ECLI:NL:RBOVE:2014:1676

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
C/08/131392 / KG ZA 12-184
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.L.J. Koopmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil inzake het arrest van het gerechtshof Arnhem met betrekking tot bouwrente en schadevergoeding

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel werd behandeld, betreft het een executiegeschil naar aanleiding van een arrest van het gerechtshof Arnhem van 14 juni 2011. De gerechtsdeurwaarder, Robert Jan Soer, heeft op basis van artikel 438 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een kort geding aangespannen tegen de stichting Woningstichting Domijn. De zaak draait om de uitvoering van het arrest van het gerechtshof, waarbij vragen zijn gesteld over de wijze van executie, de bouwrente en de verschuldigde schadevergoeding.

De voorzieningenrechter heeft eerder op 9 oktober 2013 een tussenvonnis gewezen waarin een deskundigenonderzoek werd bevolen. De deskundige, drs. [C], heeft op 13 februari 2014 een rapport uitgebracht waarin hij antwoord geeft op verschillende vragen met betrekking tot de executie van het arrest. De deskundige concludeert dat de verschuldigde bouwrente € 22.047,11 exclusief BTW bedraagt, en dat de schadevergoeding ten aanzien van de overschreden bouwtermijn € 21.573,00 inclusief BTW is. De voorzieningenrechter heeft de deskundige in zijn oordeel gevolgd en de rapportage als voldoende inzichtelijk beoordeeld.

Tijdens de zitting op 21 maart 2014 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de deskundige zijn conclusies voldoende heeft gemotiveerd en dat de ingangsdatum van de contractuele bouwrente, zoals vastgesteld door het gerechtshof, niet meer ter discussie staat. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de gerechtsdeurwaarder de executie van het arrest dient uit te voeren conform de slotsom van de deskundige en heeft de kosten van de procedure gelijkelijk over partijen verdeeld. Het vonnis is uitgesproken op 26 maart 2014 en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/131392 / KG ZA 12-184
datum vonnis: 26 maart 2014 (sr)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
Robert Jan Soer,
gerechtsdeurwaarder te Groenlo,
verder te noemen de gerechtsdeurwaarder,
op grond van artikel 438 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aanhangig gemaakte zaak tussen:
[eiser],
wonende te[woonplaats], [Land],
verder te noemen [eiser],
advocaat: mr. C. Verrillo te Oldenzaal,
tegen
de stichting
Woningstichting Domijn,
gevestigd te Enschede,
gedaagde,
verder te noemen Domijn,
advocaat: mr. F.J.M. Wolbers te Amersfoort.

1.Het procesverloop

1.1
De voorzieningenrechter heeft op 9 oktober 2013 een tussenvonnis gewezen. De voorzieningenrechter neemt over hetgeen in dit vonnis over het procesverloop is overwogen.
1.2
Op 13 februari 2014 heeft de deskundige drs. [C] een rapport uitgebracht.
1.3
De zaak is voortgezet behandeld ter terechtzitting van 21 maart 2014. Ter zitting zijn verschenen [eiser], vergezeld door mr. Verillo en de heer [K] en namens Domijn de heer [A], vergezeld door mr. Wolbers.
1.4
Om redenen van proceseconomie heeft de voorzieningenrechter geen gelegenheid geboden aan partij [eiser] om nog een akte met producties in het geding te brengen.
1.5
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

2.1
In het tussenvonnis van 9 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter een deskundigenonderzoek bevolen, met benoeming van drs. [C] als deskundige. Aan de deskundige zijn de volgende vragen voorgelegd:
1.
1. Op welke wijze dient volgens u het arrest van het gerechtshof Arnhem van 14 juni 2011 te worden geëxecuteerd?
2.
2. Hoe dient het in het arrest van het gerechtshof Arnhem van 14 juni 2011 overwogene ten aanzien van de bouwrente en de verschuldigde schadevergoeding volgens u te worden uitgelegd?
3. Welke betalingen hebben volgens u plaatsgevonden na het vonnis van de rechtbank Almelo van 28 oktober 2009 en welke betalingen moeten nog plaatsvinden na de vernietiging bij arrest van gerechtshof Arnhem van 14 juni 2011 van voornoemd vonnis op het punt van de bouwrente en de verschuldigde schadevergoeding wegens overschrijding van de bouwtijd?
4. Over welke bedragen moeten volgens u rente en/of BTW worden berekend en met ingang van welke data?
5. Welk bedrag leent zich pro resto volgens u thans nog voor executie?
2.2
In antwoord op de gestelde vragen heeft de deskundige - voor zover van belang - als volgt gerapporteerd:
Antwoord op vraag 1:
Bij de beantwoording van deze vragen spelen diverse aspecten een rol. In eerste instantie is het van belang om in kaart te brengen welke kasstromen tot heden hebben plaatsgevonden tussen partijen en de notaris. De vraag is onderstaand beantwoord in onze beantwoording op vraag 3.
Vervolgens dient de omvang van de schadevergoeding en de bouwrente te worden bepaald. Deze vraag is onderstaand beantwoord onder vraag 2.
Tot slot dient beantwoord te worden over welke bedragen BTW dient te worden berekend. Deze vraag is onderstaand beantwoord in onze beantwoording van vraag 4.
Tot slot dienst de wettelijke rente berekend te worden. Deze vraag is opgenomen in onderstaande beantwoording van vraag 5.
Antwoord op vraag 2:
Deze vraag is ten aanzien van de bouwrente beantwoord in paragraag 5.5. Naar onze mening bedraag de verschuldigde bouwrente € 22.047,11 exclusief BTW. Zoals in de beantwoording van vraag 4 hieronder is weergegeven, dient dit bedrag nog met BTW te worden verhoogd. Inclusief BTW bedraagt de te vergoeden bouwrente derhalve € 26.236,06.
De omvang van de schadevergoeding ten aanzien van de overschreden bouwtermijn is behandeld in paragraaf 5.3 en vastgesteld op een bedrag van € 21.573,00 inclusief BTW.
Antwoord op vraag 3:
De betalingen na het vonnis van de rechtbank Almelo van 28 oktober 2009 zijn door ons in de paragrafen 5.1 en 5.2 uiteengezet.
Hieruit blijkt dat de heer [eiser] inzake de koop-/aannemingsovereenkomst tot op heden in totaal een bedrag van € 305.838,40 heeft betaald. Domijn heeft tot op heden een bedrag van € 287.716,80 inzake de koop-/aannemingsovereenkomst ontvangen.
De nog te betalen bedragen blijken uit de eindafrekening, hetgeen onder de beantwoording van vraag 5 is weergegeven.
Antwoord op vraag 4:
De beantwoording inzake de BTW is weergegeven in hoofdstuk 6. Hieruit blijkt dat de schadevergoeding zoals berekend BTW-plichtig is, waarbij de uitkomst van de berekening reeds inclusief BTW dient te worden beschouwd.
Ten aanzien van de bouwrente geldt dat deze eveneens BTW plichtig is. De berekende bouwrente dient te worden verhoogd met BTW, zoals tevens in de beantwoording van vraag 2 is weergegeven.
Ten aanzien van de (wettelijke rente) is door ons in hoofdstuk 8 een weergave gegeven van de data welke in ogenschouw dienen te worden genomen. Hierbij is feitelijk sprake van twee belangrijke data. De eerste datum is 11 december 2009, het moment waarop [eiser] de eerste betaling heeft verricht. Vervolgens dient eveneens de datum 19 juli 2011 in ogenschouw te worden genomen. Dit is de datum waarop de notaris een bedrag heeft terugbetaald aan [eiser].
Aangezien de datum van terugbetaling nog niet bekend is, is de wettelijke rente niet exact te berekenen. Uitgaande van een veronderstelde terugbetaaldatum van 31 januari 2014 bedraagt de wettelijke rente volgens onze pro forma berekening € 1.844,78. Dit bedrag zal echter nog wijzigen indien de datum van werkelijke terugbetaling bekend is.
Antwoord op vraag 5:
De pro resto bedragen welke zich thans nog lenen voor executie zijn, exclusief wettelijke rente, bepaald in hoofdstuk 7. Hieruit blijkt dat [eiser] van € 2.625,54 dient te ontvangen uit het depot. Domijn dient nog € 15.496,06 te ontvangen uit het depot.
Ten aanzien van de wettelijke rente verwijzen wij naar de beantwoording van vraag 4.
2.3
Ter zitting heeft [eiser] betoogd dat het onredelijk is om de bouwrente door te laten lopen vanaf 15 juli 2008 nu Domijn op dat moment al over de koopprijs had kunnen beschikken, maar hiertoe geen actie heeft ondernomen. Voorts heeft [eiser] gesteld dat de door Domijn verzochte veroordeling in de kosten van de deskundige, de proceskosten en de buitengerechtelijke kosten moet worden afgewezen. Dit klemt temeer nu Domijn hierin volgens [eiser] niet fair te werk is gegaan door eerst de reactie van [eiser] op het concept-rapport van de deskundige af te wachten en één dag later te reageren met onder meer dit verzoek. Ten slotte heeft [eiser] betoogd dat de door de deskundige gemaakte berekeningen niet juist zijn en dat de deskundige op pagina 18 van de rapport de berekeningen van [eiser] erkent. [eiser] wenst in de gelegenheid te worden gesteld via een akte hierop een toelichting te geven.
2.4
Domijn heeft ter zitting gesteld zich te kunnen vinden in het rapport van de deskundige, behoudens de berekening van de wettelijke rente. De berekening op bladzijde 13 van het rapport van de deskundige is ook exclusief wettelijke rente. Domijn is geen wettelijke rente verschuldigd aan [eiser], nu er geen sprake is van verzuim.
2.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de deskundige zijn oordeel voldoende heeft gemotiveerd en dat het rapport voldoende inzichtelijk is. De voorzieningenrechter neemt diens bewoordingen en conclusies over en maakt die tot de zijne. Dit oordeel behoeft de volgende toelichting. De deskundige heeft beide partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de concept-rapportage en heeft in het rapport zijn reactie op de door partijen gemaakte opmerkingen neergelegd. De voorzieningenrechter ziet thans niet in waarom het rapport -zoals ter zitting door [eiser] is betoogd- inconsistent zou zijn. De voorzieningenrechter acht zich thans voldoende voorgelicht en heeft derhalve [eiser] niet in de gelegenheid gesteld om via een akte een nadere toelichting te geven. De voorzieningenrechter heeft hierbij tevens in aanmerking genomen dat het gerechtshof te Arnhem in het arrest van 14 juni 2011 onherroepelijk heeft beslist dat de ingangsdatum van de contractuele bouwrente moet worden bepaald op de datum van de inleidende dagvaarding, te weten 15 juli 2008 en dat deze datum thans geen onderwerp van geschil meer kan zijn. Hetzelfde geldt voor de wettelijke rente. Bij voornoemd arrest heeft het gerechtshof te Arnhem Domijn veroordeeld om het bedrag dat zij te veel heeft ontvangen aan [eiser] terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling. Nu de dag van terugbetaling nog niet bekend is, is de deskundige in zijn berekening uitgegaan van een voorlopig verondersteld terugbetalingsmoment op 31 januari 2014. De voorzieningenrechter merkt op dat de deurwaarder -indien de precieze datum van afwikkeling vaststaat- de wettelijke rente dient te berekenen conform de pro forma berekening van de deskundige en de pro forma berekening van de deskundige van € 1.844,78 aan wettelijke rente alsdan wijzigt.
2.6
In het tussenvonnis van 9 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter beslist dat beide partijen € 5.000,00 inclusief BTW als voorschot op de declaratie van de deskundige dienen over te maken. De deskundige heeft een einddeclaratie inclusief BTW ingediend conform het voorschot. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van het geding aanleiding de kosten van de deskundige gelijkelijk over partijen te verdelen, zodat partijen over en weer op dit punt niets meer van elkaar te vorderen hebben.
2.7
Gelet op de aard van deze procedure ziet de voorzieningenrechter aanleiding ten aanzien van de kosten, waaronder de kosten ter voorbereiding van deze procedure, te bepalen dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1
bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder R.J. Soer de executie van het arrest d.d. 14 juni 2011 van het gerechtshof Arnhem dient uit te voeren overeenkomstig de slotsom van de deskundige [C] in zijn rapport van 13 februari 2014 en met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2.5 over de wettelijke rente is overwogen;
3.2
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt;
3.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.