ECLI:NL:RBOVE:2014:1658

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2014
Publicatiedatum
1 april 2014
Zaaknummer
08.176865-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van mobiele telefoons en geldkistjes door verdachte in Deventer

Op 1 april 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van twee mobiele telefoons en twee geldkistjes. De verdachte, geboren in 1994 in Iran en verblijvende in het Huis van Bewaring te Doetinchem, werd bijgestaan door advocaat mr. E. Gürcan. De officier van justitie, mr. E.D.I. Martens, eiste een gevangenisstraf van twee maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van diefstal op vier verschillende data in 2013, waarbij hij mobiele telefoons en geldkistjes heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een schadevergoeding aan de benadeelde partijen. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich in een korte periode schuldig had gemaakt aan meerdere diefstallen en dat hij geen respect had getoond voor het bezit van anderen. De rechtbank hield rekening met het blanco strafblad van de verdachte bij het opleggen van de straf. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte verplichtte tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partijen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank in Zwolle.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Kamer te Zwolle
Parketnummer: 08.176865-13
Uitspraak: 1 april 2014 (P)

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats] (Iran),
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Doetinchem,
Hogenslagweg 8.

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft, na verwijzing naar de meervoudige kamer van de rechtbank door de politierechter op 18 december 2013, plaatsgevonden op 18 maart 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Gürcan, advocaat te Deventer.
Als officier van justitie was aanwezig mr. E.D.I. Martens.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 17 juni 2013 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Sony type Xperia Z kleur wit IMEI [IMEI]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 17 september 2013 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (HTC One X plus x zwart IMEI [IMEI]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 10 september 2013 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een school, een geldkistje met inhoud (geld kooklessen), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting ROC AVENTUS, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 5 juni 2013 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een school, een geldkistje met inhoud (160 EURO en/of 700 EURO aan kassabonnen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stichting ROC AVENTUS, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
( art 310 Wetboek van Strafrecht )
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat een bewezenverklaring kan volgen ten aanzien van hetgeen onder 1, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de feiten 1, 2, 3 en 4 sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom voor wat betreft deze onderdelen van de ten laste legging volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid:
Ten aanzien van het in onder 1 ten laste gelegde:
 Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1]; [2]
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 18 maart 2014. [3]
Ten aanzien van het in onder 2 ten laste gelegde:
 Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2]; [4]
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 18 maart 2014. [5]
Ten aanzien van het in onder 3 ten laste gelegde:
 Het proces-verbaal van aangifte door [aangever], namens Stichting Roc Aventus; [6]
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 18 maart 2014. [7]
Ten aanzien van het in onder 4 ten laste gelegde:
 Het proces-verbaal van aangifte door [aangever], namens Stichting Roc Aventus; [8]
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 18 maart 2014. [9]

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 2, 3 en 4 ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
1.
hij op 17 juni 2013 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Sony type Xperia Z kleur wit IMEI [IMEI]) toebehorende aan [slachtoffer 1].
2.
hij op 17 september 2013 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (HTC One X plus x zwart IMEI [IMEI]), toebehorende aan [slachtoffer 2].
3.
hij op of omstreeks 10 september 2013 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een school, een geldkistje met inhoud (geld kooklessen), toebehorende aan Stichting ROC AVENTUS.
4
hij op 5 juni 2013 te Deventer met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen uit een school, een geldkistje met inhoud (160 EURO en 700 EURO aan kassabonnen toebehorende aan Stichting ROC AVENTUS.
Van het 1, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezene levert op:
1, 2, 3 en 4 (telkens):
Diefstal,
strafbaar gesteld bij artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd
een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden op te leggen.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft bepleit om een voorwaardelijke straf op te leggen

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan een viertal diefstallen. Verdachte heeft daarbij geen respect getoond voor het bezit van anderen, maar telkens weer de gelegenheid te baat genomen en telefoons dan wel geld ontvreemd. De rechtbank zal een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen. Verdachte dient de consequenties van zijn strafbare handelen te ondervinden en als een geheel voorwaardelijke straf wordt opgelegd is dat onvoldoende het geval.
Bij het opleggen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 22c, 22d en 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: [slachtoffer 1]:
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.362,58 of € 1.830,58 gevoegd in het strafproces. Deze bedragen zijn opgebouwd uit de kosten van de mobiele telefoon van € 672,58 vermeerderd met hetzij de abonnementskosten van het oude telefoontoestel van € 690,-- of de abonnementskosten van het nieuwe telefoontoestel van € 1.158,--.De rechtbank vat de vordering zo op dat de benadeelde partij primair vergoeding van het bedrag van € 1.362,58 en subsidiair van het bedrag van € 1.830,58 vordert.
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de vordering wordt toegewezen tot een bedrag van € 1.362,58 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit de kosten van de mobiele telefoon van € 672,58 en de abonnementskosten van het oude telefoontoestel van € 690,--.
Subsidiair heeft de officier van justitie de rechtbank gevorderd de hoogte van de schade te schatten.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 660,-- kan worden toegewezen. Dit bedrag bestaat uit de kosten van het oude abonnement, te weten 24 maanden keer € 30,-- minus de periode van twee maanden dat de benadeelde partij zelf gebruik heeft gemaakt van het abonnement.
De benadeelde partij dient volgens de raadsman van verdachte voor het meer gevorderde niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat er blijkens de overgelegde stukken geen set prijs voor het telefoontoestel is betaald en de benadeelde partij zelf heeft gekozen voor het afsluiten van een nieuw en duurder telefoonabonnement.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 660,--, bestaande uit 22 maanden keer € 30,-- abonnementsgeld, vermeerderd met de wettelijk rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 1 bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening.
De vordering is voor wat betreft dit bedrag met de door de benadeelde partij overgelegde stukken voldoende onderbouwd en niet weersproken.
De vordering zal daarom tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer of anders gevorderde betreft een onevenredige belasting van het strafgeding op. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde stukken (bijlage 1) niet met voldoende zekerheid kan worden afgeleid dat voor het telefoontoestel is betaald en dat voorshands niet is gebleken waarom de kosten van een nieuw abonnement voor toewijzing in aanmerking zou moeten komen. Ook is niet onderbouwd waarop het bedrag van € 30,--, dat resteert als op de € 690,-- aan abonnementsgeld het bedrag van € 660,-- in mindering wordt gebracht, ziet.
Daarom zal de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het meer of anders gevorderde niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij [slachtoffer 1] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als extra waarborg voor betaling van de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: [slachtoffer 2]:
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 460,-- gevoegd in het strafproces.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemde benadeelde partij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn vordering voor wat betreft de post ‘restbedrag HTC toestel’ van € 187,-- omdat dit bedrag niet met stukken is onderbouwd. Ten aanzien van het overige bedrag, bestaande uit de kosten van het abonnement, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. Tussen partijen is het gevorderde bedrag in verband met abonnementskosten van € 273,-- niet in geschil en de rechtbank zal dit deel toewijzen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank verder van oordeel dat de benadeelde partij ook voldoende onderbouwd heeft gesteld dat hij schade van € 187,-- in verband met het betalen van de restwaarde van het toestel daadwerkelijk heeft geleden. Dat hij geen onderliggende stukken heeft overgelegd, doet daar niet aan af. Ook dit deel van de vordering zal derhalve worden toegewezen.
Al met al is de hoogte van de schade op grond van de toelichting op het schadeopgaveformulier derhalve genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 460,-- vermeerderd met de wettelijk rente over dit bedrag vanaf de dag dat het onder 2 bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling van de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.

Beslissing

Het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is strafbaar.
Het 1, 2, 3 en 4 meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank legt aan de verdachte op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van
120 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde: [slachtoffer 1]:
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [woonplaats], van een bedrag van
€ 660,--(zegge: zeshonderdzestig euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2013 (de dag dat het onder 1 bewezen verklaarde feit is gepleegd) tot de dag van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 660,--, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde: [slachtoffer 2]:
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], van een bedrag van
€ 460,--(zegge: vierhonderdzestig euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 september 2013 (de dag dat het onder 2 bewezen verklaarde feit is gepleegd) tot de dag van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 460,--, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mrs. L.J.C. Hangx en V.P.K. van Rosmalen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2014.
Mr. L.J.C. Hangx voornoemd was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, team Deventer-Noord/Diepenveen, onder dossiernummer PL04DD 2013083738, opgemaakt op 3 oktober 2013.
2.Dossierpagina’s 30 tot en met 32.
3.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 maart 2014.
4.Dossierpagina’s 49 tot en met 51.
5.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 maart 2014.
6.Dossierpagina’s 58 tot en met 60.
7.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 maart 2014.
8.Dossierpagina’s 22 tot en met 24.
9.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 maart 2014.