ECLI:NL:RBOVE:2014:1620

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 maart 2014
Publicatiedatum
31 maart 2014
Zaaknummer
08/770191-13 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel na vechtpartij in Zwolle

Op 31 maart 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een vechtpartij in Zwolle op 9 juni 2013. Tijdens deze vechtpartij heeft het slachtoffer, [slachtoffer], een ernstige hoofdwond opgelopen. De verdachte werd aanvankelijk beschuldigd van poging tot doodslag en het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, maar de rechtbank sprak hem vrij van deze zware aanklachten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer wilde doden of zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, omdat hij het slachtoffer met kracht had beetgepakt en tegen een muur had geslingerd, wat resulteerde in een schedelbasisfractuur en een hersenkneuzing bij het slachtoffer. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 47 dagen, gelijk aan de tijd die hij al in voorarrest had doorgebracht, en een taakstraf van 80 uur. De rechtbank overwoog dat de verdachte zich na een avond uit had misdragen, wat leidde tot de mishandeling van het slachtoffer. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verleden met schulden en drugsgebruik, maar vond de opgelegde straf passend gezien de ernst van het feit. Daarnaast werd er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [slachtoffer], behandeld, waarbij de rechtbank een bedrag van €680,00 toekende voor de geleden schade, maar de overige vorderingen niet ontvankelijk verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Strafkamer
Parketnummer: 08/770191-13 (P)
Uitspraak: 31 maart 2014

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden te Zwolle op 16 september 2013 en 17 maart 2014. De verdachte is op beide data verschenen, bijgestaan door mr. W.P. Maris, advocaat te Zwolle.
Als officier van justitie was aanwezig mr. A.H.J.M. Damen.

TENLASTELEGGING

De verdachte is – na wijziging tenlastelegging d.d. 16 september 2013 – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 juni 2013 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een vuurwapen en/of een stuk glas en/of een scherp (glazen) voorwerp in zijn handen heeft genomen en/of (met kracht) met dit vuurwapen en/of stuk glas en/of scherp (glazen) voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] voornoemd heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 09 juni 2013 te gemeente Zwolle aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een ongeveer 15 cm lange tot op het schedelbot doorlopende snijwond op het hoofd en/of een schedelbasisfractuur en/of een hersenkneuzing), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (met kracht) met een vuurwapen en/of een stuk glas en/of een (ander) scherp (glazen) voorwerp in de hand op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] voornoemd te slaan en/of te stompen;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 09 juni 2013 in de gemeente Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een vuurwapen en/of een stuk glas en/of een scherp (glazen) voorwerp in zijn handen heeft genomen en/of (met kracht) met dit vuurwapen en/of stuk glas en/of scherp (glazen) voorwerp op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft
geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, NOG MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 09 juni 2013 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), met een vuurwapen en/of een stuk glas en/of een scherp (glazen) voorwerp in de hand (met kracht)op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of die [slachtoffer] een of meermalen met de vuist tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of die [slachtoffer] een of meermalen (met kracht) heeft beetgepakt en (vervolgens) met een draai/zwaaibeweging van zich af heeft geslingerd en/of die [slachtoffer] (met kracht) een duw heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer] (telkens) met zijn hoofd tegen een muur en/of een kozijn, althans een vast voorwerp is gekomen), tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel(een ongeveer 15 cm lange tot op het schedelbot doorlopende snijwond op het hoofd en/of een schedelbasisfractuur en/of een hersenkneuzing), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen meest subsidiair ten laste is gelegd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de snijwond op het hoofd van het slachtoffer heeft veroorzaakt. Evenmin kan bewezen worden dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Wel kan naar de mening van de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel heeft ondervonden. Het zwaar lichamelijk letsel als gevolg van de mishandeling bestaat uit de schedelbasisfractuur en de hersenkneuzing.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft aangevoerd dat al het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte daarom integraal moet worden vrijgesproken. Door aangever wordt gesproken over een vuurwapen waarmee de hoofdwond zou zijn veroorzaakt, maar dit is naar de mening van de raadsman een zeer onwaarschijnlijk verhaal omdat verdachte – zoals hij zelf heeft verklaard en gelet op de getuigenverklaringen – geen vuurwapen heeft gehad. Ten aanzien van het ontstane letsel, te weten de hoofdwond, kan niet worden vastgesteld hoe, waarmee en door wie deze is veroorzaakt. Voorts kan niet worden bewezen hoe het overige letsel is ontstaan en of dit door verdachte is veroorzaakt. Verdachte had geen opzet, ook niet voorwaardelijk, op het toebrengen van letsel bij de aangever.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt, op grond van de hierna in voetnoten vermelde bewijsmiddelen [1] , het navolgende.
Met betrekking tot het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde.
Op 9 juni 2013 is tijdens het uitgaan een schermutseling ontstaan tussen verdachte en aangever. Aangever heeft hierbij een hoofdwond opgelopen, te weten een grote diepe snijwond tot aan de blootliggende schedel van ruim 15 cm lang met zeer scherpe gladde randen [2] . Aangever heeft verklaard dat verdachte hem met een vuurwapen op het hoofd heeft geslagen waardoor de wond is ontstaan [3] . Forensisch arts, S.J.Th. van Kuijk heeft in zijn letselrapportage d.d. 11 juni 2013 en ter terechtzitting van 16 september 2013 verklaard dat het geconstateerde letsel niet bij het verhaal van aangever past, doordat de snijwond ontstaan moet zijn door een zeer scherp snijdend voorwerp met een gladde rand. Het geconstateerde letsel past volgens de forensisch arts niet bij een klap met een vuurwapen of een val tegen een muur of raam. Verder is de wond te groot om bij stoten of stompen te zijn ontstaan. Ook een stoot tegen de hoek van een gevel zou niet een dergelijk langgerekte gladde verwonding kunnen veroorzaken. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de snijwond is veroorzaakt door middel van het slaan met een vuurwapen. Zulks gelet op de voornoemde verklaring van de forensisch arts in combinatie met de omstandigheid dat de aanwezigheid van een vuurwapen ter plaatse naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk is geworden. Meerdere (onafhankelijke) getuigen [4] verklaren dat verdachte geen vuurwapen vast had. Weliswaar noemt getuige [getuige 1] in zijn verklaringen bij de politie en bij de R-C dat verdachte een vuurwapen zou hebben gehanteerd, doch hij verklaart geenszins consistent op zaken als in welke hand verdachte het wapen had, op wie het gericht was en op welk moment het ten tonele kwam. Daarbij is de verklaring van [getuige 1] op deze onderdelen ook tegenstrijdig met dat wat daarover in de aangifte staat opgenomen. Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt steun voor de verklaring van aangever op het punt van het vuurwapen. Ook voor het mogelijk veroorzaken van de snijwond met een stuk glas of een ander scherp voorwerp acht de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig. Verdachte ontkent een stuk glas dan wel een ander voorwerp in zijn handen te hebben gehad en daarnaast hebben zowel aangever als getuigen daarover niets verklaard. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot het meest subsidiair ten laste gelegde.
Aangever [slachtoffer] heeft onder meer verklaard:
Plaats delict: Rodeleeuwsteeg, Zwolle
Pleegdatum/tijd: Tussen zondag 9 juni 2013 te 04.00 uur en zondag 9 juni 2013 te 04.30 uur.
“(…) Ik pakte gelijk mijn hoofd met mijn beide handen en zag dat ik bloedde. (…)” [5]
Uit de verklaring van S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts bij GGD IJsselland, blijkt onder meer:
“(…) Op de foto’s is wel een donkere vlek op de schedel waar te nemen. Er kan dus sprake zijn van verschillende oorzaken van het letsel. Slag- of stootletsel alsmede snijletsel. Uit het medisch dossier van [slachtoffer] heb ik opgemaakt dat sprake was van een schedelbasisfractuur. Dit moet veroorzaakt zijn door fors geweld op de schedel. (…) Het klopt dat bij [slachtoffer] een schedelbasisfractuur alsmede een hersenkneuzing is geconstateerd. (…) Het herstel hiervan duurt zo’n zes weken tot drie maanden. (…)” [6]
Verdachte heeft onder meer verklaard:
“(…) We kwamen in het steegje en ik klapte hem tegen de muur of het raamkozijn, tot 2 keer toe en ik zag de 2e keer bloed. (..) [slachtoffer] kwam met zijn hoofd naar beneden naar me toe rennen. Zo heb ik hem ook tegen de muur geklapt.(…)” [7]
Getuige [getuige 2] heeft onder meer verklaard:
“(…) Binnen een paar tellen schoot [slachtoffer] er op af en er ontstond een worsteling in de steeg tussen [verdachte] en hem. (…) [slachtoffer] lag onderop en [verdachte] zat er bovenop, het ging heel snel, het was een wilde worsteling. Het ging er ruig aan toe. Er werd over en weer geslagen. (…)” [8]
Getuige [getuige 3] heeft onder meer verklaard:
“(…) [slachtoffer] ging op [verdachte] af en voor ik het wist gingen ze vechtend de steeg door. (…) [slachtoffer] lag op de grond en [verdachte] zat er bovenop. (…)” [9]
Getuige [getuige 4] heeft onder meer verklaard:
“(…) [slachtoffer] kwam net naar buiten met zijn drankje in de hand. Hij gooide het glas op [verdachte], [verdachte] bukte en ze gingen vechten. (…) Toen begonnen ze te vechten op diezelfde plek, aan het begin van de steeg. Het was duwen en trekken over en weer en ook op de grond. (…)” [10]
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat verdachte aangever heeft beetgepakt en vervolgens tegen de muur aan heeft geklapt. Redengevend daarvoor zijn de verklaringen van verdachte zelf en de getuigenverklaringen, zoals die hiervoor zijn weergegeven.
Door de gedragingen van verdachte, te weten het beetpakken van aangever en hem tegen de muur aan klappen/slingeren, heeft aangever letsel opgelopen. Het letsel dat aangever heeft opgelopen als gevolg van het geweld dat heeft plaatsgevonden, te weten een schedelbasisfractuur en een hersenkneuzing, kan als geobjectiveerd gevolg worden aangemerkt in de zin van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank neemt daarvoor in aanmerking dat het een combinatie van een schedelbasisfractuur en een hersenkneuzing betreft en dat het herstel van een schedelbasisfractuur en een hersenkneuzing z’n zes weken tot drie maanden duurt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, zoals meest subsidiair ten laste is gelegd

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meest subsidiair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 9 juni 2013 in de gemeente Zwolle opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), meermalen met kracht heeft beetgepakt en vervolgens van zich af heeft geslingerd waardoor die [slachtoffer] telkens met zijn hoofd tegen een muur en/of een kozijn is gekomen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een schedelbasisfractuur en een hersenkneuzing), heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Van het meest subsidiair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het standpunt van de verdediging

Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte met betrekking tot het ten laste gelegde subsidiair een beroep gedaan op noodweer. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging. Er is sprake geweest van een moment waarop [slachtoffer] verdachte wederrechtelijk heeft aangerand, waartegen verdachte zich heeft verdedigd. Verdachte dient derhalve te worden ontslagen van rechtsvervolging.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank overweegt het volgende.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat er sprake moet zijn geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij de verdediging noodzakelijk en proportioneel moet zijn. Op 9 juni 2013 is er onenigheid ontstaan tussen verdachte enerzijds en de aangever met een vriend anderzijds. Verdachte heeft een klap van een vriend van de aangever gekregen. De aangever heeft hierna een glas in de richting van verdachte gegooid welk langs verdachte is heengegaan. Daarna is het tot een handgemeen gekomen tussen verdachte en de aangever. Voor de rechtbank is onvoldoende aannemelijk geworden dat er op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. De getuigen in het dossier verklaren – anders dan verdachte – niet over het op aangever toe rennen door verdachte. De getuigen [getuige 2] en [getuige 3], alsook [getuige 4] verklaren dat aangever op verdachte afliep en dat aangever en verdachte begonnen te vechten. De getuigen verklaren niet over gedragingen van aangever waarop verdachte zou hebben moeten reageren ter noodzakelijke verdediging van een wederrechtelijke aanranding. Op grond van het voorgaande is niet feitelijk vast te stellen dat zich in deze situatie voor verdachte een noodweersituatie heeft voorgedaan. De omstandigheid dat verdachte en aangever zich ten tijde van hun onenigheid in een steeg bevonden maakt dit niet anders. De breedte van de steeg alsmede de toegankelijkheid ervan aan twee zijden maken dat niet evident is dat verdachte zich – op enig moment – niet zou hebben kunnen onttrekken aan de provocatie door weg te lopen. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Het bewezene levert op:
Meest subsidiair
Mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis met aftrek van de dagen doorgebracht in voorlopige hechtenis en een werkstraf voor de duur van 80 uren te vervangen door 40 dagen hechtenis.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over een straf mocht de rechtbank daaraan toe komen.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden
waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte,
zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de
na te noemen beslissing passend. Daarbij heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich na een avond in het uitgaansleven schuldig gemaakt aan mishandeling waardoor het slachtoffer pijn heeft ondervonden en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarmee heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit het adviesrapport d.d. 13 september 2013, opgemaakt door M. Pieffers, reclasseringswerker, komt onder meer naar voren dat verdachte op het moment van het opmaken van het rapport geen zinvolle dagbesteding, flinke schulden en geen eigen huisvesting had. Volgens verdachte heeft zijn leven tot dusver meerdere diepe dalen gekend waarbij hij op straat heeft geleefd en drugs heeft gebruikt. De reclassering schat het recidiverisico in als hooggemiddeld. Inmiddels is verdachte vader geworden en woont hij bij de moeder van het kind. Uit een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 28 januari 2014 blijkt dat verdachte niet eerder ter zake soortgelijke delicten is veroordeeld en ook nadien niet in strafbare feiten is vervallen. De rechtbank houdt hiermee rekening in het voordeel van verdachte.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis met daarnaast een werkstraf voor de duur van 80 uren passend en geboden is.

Toegepaste wetsartikelen

De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 22c, 22d, 27, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

VORDERING BENADEELDE PARTIJ

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 6.728,42 gevoegd in het strafproces.

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd toewijzing van de vordering benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag groot € 2.525,95, vermeerderd met wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht voor voornoemd bedrag en de benadeelde partij voor het overig gevorderde niet ontvankelijk te verklaren. De officier van justitie acht een vergoeding van € 1.800,- voor immateriële schade passend gelet op hetgeen hij bewezen acht. Voorts acht hij een vergoeding van € 700,- aan rechtsbijstand gelet op het puntensysteem toewijsbaar evenals het bedrag van € 25,95 voor de eigen bijdrage aan huisartskosten.

Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat hij vrijspraak van het ten laste gelegde heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de immateriële schade niet ontvankelijk te verklaren gelet op de mate van eigen schuld van [slachtoffer]. [slachtoffer] heeft verdachte immers uitgelokt door een glas naar verdachte te gooien. De opgevoerde materiële schade, te weten de jas en de schoenen, zijn onvoldoende onderbouwd wegens het ontbreken van kwitanties. Het consult bij de huisarts is eveneens onvoldoende onderbouwd omdat het niet duidelijk is waarvoor het consult heeft gediend. De kosten van rechtsbijstand zijn buitenproportioneel. [slachtoffer] had door de overheid gefinancierde rechtsbijstand kunnen zoeken.

Het oordeel van de rechtbank

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 6.728,42,- gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden.
Mede gelet op het standpunt van de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de opgevoerde materiële kosten met betrekking tot de kleding en de schoenen, te weten een bedrag van € 789,95, onvoldoende zijn onderbouwd. Het opgevoerde bedrag van € 25,95, betreffende het consult bij de huisarts, is door de benadeelde partij eveneens onvoldoende onderbouwd nu niet duidelijk is waarvoor dit consult heeft gediend. Ten aanzien van de opgevoerde kosten voor rechtsbijstand hanteert de rechtbank zoals te doen gebruikelijk het liquidatietarief bij de kantonrechter, inhoudende dat in de onderhavige zaak drie punten kunnen worden toegekend, wat maakt dat naar het oordeel van de rechtbank een bedrag van € 180,- aan kosten rechtsbijstand kan worden toegewezen.
De rechtbank acht een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding redelijk in verband met het toegepaste geweld en het gevolg daarvan. Het in verband met de vordering van de benadeelde partij door verdachte gedane beroep op eigen schuld van het slachtoffer vindt zijn weerlegging in de verwerping van het beroep op noodweer. De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 680,00, vermeerderd met de wettelijk rente over dit bedrag vanaf de dag dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd tot de dag van algehele voldoening. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] levert naar het oordeel van de rechtbank voor wat het meer gevorderde betreft een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zal de benadeelde partij [slachtoffer] voor dat deel van de vordering niet ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij [slachtoffer] kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Als extra waarborg voor betaling van de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom minus de kosten rechtsbijstand ten behoeve van de benadeelde partij.

Beslissing

Ten aanzien van de tenlastelegging

Het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het meest subsidiair ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld.
De verdachte is strafbaar.
Het meest subsidiair meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de rechtbank spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
47 dagen.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering gebracht.
De rechtbank legt aan de verdachte op een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van
80 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], van een bedrag van € 680,00 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 juni 2013 (de dag waarop het bewezen verklaarde feit is gepleegd) tot de dag van de voldoening.
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,00, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in zijn/haar vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan zijn vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. L.J. Bosch, voorzitter, mrs. S.M. Milani en E.J.M. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van W. van Goor als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL04ZN 2013047373, opgemaakt en gesloten op 14 juni 2014.
2.Letselrapportage d.d. 11 juni 2013, door S.J.Th. van Kuijk, forensisch arts.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], pagina 11, 5e alinea.
4.[getuige 3], [getuige 2] en [getuige 4].
5.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], pagina 10, 11.
6.Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 september 2013.
7.Proces-verbaal verhoor van verdachte, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken, rechtbank Overijssel d.d. 14 juni 2013.
8.Proces-verbaal verhoor getuige, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken, rechtbank Overijssel d.d. 30 januari 2014.
9.Proces-verbaal verhoor getuige, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken, rechtbank Overijssel d.d. 30 januari 2014.
10.Proces-verbaal verhoor getuige, opgemaakt door de rechter-commissaris strafzaken, rechtbank Overijssel d.d. 30 januari 2014.