar van het belendende perceel [adres 3] te Kampen – de heer [A] – heeft op 12 april 2005 een verzoek tot handhaving bij de Gemeente ingediend, met de volgende inhoud:
“In weekblad “De Brug” van dinsdag 5 april ’05 stond onder het kopje milieu een melding t.b.v. schildersbedrijf [eiseres] BV.
Ik begrijp dat voornoemd schildersbedrijf van plan is aan de [adres 2] zijn schildersbedrijf te voeren, echter, het bestemmingsplan staat het voeren van een dergelijk bedrijf niet toe. Volgens het bestemmingsplan is wonen (W) de hoofdbestemming en heeft het pand nog een erf (E), echter een bedrijfsbestemming rust niet op dit perceel sterker nog op geen van de belendende percelen.
Ik verzoek u dan ook mij binnen 3 weken te berichten wat de gemeente Kampen m.b.t. het bestemmingsplan van plan is te gaan doen. Tevens verzoek ik u over te gaan tot handhaving van het bestemmingsplan en geen toestemming te verlenen voor het oprichten van de inrichting zoals vermeld in de Brug van 5 april ’05.”
2.6.
De Gemeente heeft het verzoek tot handhaving afgewezen. [A] heeft hiertegen bezwaar ingediend. Hierop heeft de Bezwaarschriftencommissie advies uitgebracht. De Gemeente heeft bij besluit van 23 maart 2006 het advies van de Bezwaarschriftencommissie overgenomen, het bezwaar van [A] ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten.
2.7.
Tegen dit besluit heeft [A] beroep ingesteld bij deze rechtbank, sector Bestuursrecht. Bij beslissing van 23 februari 2007 is het beroep van [A] gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. Voorts is bepaald dat de Gemeente opnieuw op het bezwaarschrift dient te beslissen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
2.8.
In de daarop volgende hernieuwde beslissing op het bezwaar van 21 november 2007 besloot de Gemeente tot handhaving van de bestemmingsplanvoorschriften, met aanzegging dat [eiseres] vóór 1 februari 2009 de bedrijfsactiviteiten in het pand aan de [adres 2] te Kampen dient te beëindigen, zulks onder een dwangsom van EUR 60.000,-- ineens. Nadat [eiseres] de Gemeente tevergeefs had verzocht de termijn te verlengen tot 1 juli 2008, heeft zij haar bedrijfsactiviteiten op 31 januari 2008 ter plaatse aan de [adres 2] beëindigd.
2.9.
In januari 2008 is [eiseres] met haar bedrijf tijdelijk naar [adres 4] te [plaats] verhuisd. Op 11 januari 2008 heeft zij daartoe een huurovereenkomst “voor opslag - kantoorruimte” gesloten met De Ruiter Vastgoed B.V. te [plaats]. De huurovereenkomst werd ingaande 14 januari 2008 aangegaan voor maximaal 1 jaar. De overeenkomst kon met een opzegtermijn van 1 week worden opgezegd. De door [eiseres] verschuldigde huurprijs bedroeg € 150,00 per week exclusief BTW en exclusief energiekosten. [eiseres] heeft dit pand 22 weken gehuurd.
2.10.
Vervolgens is [eiseres] met haar bedrijf verhuisd naar een door haar in eigendom verworden pand aan [adres 5] te Kampen alwaar zij een ruimte van 80 m2 tot haar beschikking heeft.
2.11.
Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 11 januari 2012 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de Gemeente jegens [B] en [C] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad voor de gevolgen van de beslissingen van laatstgenoemde naar aanleiding van de brief van 17 november 2004 van de Gemeente aan [eiseres], een en ander zoals in het lichaam der dagvaarding nader omschreven en is de Gemeente veroordeeld tot betaling van schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet, met bepaling dat een en andere plaats vindt door middel van voortzetting van de onderhavige tussen [eiseres] en de Gemeente aanhangige schadestaatprocedure.
2.12.
Bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 15 januari 2013 is het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 11 januari 2012 vernietigd en heeft het gerechtshof opnieuw rechtdoende de vorderingen van [eiseres] afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert na wijziging van eis samengevat - veroordeling van de Gemeente tot betaling van € 122.628,57, vermeerderd met rente en kosten. Voorts vordert [eiseres] een verklaring voor recht dat de Gemeente jegens [eiseres] aansprakelijk is voor de eventuele fiscale schade die zich nog zal aandienen als gevolg van de beslissingen van de Gemeente naar aanleiding van de brief d.d. 17 november 2004 van de Gemeente aan [eiseres].
3.2.
De geldvordering is opgebouwd uit de volgende posten:
  • Verhuiskosten (verhuizing naar [adres 2]). Begrote schade: € 4.775,00;
  • Verhuiskosten (verhuizing naar [adres 4] te [plaats]). Begrote schade:
€ 6.498,40;
  • Verhuiskosten (verhuizing naar [adres 5]). Begrote schade: € 9.065,00;
  • Verbouwingskosten kantoor [adres 5]. Begrote schade: € 23.023,80;
  • Inrichten nieuwe werkplaats aan [adres 5]. Begrote schade: € 1.404,00
  • Nieuw adres briefpapier en mailing. Begrote schade: € 732,00;
  • Kosten professionele rechtsbijstand en bestede tijd in verband met procedure. Begrote schade: € 12.223,30;
  • Kosten in verband met gescheiden wonen en werken. Begrote schade: € 40.835,20;
  • Expertisekosten. Begrote schade: € 1.369,67;
  • Huisvestingskosten van de B.V. Begrote schade: € 22.702,20.
3.3.
De Gemeente voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank zal eerst de geldvordering samengesteld uit de in 3.2. genoemde afzonderlijke schade posten beoordelen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 15 januari 2012 volgt dat de Gemeente door middel van de brief van 17 november 2004 enkel tegenover [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld en niet tegenover [B], de middellijk bestuurder van [eiseres] en zijn partner [C]. Voorts stelt de rechtbank voorop dat voor de beoordeling of [eiseres] schade heeft geleden en wat de hoogte van die schade is uitgangspunt dient te zijn dat [eiseres] zoveel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis (de brief van 17 november 2004 van de Gemeente) zou zijn uitgebleven. Hieruit volgt dat haar schade in beginsel moet worden berekend met inachtneming van alle omstandigheden van het concrete geval. Dit brengt mee dat de omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest indien de schadeveroorzakende gebeurtenis niet zou hebben plaatsgevonden (HR 26 maart 2010, LJN BL0539). Stelplicht en bewijslast rusten hierbij op [eiseres]
4.2.1.
Verhuiskosten (verhuizing naar [adres 2])
[eiseres] stelt ter onderbouwing van deze post dat zij op basis van de brief van 17 november 2004 van de Gemeente met haar kantoor en werkplaats naar het pand aan de [adres 2] is verhuisd. De omvang van de schadepost is het resultaat van de berekening van 75 uur werk à € 37,00 (exclusief BTW, het uurtarief van de werknemers van [eiseres] in 2005). Daarnaast heeft [eiseres] kosten moeten maken om haar computers te verhuizen. De kosten hiervan begroot [eiseres] op € 2.000,00.
De Gemeente betwist gemotiveerd de omvang van de door [eiseres] opgevoerde uren en het uurtarief.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de schade niet nauwkeurig worden vastgesteld. [eiseres] heeft immers geen verhuisbedrijf ingeschakeld die de verhuizing heeft uitgevoerd. Zij heeft bij de verhuizing gebruik gemaakt van eigen personeel en hanteert bij de berekening van de schade het uurtarief (in 2005) van haar eigen personeel dat zij bij derden in rekening brengt. Zij heeft voorts geen onderbouwd inzicht gegeven in de hoeveelheid goederen die is verhuisd. Dit geldt ook voor de hoeveelheid computerapparatuur die is verhuisd. Van de verhuizing van de computers heeft zij ook geen facturen overgelegd.
De rechtbank zal de omvang van de schade daarom schattenderwijs vaststellen. Hierbij gaat de rechtbank uit van het navolgende:
De verhuizing naar [adres 2] betrof een verhuizing over korte afstand in dezelfde straat (immers vanaf [adres 1]). De rechtbank kan billijken dat [eiseres] hiervoor geen verhuizer heeft ingeschakeld maar dit met eigen personeel heeft uitgevoerd, doch in het kader van haar schadebeperkingsplicht kan [eiseres] daarvoor dan niet het uurtarief dat zij aan derden in rekening brengt hanteren in het geval dit tarief hoger is dan het tarief van een (professionele) verhuizer. Bij inschakeling van een verhuizer voor de verhuizing van de inhoud van de werkplaats en het kantoor (met uitzondering van de computers) zou een uurtarief van (ongeveer) € 25,00 in rekening zijn gebracht. De rechtbank sluit daarvoor aan bij het door de Gemeente bij dupliek genoemde bedrag van € 26,00 dat thans gemiddeld als uurtarief in rekening wordt gebracht. Nu [eiseres] voorts geen aanknopingspunten heeft aangedragen voor het aantal uren dat een professionele verhuizer nodig zou hebben gehad voor de verhuizing (de hoeveelheid goederen) gaat de rechtbank (schattenderwijs) uit van 50 uur. De rechtbank komt voor dit onderdeel uit op een schade van € 1.250,00.
Met betrekking tot de verhuizing van de computerapparatuur schat de rechtbank de schade op € 250,00. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [eiseres] destijds een kleine onderneming was waarvan de administratie werd verzorgd door één persoon namelijk mevrouw [C]. Er zal derhalve geen sprake zijn geweest van omvangrijke computerapparatuur.
De totale schade met betrekking tot dit onderdeel komt daarmee op € 1.500,00. Daarbij tekent de rechtbank aan dat partijen het er over eens zijn dat (de) BTW geen schadepost is.
4.2.2.
. Verhuiskosten (verhuizing naar [adres 4] te [plaats])
[eiseres] stelt dat hij zich in januari 2008 genoodzaakt zag met zijn kantoor en werkplaats tijdelijk naar [plaats] te verhuizen, gezien het feit dat de Gemeente handhavend zou gaan optreden en niet bereid bleek enige coulance te betrachten. [eiseres] had eind 2007 al een goede locatie op het oog om zijn bedrijf te vestigen, maar dat pand was in janauri 2008 nog niet geschikt om te betrekken. De verhuizing van [eiseres] naar de Spoordwarsstraat te [plaats] is gebeurd uit oogpunt van schadebeperking. Indien [eiseres] het pand in [plaats] niet had betrokken, had zij haar onderneming niet kunnen uitoefenen. Het door [eiseres] gevorderde bedrag is (zo begrijpt de rechtbank) samengesteld uit € 4.368,00 (kosten van de verhuizing zelf, 104 uur à 42,00) en een bedrag van € 2.160,00 voor verhuizing van de computers (hoewel deze bedragen opgeteld niet precies het door [eiseres] gevorderde bedrag van € 6.448,40 oplevert, welk bedrag immers resteert na vermindering van de oorspronkelijke vordering van € 6.938,40 met een bedrag van € 440,00).
De Gemeente voert ten verwere aan dat de schade die [eiseres] lijdt als gevolg van de (plicht tot naleving van de) begunstigingstermijn moet worden toegerekend aan het handhavingsbesluit van 21 november 2007, nu de burgerlijke rechter ervan uit moet gaan dat de Gemeente terzake een juiste, gerechtvaardigde begunstigingstermijn heeft gesteld. [eiseres] had desgewenst bij de bestuursrechter kunnen inbrengen dat de begunstingstermijn te kort was en dat zij nog niet over een alternatief beschikte. Dat heeft [eiseres] echter niet gedaan. Bovendien heeft [eiseres] zeer lang gewacht met de nakoming van haar plicht om het illegale gebruik te staken.
Voorts betwist de Gemeente de hoogte van de gevorderde schade. Zij betwist het aantal uren - mede in relatie met de eerdere verhuizing - en de redelijkheid van het in rekening gebrachte uurtarief voor de verhuizing
Hieromtrent oordeelt de rechtbank als volgt.
Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden de Gemeente geen beroep toekomt op de stelling dat [eiseres] maar bij de bestuursrechter had moeten klagen over de verstrekte begunstigingstermijn. De door [eiseres] geleden schade als gevolg van de tijdelijke verhuizing naar de [adres 4] te [plaats] komt derhalve voor rekening van de Gemeente.
Ook in dit geval kan de schade (van de door [eiseres] gemaakte kosten van de verhuizing, exclusief de verhuizing van de computers) niet nauwkeurig worden vastgesteld, zodat deze moeten worden geschat. [eiseres] heeft immers geen factuur van de kosten van de verhuizing overgelegd. Zij heeft ook in dit geval bij de verhuizing gebruik gemaakt van eigen personeel en hanteert bij de berekening van de schade het uurtarief van haar eigen personeel dat zij bij derden in rekening brengt. Zij heeft voorts geen onderbouwd inzicht gegeven in de hoeveelheid goederen die is verhuisd.
De rechtbank zal bij de schatting van de schade rekening houden met het feit dat over een grotere afstand is verhuisd dan in het geval van verhuizing naar de [adres 2]. De rechtbank komt dan op een schade van € 1.750,00.
Voor de kosten van de verhuizing van de computers heeft het navolgende te gelden. [eiseres] heeft een factuur van een derde overgelegd ten bedrage van € 2.160,00 welke factuur betrekking heeft op “Werkzaamheden verhuizing van [adres 2] naar [adres 4]”. De Gemeente stelt dat zij deze post niet kan plaatsen nu het immers het verplaatsen van een computer van een klein schildersbedrijf betreft. [eiseres] stelt in haar repliek dat het gaat om het loskoppelen, verhuizen, weer aansluiten van computers, het regelen van netwerk- en internetverbindingen, etcetera.
Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de overgelegde factuur vragen oproept in het geval deze enkel betrekking heeft op het verhuizen van de computer(s). [eiseres] heeft ook geen enkel inzicht gegeven in de grootte van haar computersysteem. Wel staat vast dat [eiseres] een klein schildersbedrijf was waarvan de adminstratie werd verzorgd door één persoon namelijk mevrouw [C]. Verder is gesteld noch gebleken dat het computersysteem in de periode tussen de verhuizing naar [adres 2] te Kampen en [adres 4] te [plaats] is uitgebreid. Voorts blijkt uit productie 12 bij dagvaarding dat (ook) personeel van [eiseres] tijd heeft besteed voor het aansluiten van pc’s. Alles overziende begroot de rechtbank (ook) in dit geval de schade in verband met de verhuizing van het computersysteem op € 250,00, waarmee de totale door der rechtbank geschatte schade op € 2.000,- komt.
4.2.3.
Verhuiskosten (verhuizing naar [adres 5])
Ter onderbouwing van deze vordering stelt [eiseres] dat op het moment dat het kantoor aan [adres 5] voor ingebruikneming geschikt was [eiseres] met haar kantoor en werkplaats naar [adres 5] is verhuisd. De kosten van deze verhuizing begroot [eiseres] op € 5.565,00, als resultante van de berekening 132,5 uur à € 42,00, het uurtarief van de werknemers van [eiseres] in 2008.
Daarnaast vordert [eiseres] de kosten van de verhuizing van computers en de aanschaf van een server, een softwarepakket, geheugenuitbreiding en een onderhoudscontract voor drie jaar. De server c.a. moest worden aangeschaft omdat [eiseres] als gevolg van het handelen van de Gemeente gedwongen werd gescheiden te wonen en werken. Op grond hiervan vordert [eiseres] een bedrag van € 3.500,00 te weten het volledige bedrag van een factuur d.d. 14 oktober 2008 van Synlogic (€ 1.280,00) en een deel van de factuur van Synlogic d.d. 16 maart 2008 (€ 2.160,00).
De Gemeente verweert zich tegen deze vordering. Zij stelt dat het gaat om een groot aantal uren die niet in verhouding staan tot de omvang van het bedrijf van [eiseres] en waarvan de vraag rijst of er werkelijk sprake is van gederfd uurloon. De Gemeente acht ook buiten de orde dat [eiseres] haar ict-investeringen op de Gemeente afwentelt. Het gaat hier om normale bedrijfsmatige investeringen die [eiseres] ook zonder de onrechtmatige daad had gehad.
Voorts stelt de Gemeente dat [eiseres] drie verhuizingen plant, dat is er, ook voor zover het gaat om het condicio sine qua non verband, één teveel. [eiseres] wilde immers hoe dan ook verhuizen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] tegenover de betwisting van het causaal verband door de Gemeente onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij, op termijn niet (minstens eenmaal) zou zijn verhuisd van de [adres 1] naar een ander bedrijfspand. Dit klemt temeer nu, zoals ondermeer uit de akte overlegging producties van de zijde van [eiseres] blijkt, [eiseres] begin 2008 uit commercieel oogpunt de bakens van haar bedrijf heeft verzet van particuliere schilderwerken naar grotere projectmatige schilderwerken ten behoeve van nieuwbouw en grootschalige renovatiewerken en daartoe (ondermeer) de heer R. Schaapman is toegevoegd als directeur. De rechtbank is daarom met de Gemeente van oordeel dat [eiseres] één verhuizing teveel als schade claimt, derhalve dat het causaal verband ontbreekt, op grond waarvan de rechtbank deze post zal afwijzen.
4.2.4
Verbouwingskosten kantoor [adres 5]
[eiseres] stelt dat zij het kantoor aan [adres 5] voor ingebruikneming geschikt heeft moeten maken, teneinde een goede uitoefening van het beroep van [eiseres] mogelijk te maken. [eiseres] heeft in het kader van de verbouwing kosten gemaakt wegens het inschakelen van een aannemer (€ 12.343,62), het inschakelen van een loodgieter (€4.772,00), schilderwerk (€ 3.500, bestaande uit eigen uren), het leggen van vloerbedekking (€ 1.215,00 en het laten aanbrengen van elektra en verlichting (€ 1.193,18).
De Gemeente betoogt ten verwere dat een gegeven is dat [eiseres] wilde/diende te verhuizen vóór zij zich vestigde aan de [adres 2]. Aangenomen dient te worden dat [eiseres], bij juiste informatieverstrekking door de Gemeente, zich direct gevestigd had op de locatie [adres 5] of een daarmee vergelijkbare locatie, en dus ook dezelfde kosten had gehad als zij nu heeft gemaakt. Voorts heeft [eiseres] blijkens haar opgave investeringen gedaan in een bedrijfspand. Haar vermogen, respectievelijk de waarde van het bedrijfspand is toegenomen in verhouding tot de uitgevoerde investering. Aangenomen kan ook worden dat de locatie aan [adres 5], in tegenstelling tot de locatie [adres 2], voor [eiseres] langdurig een geschikte bedrijfsvestiging vormt. Het ging nu niet meer om een gedeelte van een pand, bestemd voor “wat opslag”, maar om een compleet nieuwe werkplaats met kantoor.
Naar het oordeel van de rechtbank komt ook deze post, gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft beslist in rechtsoverweging 4.2.4., niet voor vergoeding in aanmerking. Voorts overweegt de rechtbank ten overvloede dat zij met de Gemeente van oordeel is dat het hier gaat om een investering in huisvesting voor de lange termijn waarbij, zoals door de Gemeente is gesteld en door [eiseres] niet is betwist, het vermogen van [eiseres] is toegenomen in verhouding tot de uitgevoerde investering. Niet valt in te zien dat dit schade is die door de Gemeente moet worden vergoed.
De conclusie is dat deze post als ongegrond moet worden afgewezen.
4.2.5
Inrichten nieuwe werkplaats aan [adres 5]
Ter onderbouwing van deze schadepost stelt [eiseres] dat haar bedrijf met zich brengt dat zij speciale voorzieningen moet treffen ten aanzien van stellages en chemisch afval. Dergelijke voorzieningen had zij ook aangebracht in het pand aan de [adres 2] en [adres 1]). Zij verwijst in dit verband naar door haar in het geding gebrachte facturen van 31 januari 2008 en 17 mei 2008 tezamen groot € 1.404,00. De stellages zijn met name nodig vanwege de beperkte oppervlakte van 80 m2 die [eiseres] aan [adres 5] ter beschikking heeft in plaats van de 225 m2 aan de [adres 2] en 125 - 150 m2 aan de [adres 1].
Volgens de Gemeente is deze post ongegrond. Als [eiseres] stellages nodig heeft zal zij die sowieso moeten aanschaffen. Stellages zijn mee te verhuizen. De post heeft niets te maken met de aan de Gemeente verweten onrechtmatige daad. Hieromtrent oordeelt de rechtbank als volgt.
Ook voor deze post geldt hetgeen de rechtbank heeft beslist in rechtsoverweging 4.2.4 dat deze niet in aanmerking komt voor vergoeding vanwege het ontbreken van causaal verband met de onrechtmatige daad van de Gemeente. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat [eiseres] niet voldoende heeft onderbouwd dat zij deze kosten heeft moeten maken als gevolg van de onrechtmatige daad van de Gemeente nu zij immers blijkens haar eigen stellingen ook stellages had in de panden [adres 2] en [adres 1] en zonder enige toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat deze stellages niet konden worden verhuisd danwel niet bruikbaar waren in het pand aan [adres 5]. Voorts is uit de door stellingen van [eiseres] noch uit de door haar overgelegde stukken af te leiden welke voorzieningen zij heeft moeten treffen ten aanzien van chemisch afval en welke kosten dat met zich heeft gebracht.
De conclusie is dat deze post als ongegrond moet worden afgewezen.
4.2.6.
Nieuw adres briefpapier en mailing
[eiseres] stelt dat vanwege het feit dat zij zich in korte tijd genoodzaakt zag tweemaal te verhuizen, zij haar briefpapier en mailing heeft moeten aanpassen teneinde haar bedrijfsvoering lopende te houden.
De rechtbank is met de Gemeente van oordeel dat deze kostenpost niet toewijsbaar is vanege het ontbreken van het causaal verband. Uit hetgeen [eiseres] immers bij repliek heeft gesteld is af te leiden dat zij het oude briefpapier heeft opgemaakt en toen nieuw briefpapier heeft aangeschaft.
4.2.7.
Kosten professionele rechtsbijstand en bestede tijd in verband met procedure
Vanwege de houding van de Gemeente en de complexiteit van de kwestie zag [eiseres] zich genoodzaakt professionele rechtsbijstand in te schakelen (dit zowel in het kader van een bestuursrechtelijke als een civielrechtelijke procedure) [eiseres] heeft zich uit oogpunt van schadebeperking in een bestuursrechtelijke procedure moeten mengen die werd gevoerd tussen de toenmalige buurman van [eiseres] en de Gemeente, omdat de uitkomst van die procedure van belang was voor de positie van [eiseres] ten opzichte van de Gemeente. De omvang van de schade is het resultaat van de optelsom van de facuren van de advocaat van [eiseres] (€ 6.223,30) vermeerderd met de kosten die de heer [eiseres] heeft gemaakt voor de tijd die gemoeid was me het uitzoeken van gegevens, overleg met advocaten, zijn boekhouders en privé-adviseurs. [eiseres] begroot die kosten op 100 uur à € 60,00, is € 6.000,00.
De Gemeente betwist de vordering als zijnde een niet onderbouwde schadepost. Volgens de Gemeente betreffen de gevorderde kosten van rechtsbijstand blijkens de overgelegde specificatie werkzaamheden die vallen onder de proceskostenveroordeling waaraan de Gemeente al heeft voldaan. Voorts stelt de Gemeente dat de door [eiseres] overgelegde specificatie voor een groot deel betrekking heeft op de periode 2007 - 2008, dat wil zeggen van na de uitspraak van de rechtbank in de bestuursrechtelijke zaak. Met de bestuursrechtelijke procedure tussen de Gemeente en de toenmalige buurman van [eiseres] heeft [eiseres] respectievelijk haar advocat zich niet of nauwelijks bemoeid.
Met betrekking tot het geclaimde bedrag van € 6.000,00 betoogt de Gemeente dat gesteld noch gebleken is dat [eiseres] de opgevoerde uren/kosten heeft moeten voldoen aan de heer [eiseres]. Evenmin is gesteld noch gebleken dat [eiseres] terzake inkomsten heeft gederfd.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd dat kosten die door als door haar gesteld door de heer [eiseres] zijn gemaakt voor haar rekening zijn gekomen en/of dat zij inkomsten heeft gederfd als gevolg van door de heer [eiseres] verrichte werkzaamheden verband houdende met de onrechtmatige daad van de Gemeente. Dit onderdeel van deze schadepost dient dus te worden afgewezen.
De kosten van professionele rechtbijstand die verband houden met de bestuursrechtelijke procedure gevoerd tussen de toenmalige buurman van [eiseres] en de Gemeente komen wel voor vergoeding in aanmerking. Dit heeft de Gemeente ook niet betwist. Anders dan de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat ook de kosten voor rechtsbijstand die zijn gemaakt in verband met het verzet van [eiseres] tegen de bestuursrechtelijke handhaving die de Gemeente heeft ingezet, voor vergoeding in aanmerking komen. Het mag dan zo zijn dat die handhaving uiteindelijk onvermijdelijk was, dat neemt niet weg dat [eiseres] desalnietteming mocht trachten die handhaving te voorkomen dan wel uit te stellen. De rechtsbijstand terzake van verzet heeft derhalve wel degelijk causaal verband met de onrechtmatige daad.
Het magUit de door [eiseres] overgelegde stukken (productie 28 bij repliek) is af te leiden dat de (toenmalige) raadsman van [eiseres] in het kader daarvan werkzaamheden heeft verricht, in elk geval vanaf 14 september 2006. Uit de vaststaande feiten (zie 2.7. en 2.8.) en de door [eiseres] overgelegde specificatie van de werkzaamheden van zijn (toenmalige) raadsman met als onderwerp “Algemene adviezen/Advies begeleiding bezwaar/beroep (…)” is af te leiden dat deze werkzaamheden tot ultimo 2007 hebben geduurd. De hiervoor aan [eiseres] in rekening gebrachte kosten ten bedrage van € 3.934,37 (€ 3.711,66 plus
€ 222,71) komen voor vergoeding in aanmerking. Dit geldt niet voor de kosten ten bedrage van €1.671,77 die blijkens de specificatie aan [eiseres] in rekening zijn gebracht voor de onrechtmatige daad procedure welke werkzaamheden worden geacht te vallen onder de proceskostenveroordeling die reeds door de Gemeente is voldaan.
De conclusie is dat een bedrag van € 3.934,37 moet worden toegewezen.
4.2.8.
Kosten in verband met gescheiden wonen en werken
[eiseres] stelt dat doordat zij wonen en werken niet meer op één locatie kan combineren, de heer K. [eiseres] als directeur van zijn B.V. iedere dag vijftien minuten dient te reizen tussen zijn woning en het nieuwe bedrijfspand aan [adres 5] te Kampen. Dit brengt voor [eiseres] extra (reis)kosten met zich. Uitgaande van een kostprijs per kilometer van
€ 0,35 en een reisafstand van 8,8 kilometer per dag begroot [eiseres] haar kosten in dit verband op jaarbasis op bedrag van € 887,00. [eiseres] acht het redelijk deze kosten te berekenen over een periode van zeven à acht jaren, zodat [eiseres] een schadevergoeding vordert ten bedrage van € 6.500,00.
Voorts vordert [eiseres] een schadevergoeding ten bedrage van € 36.400,00 op grond van het navolgende.
In de situatie waarin [eiseres] wonen en werken kon combineren, kon de echtgenote van de heer K. van ‘t Veen een deel van de administratieve taken overnemen omdat er sprake was van een thuiswerksituatie. Doordat [eiseres] nu gescheiden moet wonen en werken kan de echtgenote van K. [eiseres] thans substantieel minder werkzaamheden voor [eiseres] verrichten waardoor [eiseres] een externe kracht heeft moeten inhuren teneinde administratiewerkzaamheden voor [eiseres] te verrichten. De kosten van deze extra kracht (de heer W. Bastiaannet) betreffen kosten die rechtstreeks in verband staan met het onrechtmatig handelen van de Gemeente. Het gaat om een gemiddeld bedrag van € 265,00 per week. [eiseres] acht het redelijk deze kosten te berekenen over een periode van vijf jaar. Dit komt neer op een bedrag van € 68.900,00. De daadwerkelijke schade bedraagt
€ 36.400,00 nu op het bedrag van € 68.900,00 in mindering komt de aan mevrouw [eiseres] te betalen vergoeding van € 32.500 over genoemde periode indien geen sprake zou zijn geweest van verhuizing.
De Gemeente betwist deze schadeposten als volgt. Reiskosten van de heer [eiseres] zijn in deze procedure niet aan de orde. Er is niet onrechtmatig gehandeld jegens de heer [eiseres]. Voorts acht de Gemeente de opgevoerde post van € 6.500,00 buitensporig. Een werkgever mag fiscaal gezien niet meer vergoeden dan € 0,19. Bovendien betwist de Gemeente ook dat K. [eiseres] iedere dag 15 minuten extra moet reizen over een heen en weer afstand van 8,8 kilometer. K. [eiseres] rijdt naar klanten toe. Hij kan ’s avonds het benodigde materiaal inladen in zijn bedrijfsauto en ‘s ochtends van huis uit naar de klant rijden.
Wat betreft de kosten van Bastiaannet ziet de Gemeente het causale verband niet. Een schilder is overdag op het werk, aan het schilderen. Niet valt in te zien dat voor de administratie en telefonische bereikbaarheid niet, net zoals voorheen een beroep gedaan kan worden op mevrouw Van ‘t Veen.
Een berekening over zeven à acht jaren acht de Gemeente te lang gelet op de ontwikkelingen (groei) die het bedrijf inmiddels heeft doorgemaakt. Uit het Handelsregister blijkt dat [eiseres] sinds 2007 aanzienlijk is uitgebreid. Er is thans sprake van twee directeuren/ aandeelhouders. Ook is het balanstotaal aanzienlijk toegenomen, evenals het personeel. Deze professionaliseringsslag heeft ongetwijfeld zijn weerslag gevonden in de uitbreiding van de boekhouding.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voldoende aannemelijk is dat door de gedwongen verhuizing(en) [eiseres] ten behoeve van K. [eiseres] extra (reis)kosten heeft moeten maken. Bij de schatting van de schade (die immers niet nauwkeurig kan worden vastgesteld) gaat de rechtbank er vanuit dat K. [eiseres] bij aanvang en einde van zijn schilderswerkzaamheden niet telkens via zijn bedrijfspand hoeft te rijden, zoals door de Gemeente terecht is gesteld. Voorts gaat de rechtbank uit van een kortere periode namelijk van januari 2008 (de eerste verhuizing) tot medio 2013 (waar [eiseres] in de andere gavallen ook van uitgaat) en van het fiscale tarief van € 0,19 per kilometer. Op grond daarvan schat de rechtbank de door [eiseres] geleden schade in verband met extra reiskilometers op € 325,00 per jaar, derhalve een totaalbedrag van (afgerond) € 1.800,00.
Met betrekking tot de kosten van Bastiaannet komt de rechtbank tot het navolgende. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat mevrouw Van ‘t Veen als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Gemeente niet meer die administratieve taken voor [eiseres] kon uitvoeren die ze voordien uitvoerde. Dit blijkt ondermeer uit de door [eiseres] bij haar akte van 27 november 2013 overgelgde verklaringen van mevrouw [eiseres] en Bastiaannet. Daar staat tegenover dat [eiseres] begin 2008 uit commercieel oogpunt de bakens van haar bedrijf heeft verzet van particuliere schilderwerken naar grotere projectmatige schilderwerken ten behoeve van nieuwbouw en grootschalige renovatiewerken en daartoe (ondermeer) de heer R. Schaapman is toegevoegd als directeur. Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat dit ongetwijfeld zijn weerslag heeft gevonden in de uitbreiding van de boekhouding. Alles overziende schat de rechtbank de door [eiseres] geleden schade op de helft van het door [eiseres] berekende bedrag. De rechtbank komt hiermee op een toe te wijzen bedrag van € 18.200,00.
In totaal komt deze schadepost derhalve op een bedrag van € 20.000,00.
4.2.9.
Expertisekosten
Deze post is als door de Gemeente erkend toewijsbaar. De rechtbank zal derhalve een bedrag van € 1.369,67 toewijzen.
4.2.10.
Hypothecaire lasten
[eiseres] stelt dat zij zich als gevolg van het onrechtmatig handelen van de Gemeente geconfronteerd ziet met extra huisvestingslasten. [eiseres] acht het redelijk vanaf medio 2005 een periode van acht jaar in aanmerking te nemen voor het berekenen van de door [eiseres] geleden schade. Vanaf medio 2005 tot medio 2013 was in het geval dat [eiseres] niet was verhuisd sprake geweest van een verschuldigde huur (van [adres 1]) over een periode van acht jaar ter hoogte van € 36.786. Dat zijn de kosten waarmee [eiseres] zich geconfronteerd had gezien ingeval de Gemeente niet onrechtmtig zou hebben gehandeld. De werkelijke kosten waarmee [eiseres] zich tot medio 2013 geconfronteerd heeft gezien berekent [eiseres] als volgt. Het gaat om de (aan de heer en mevrouw [eiseres] verschuldigde) huur voor [adres 2] van (gemiddeld) maandelijks € 571,00 van medio 2005 tot medio 2010, een bedrag van € 34.260,00, alsmede de rentelasten voor [adres 5] van medio 2008 tot 2013 van maandelijks € 420,17, te weten een bedrag van
€ 25.210,20. Vanaf 1 februari 2008 tot en met juni 2010 heeft [eiseres] zich geconfronteerd gezien met dubbele lasten, nu de huur van bedrijfsruimte wordt aangegaan voor een periode van vijf jaar (artikel 7:292 BW).
De Gemeente bestrijdt het realiteitsgehalte van de huur die [eiseres] berekent voor het bedrijfsgedeelte van de [adres 2]. De heer en mevrouw Van ‘t Veen hadden fiscaal belang bij een zo hoog mogelijk huur, maar daarmee is die huur in het kader van deze procedure nog niet reëel te noemen. Immers de ruimte aan de [adres 2] was bijna driemaal zo groot als wat [eiseres] feitelijk nodig had, gezien de oppervlakte van de uiteindelijke huisvesting aan [adres 5]. Het ligt in de rede om uit te gaan van die oppervlakte te weten 80 m2. De maandelijkse huurprijs is dan € 196,00. De huurovereenkomst betrof uiteraard geen artikel 290 bedrijfsruimte. Het ging om een loods voor “wat opslag” en niet voor verkoop aan particulieren. Dat zou ook volledig in strijd zijn geweest met het bestemmingsplan. Detailhandel is ter plaatse niet toegestaan. Dit betekent ook dat [eiseres] de “huur” direct weer kon opzeggen. De verhuurders zullen daartegen ook geen bezwaar hebben gemaakt, zijnde de directeur-aandeelhouders van de huurder. Hieromtrent oordeelt de rechtbank als volgt.
Dat ten aanzien van het door [eiseres] van de heer en mevrouw [eiseres] gehuurde (deel) van het pand aan de [adres 3] sprake was van artikel 7:290 BW bedrijfsruimte heeft [eiseres] onvoldoende onderbouwd nu immers uit de vaststaande feiten (zie 2.3. waar sprake is van gebruik van het pand [adres 3] te Kampen “voor opslag van verfmaterialen, gereedschappen en als kantoor) geenszins blijkt van een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening. Met de Gemeente is de rechtbank van oordeel dat dit betekent dat [eiseres] de huur direct kon opzeggen toen duidelijk was dat zij daar haar bedrijf niet mocht uitoefenen en dus niet was gebonden aan een huurperiode van vijf jaar. In het kader van haar schadevergoedingsplicht was [eiseres] daartoe ook gehouden. Van dubbele lasten van 1 februari 2008 tot en met juni 2010 is dan ook geen sprake.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast komen te staan dat de door [eiseres] (thans) berekende huurprijs van maandelijks € 571,00 voor het pand [adres 2], die hoger is dan die van het pand aan de [adres 1] (huurprijs per maand
€ 383,00), redelijk is. Weliswaar was de beschikbare ruimte aan de [adres 2] (van circa 225m2) groter dan de beschikbare ruimte aan de [adres 2] 126 (circa 125-150 m2) doch uit de eigen stellingen van [eiseres] blijkt dat [eiseres] niet verhuisde omdat zij meer oppervlakte nodig had. Zij verhuisde enkel, zo heeft [eiseres] gesteld, omdat de heer en mevrouw [eiseres] niet alleen het woongedeelte (zoals aan de [adres 1]) maar ook de bedrijfsruimte in eigendom wilden verwerven. Het is derhalve redelijk om uit te gaan van een benodigde oppervlakte van circa 125-150 m2. Uitgaande van de door [eiseres] gehanteerde meterprijs van € 28,00 komt de rechtbank uit op redelijke maandelijks huurprijs van gemiddeld € 385,00 wat ongeveer overeenkomst met de huurprijs van [adres 1], en daaronder ligt als rekening wordt gehouden met de indexering van de huur van [adres 1]
Van schade gedurende de periode dat [eiseres] was gevestigd aan de [adres 2] is derhalve geen sprake.
Anders is dit voor de periode medio 2008 tot medio 2013. Over deze periode van 60 maanden betaalde [eiseres] € 420,17 aan rentelasten voor het door haar aangeschafte pand aan [adres 5] in plaats van de huur aan de [adres 1] welke medio 2005 € 383,00 per maand bedroeg. Bij de berekening van de schade dient rekening te worden gehouden met de indexering van de huur aan de [adres 1], immers de huur over de schadeperiode zal door indexering hoger zijn geworden dan die in 2005 het geval was. De rechtbank gaat schattenderwijs uit van een gemiddelde huur van ongeveer € 400,00 per maand. De rechtbank schat de schade over de periode medio 2008 tot medio 2013 derhalve op (afgerond) € 1.200,00.
De conclusie is dat deze schadepost kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.200,00,
4.3.
Op grond van het vorenstaande bedraagt de totale schade € 30.004,04.
4.4.
De Gemeente heeft ten aanzien van de door [eiseres] gevorderde schade een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van [eiseres]. De eigen schuld van [eiseres] bestaat er uit dat [eiseres] vóór aankoop van het pand gesproken heeft met buuurman [A], die aan [eiseres] heeft aangegeven:
  • dat het beoogde gebruik planologisch niet was toegestaan;
  • dat hij, indien [eiseres] het pand toch zou aankopen en gaan gebruiken, dit gebruik zou aanvechten bij de bestuursrechter.
[eiseres] heeft de Gemeente destijds niet in kennis gesteld van deze discussie met [A]. Zij heeft de waarschuwingen van [A] bovendien naast zich neergelegd. De Gemeente erkent dat dit niets afdoet aan de door haarzelf gemaakte fout. Zij is echter van mening dat redelijkheid en billijkheid vergen dat [eiseres] een deel van de te vergoeden schade voor haar rekening neemt. De Gemeente verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van de bestuursrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 23 februari 2007 in deze kwestie, in welke uitspraak het ondermeer navolgende wordt overwogen:
Al op 17 mei 2004 is door eiser aan verweerder informatie gevraagd over mogelijk gebruik van de loods achter het pand op het perceel [adres 2]. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser al in het eerste gesprek met belanghebbende aangegeven heeft dat het bestemmingsplan volgens hem niet toelaat dat een bedrijf wordt gevestigd op het betreffende perceel, en dat hij tegen strijdig gebruik zal opkomen. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven, dat dit al was voordat hij het pand ten behoeve van zijn schildersbedrijf kocht. Belanghebbende had er derhalve reeds bij de koop van het perceel rekening mee kunnen houden dat het gebruik van het perceel ten behoeve van zijn schildersbedrijf door eiser in rechte zou worden aangevochten. Desondanks heeft belanghebbende de koop van het perceel doorgezet. Tenslotte heeft eiser al vanaf 12 april 2005, dat is nog vóór de aanvang van het feitelijke ingebruikneming door het schildersbedrijf van de loods op het perceel, verweerder verzocht handhavend op te treden tegen het illegale gebruik.
Gelet op het vorenstaande komt naar het oordeel van de rechtbank in de belangenafweging aan het vertrouwensbeginsel in redelijkheid niet die doorslaggevende betekenis toe, die verweerder daaraan heeft gegeven.
[eiseres] heeft de stellingen van de Gemeente op dit punt niet betwist.
De rechtbank begrijpt dat de Gemeente een beroep doet op het bepaalde in artikel 6:101, 2e lid BW. Alles overziende komt de rechtbank tot het oordeel dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiseres] kan worden toegerekend, namelijk dat [eiseres] wist dat het gebruik van het perceel door haar schildersbedrijf door haar toenmalige buurman [A] in rechte zou worden aangevochten. Het valt daarom niet uit te sluiten dat in het geval [eiseres] de Gemeente direct op de hoogte had gesteld van het ferme standpunt van [A], de Gemeente nog eens kritisch naar de zaak had gekeken in welk geval het foutieve antwoord dat zij heeft gegeven mogelijk was vermeden. De rechtbank zal de schade over [eiseres] en de Gemeente verdelen in de verhouding 10% voor [eiseres] en 90% voor de Gemeente. Voor een billijkheidscorrectie is naar het oordeel van de rechtbank geen plaats.
4.5.
Een en ander brengt mee dat een bedrag van € 27.003,63 toewijsbaar is.
4.6.
Tegen de door [eiseres] gevorderde wettelijke rente vanaf 20 maart 2008 heeft de Gemeente geen afzonderlijk verweer gevoerd zodat de rechtbank deze zal toewijzen.
4.7.
Met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht oordeelt de rechtbank als volgt.
[eiseres] stelt dat onduidelijk is wat voor fiscale schade zij heeft geleden. Zij kan nog niet overzien of zij een claim van de Belastingdienst kan verwachten. Zij laat daar onderzoek naar doen. Zij vordert daarom een belastinggarantie.
De Gemeente brengt hier tegenin dat de door [eiseres] gevorderde bedragen voor een groot deel posten zijn die zich bevinden in de fiscale sfeer. De gedane uitgaven zijn voor [eiseres] kosten die zij in aftrek kan brengen (en ook heeft gebracht) van haar resultaat. Het fiscale voordeel heeft zij dus al genoten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] tegen de achtergrond van het verweer van de Gemeente niet voldoende onderbouwd op grond waarvan zij nog een fiscale claim kan verwachten. De gevorderde verklaring voor recht dient daarom te worden afgewezen.
4.8.
Nu elk der partijen over en weer op enige punten in het ongelijk is gesteld zal de rechtbank de proceskosten als na te melden compenseren.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de Gemeente om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 27.003,63 (zevenentwintig duizenddrie euro en drieënzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 20 maart 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Hulst en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014.