ECLI:NL:RBOVE:2014:1819

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
8 april 2014
Zaaknummer
08.760212-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens onvoldoende bewijs in overvalzaak

In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van een overval op een supermarkt in Deventer op 22 november 2012, heeft de rechtbank Overijssel op 8 april 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 7 januari en 25 maart 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.J. Visser. De officieren van justitie, mr. R. Verheul en mr. D. Schaap, waren aanwezig tijdens de zittingen.

De tenlastelegging omvatte de diefstal van kassalades en andere goederen, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen een medewerker van de supermarkt aan de orde waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie voerde aan dat er DNA-materiaal van de verdachte was aangetroffen op een tie-wrap die gebruikt was om het slachtoffer vast te binden, en dat dit bewijs de verdachte verbond aan de overval.

De verdediging betoogde echter dat het DNA-bewijs niet voldoende was om de verdachte te veroordelen, aangezien het een verplaatsbaar spoor betrof en er geen ander bewijs was dat de verdachte met de overval verbond. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het DNA-profiel van de verdachte op de tie-wrap was aangetroffen, dit alleen niet voldoende was om de betrokkenheid van de verdachte bij de overval wettig en overtuigend te bewijzen. De rechtbank merkte op dat de verdachte wisselende verklaringen had afgelegd over de aanwezigheid van zijn DNA en dat het signalement van de dader niet overeenkwam met de beschrijving van de verdachte.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen en sprak hem vrij van de ten laste gelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, met mr. V.P.K. van Rosmalen als voorzitter, en de andere rechters mr. L.J.C. Hangx en mr. M. van Bruggen. De griffier, H.J.A. Teerlink, was ook aanwezig bij de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Sector Strafrecht - meervoudige kamer
Locatie Zwolle
Parketnummer: 08.760212-13 (P)
Uitspraak: 8 april 2014

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te [woonplaats], [adres 1].

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2014 en 25 maart 2014.
De verdachte is telkens verschenen, bijgestaan door mr. B.J. Visser, advocaat te Breda.
Als officier van justitie was op 7 januari 2014 aanwezig mr. R. Verheul en op 25 maart 2014 mr. D. Schaap.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 november 2012 te Deventer tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen vier, althans een aantal kassalade(n)
(inhoudende geldbedragen) en/of een tas en/of een of meer andere goed(eren)
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn
mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij,
verdachte, en/of zijn mededader zich (via het plafond) de toegang tot het
bedrijfspand ([supermarkt] supermarkt, gevestigd aan de [adres 2] ) waarin
die [slachtoffer 1] op dat moment werkzaam was, heeft/hebben verschaft en/of
vervolgens onverhoeds -mogelijk verzet brekend- vanaf het plafond op de vloer
is/zijn gesprongen en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben vastgegrepen en/of deze een
vuurwapen, althans een daarop gelijkend voorwerp tegen/op het hoofd
heeft/hebben gedrukt en/of daarbij (onder meer gezegd): "De kluis."en/of "Je
moet je bek houden" en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben meegetrokken naar een
kantoorruimte en/of tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben geroepen/gezegd:
"Sleutels" en/of "Maak de kluis open" en/of een sleutelbos uit de handen van
die [slachtoffer 1] heeft/hebben gegrist en/of (toen die [slachtoffer 1] begon te
hyperventileren) meermalen tegen die [slachtoffer 1] heeft/hebben geroepen: "Hou je
bek, hou je bek" en/of die [slachtoffer 1] heeft/hebben bevolen om op de grond te gaan
zitten en/of die [slachtoffer 1] aan polsen en/of enkels met tie-rips heeft/hebben
vastgebonden en/of deze heeft/hebben bevolen te blijven liggen/zitten.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft de veroordeling van verdachte gevorderd van hetgeen verdachte ten laste is gelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewijs voor het ten laste gelegde kan worden gevonden in het feit dat op een van de tie-wraps waarmee aangeefster [slachtoffer 1] is vastgebonden, celmateriaal is aangetroffen, dat - blijkens onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) - een DNA-profiel bevat dat matcht met het DNA-profiel van verdachte. Verdachte heeft geen geloofwaardig alternatief scenario kunnen schetsen voor de aanwezigheid van zijn DNA op de plaats delict. Bovendien zijn er geen sporen aangetroffen die wijzen op een andere dader. Verdachte past verder in het signalement dat aangeefster van de daders heeft gegeven. Tot slot heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke strafbare feiten waarbij op een vergelijkbare wijze te werk is gegaan.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat het aangetroffen DNA-spoor, dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte, niet bewijst dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met name nu het een verplaatsbaar spoor betreft.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt ten aanzien van het ten laste gelegde het navolgende.
De tie-wraps waarmee aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard te zijn geboeid door de daders, zijn veiliggesteld, bemonsterd en voorzien van SIN-nummer: AAEW9516NL. Deze bemonsteringen zijn door het NFI onderzocht. Op de tie-wrap met SIN-nummer AAEW9516NL#4 is een DNA-profiel aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dat DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Uit een contra DNA-onderzoek, uitgevoerd door Verilabs, is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen, waaronder minimaal één man. Van het DNA-mengprofiel is een volledig hoofdprofiel afgeleid dat matcht met het DNA-profiel van verdachte.
De rechtbank merkt de tie-wrap aan als een verplaatsbare sporendrager.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het enkele aantreffen op de plaats van het delict van een verplaatsbare sporendrager met daarop een DNA-profiel dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid van verdachte is, onvoldoende onderbouwd dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de hem verweten gedraging. Behalve de vastgestelde - grote - kans dat de aangetroffen tie-wrap DNA van verdachte bevat , is niet gebleken van een omstandigheid die verdachte verbindt met het ten laste gelegde feit.
De rechtbank merkt op dat verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd over de mogelijke oorzaak van de aanwezigheid van zijn DNA op de tie-wrap. Zo heeft hij
tegenover de rechter-commissaris onder meer verklaard dat hij nimmer tie-wraps heeft aangeraakt. Ter zitting heeft verdachte echter verklaard dat hij wel tie-wraps gebruikte in zijn werk bij het stukadoorsbedrijf van zijn broer. De tegenstrijdige verklaringen van verdachte zijn weliswaar opvallend, maar maken zijn ter zitting afgelegde verklaring naar het oordeel van de rechtbank niet per se ongeloofwaardig. Een alternatief scenario voor het aantreffen van DNA-materiaal van verdachte op de door het NFI onderzochte tie-wraps is dan ook niet ondenkbaar. In elk geval kan niet worden geconcludeerd dat de combinatie van deze wisselende verklaringen, wat daar verder ook van zij, en het aantreffen van het DNA wettig en overtuigend bewijs oplevert van de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde. Voorts heeft aangeefster verklaard dat de overvallers ten tijde van de overval handschoenen droegen. De bewijswaarde van het aangetroffen DNA-profiel - hoe volledig dat profiel ook moge zijn - is ook daarom - bij de huidige stand van het onderzoek – beperkt. Immers, niet is vast te stellen hoe het DNA van verdachte op de tie-wrap terecht is gekomen.
Voor het overige bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank geen bewijsmiddelen die overtuigend wijzen op enige feitelijke betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde feit. Het signalement dat aangeefster van de daders heeft gegeven is zeer algemeen en komt niet geheel overeen met dat van verdachte. Zo heeft aangeefster verklaard dat zij één van de overvallers recht in de ogen keek aangezien hij net zo lang was als zij. De andere overvaller schat zij als iets groter en wel op 1.70 meter lang. Aangeefster heeft verklaard dat zij 1.66 meter lang is, terwijl in een aanvullend proces-verbaal van de politie de lengte van verdachte op 1.80 meter wordt geschat. Dat verschil is dermate groot dat het gegeven signalement geen ondersteunend bewijs oplevert.
Het gegeven dat verdachte eerder voor het plegen van diefstal is veroordeeld, waarbij er mogelijk sprake is geweest van eenzelfde modus operandi, acht de rechtbank evenmin doorslaggevend. Het aanvullend proces-verbaal dat in dit verband is overgelegd biedt onvoldoende inzicht in de werkwijze die bij de eerdere overvallen is gehanteerd en de overeenkomsten met onderhavige zaak. De vraag die voorts dient te worden beantwoord, is of verdachte de enige is die een dergelijke werkwijze hanteert. Het scenario waarin een ander dan de verdachte op deze manier overvallen uitvoert, kan echter op basis van het voorliggende dossier niet worden uitgesloten.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat, ook wanneer de verschillende bewijsmiddelen en overwegingen in samenhang worden bezien, verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.

Beslissing

Het ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Aldus gewezen door mr. V.P.K. van Rosmalen, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en mr. M. van Bruggen, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2014.
Mr. Hangx en de griffier waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.