ECLI:NL:RBOVE:2014:1423

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
07.663421-12
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting met levensgevaar voor echtgenote

Op 20 maart 2014 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 36-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot brandstichting. De verdachte had op 25 september 2012 in zijn woning in Raalte een grote hoeveelheid motorbenzine gesprenkeld, wat levensgevaar voor zijn toenmalige echtgenote met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk in gevaar brengen van zijn echtgenote door de benzine in de woning te verspreiden. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van de echtgenote en sporenonderzoek door het NFI. De verdachte had op de nacht van de feiten benzine getankt en deze vervolgens in de woning gesprenkeld, wat een aanmerkelijke kans op een ontploffing met zich meebracht. De rechtbank achtte de poging tot brandstichting wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die vrijspraak bepleitte. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf van 240 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met bijzondere voorwaarden, en een schadevergoeding van 500 euro aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht - Meervoudige Kamer te Zwolle
Parketnummer: 07.663421-12
Uitspraak: 20 maart 2014

VONNIS IN DE STRAFZAAK VAN:

het openbaar ministerie
tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2012 en 6 maart 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A. van der Lem, advocaat te Deventer.
Als officier van justitie was aanwezig mr. A.M. Tromp. Voorts was aanwezig de heer
Van Rijswijk als getuige-deskundige.

TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:

Primair
hij op of omstreeks 25 september 2012 te Raalte ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, in een woning gelegen aan de [adres 1] ([nummer]), terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en/of de zich in die woning bevindende inboedel en/of één of meerdere naastgelegen perce(e)l(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met dat opzet:
- in de nacht van 24 op 25 september 2012 met een jerrycan naar een nabij gelegen tankstation is gereden en/of (aldaar) één of meerdere liter(s) brandstof, althans één of meerdere liter(s) van een brandversnellend middel, heeft getankt en/of (vervolgens)
- één of meerdere liters brandstof, althans één of meerdere liters van een brandversnellend middel, op één of meerdere locatie(s) in voornoemde woning heeft gesprenkeld en/of (vervolgens)
- een niet afgesloten jerrycan voorzien van één of meerdere liter(s) brandstof, althans één of meerdere liter(s) van een brandversnellend middel, in voornoemde woning heeft achtergelaten en/of (vervolgens) - een doos voorzien van papier en/of karton, althans voorzien van een brandbare stof, in de keuken van voornoemde woning heeft geplaatst en/of
achtergelaten en/of (vervolgens)
- zonder zijn in de woning aanwezige (en in slaap zijnde) echtgenote, te weten [slachtoffer], van deze gevaarlijke situatie op de hoogte te brengen, de woning heeft verlaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 25 september 2012 te Raalte ter voorbereiding van het misdrijf opzettelijk brandstichting en/of het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) en/of gevaar voor goederen te duchten is, opzettelijk één of meerdere voorwerp(en) en/of stof(fen), te weten:
- een jerrycan en/of
- één of meerdere liter(s) benzine, althans één of meerdere liter(s) van een
brandversnellend middel en/of
- een doos voorzien van een hoeveelheid papier bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;

VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

BEWIJSOVERWEGINGEN

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling van verdachte gevorderd ten aanzien van hetgeen primair ten laste is gelegd.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. Daartoe heeft zij aangevoerd dat voorwaardelijk opzet niet kan worden bewezen, aangezien niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op het ontstaan van brand is geweest.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen [1] .
Een proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] [2] , d.d. 25 september 2012, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van getuige:
Ik ben gehuwd met [verdachte]. Wij wonen sinds 2006 aan de [adres 1] in Raalte. Ik ben vannacht omstreeks 00.30 uur gaan slapen. Ik schat dat [verdachte] om ongeveer 02.20 uur naar bed is gegaan. Ik had de wekker gezet om 05.15 uur. Ik hoorde dat [verdachte] uit bed ging. Hij kwam om 05.50 uur bij mij en zei tot vanavond. Ik lag op bed en om ongeveer 06.15 uur rook ik een sterke geur, die ik herkende als terpentine-achtig. Ik ging uit bed en zag een groene jerrycan op de overloop staan. Ik zag later de blauwe dop in de woonkamer liggen. Ik zag dat de overloop op drie plaatsen nat was. Ik nam die sterke geur daar ook waar. Ik heb de jerrycan opgepakt en naar de schuur gebracht. Ik merkte dat de jerrycan nog voor ca driekwart vol met vloeistof zat. Ik zag en merkte dat op de vloer bij de eetkamertafel een vette substantie lag. Het glom daar en datzelfde spul zag ik toen ook op de rest van de woonkamervloer. Ik rook dezelfde sterke geur als boven. Ik ging naar de logeerkamer. Ik zag dat daar het bed helemaal nat was, het dekbed en het matras. Ik rook dezelfde sterke lucht weer. Ik ben toen nog naar de zolderverdieping gelopen. Daar staat een parasol. Ik zag dat er een natte kring was rondom de parasolvoet. Ik trof het ook op de bovenste tree van de zoldertrap aan. Ik rook ook hier dezelfde geur. Ik zag beneden in de woonkamer op de bank dat een fleecedeken en een trui met capuchon ook nat waren. Ik zag dat een grote hoge doos met oud papier midden in de keuken op de vloer stond. Gisteravond stond deze doos met oud papier in onze schuur.
Een proces-verbaal van sporenonderzoek [3] , inclusief de als bijlage bijgevoegde verkorte rapportage van het NFI, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Op 25 september 2012 was ik, verbalisant, ter plaatse bij de woning [adres 1] te Raalte om onderzoek naar sporen te verrichten. Door het hele huis heen rook ik een damp die ik herkende als de lucht van benzine. Er lagen drie handdoeken die roken naar benzine. Deze werden veiliggesteld evenals een stuk tapijt van de overloop. In de schuur werd een jerrycan aangetroffen. In de jerrycan zat nog ongeveer een derde vloeistof. Uit de jerrycan werd een monster genomen.
De volgende sporen werden voor nader onderzoek veiliggesteld:
SIN AAEP9866NL
Soort Vloeistof
Plaats veiligstellen In jerrycan
SIN AAEP9861NL
Type Handdoeken
Plaats veiligstellen Overloop
SIN AAEP9860NL
Soort Overige
Plaats veiligstellen Overloop
Verkorte rapportage onderzoek naar ontbrandbare stoffen van het NFI.
Conclusie: tabel 2.
SIN AAEP9866NL: De vloeistof is 4-taktbenzine uit de klasse motorbenzine.
SIN AAEP9861NL: vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
SIN AAEP9860NL: vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine.
Een schriftelijk bescheid [4] , te weten een bankrekeningoverzicht met betrekking tot een bankrekeningnummer op naam van verdachte, voor zover inhoudende:
Boekdatum 25-09-2012
Tegenrekeninghouder TINQ RAALTE
Bedrag € 18,73
Een schriftelijk bescheid, te weten een journaaloverzicht van een tankstation in Raalte, voor zover inhoudende:
25-09-2012, 1:04:40 Ongelood 95, 10.62 liter € 18,73
Een proces-verbaal van bevindingen [5] , inclusief de bijgevoegde foto-afbeeldingen, voor zover inhoudende:
Proces-verbaal van het uitkijken van de beelden bij tankstation TINQ op 25 september 2012, omstreeks 01.00 uur. Bij dit proces-verbaal heb ik, verbalisant, vijf foto-afdrukken van de beelden bijgevoegd.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2014 [6] , voor zover inhoudende
-zakelijk weergegeven-:
Ik kan me niet herinneren wat ik in de nacht van 25 september heb gedaan. De jerrycan die mijn vrouw heeft aangetroffen is van mij. Ik heb mijn auto en mijn kleding op de foto’s die bij het tankstation zijn gemaakt herkend. Alles wijst erop dat ik daar heb getankt en dat ik benzine door het huis heb gesprenkeld.
Het brandtechnisch onderzoek d.d. 31 januari 2014 (van het NFI, opgesteld door ing. F.W.N. van Rijswijk), voor zover inhoudende, zakelijke weergegeven:
Motorbenzine kan bij kamertemperatuur worden gekarakteriseerd als zeer brandgevaarlijk en licht ontvlambaar. Belangrijke factoren die van invloed zijn op de gevaarzetting zijn de hoeveelheid motorbenzine en de verspreiding van de motorbenzine. (..) De getankte hoeveelheid van 10,62 liter past goed bij het vrijwel volledig aftanken van een 10 liter jerrycan. Afgaande op de verklaringen dat er na het incident nog voor een derde tot driekwart aan vloeistof in de jerrycan aanwezig was, zou er tussen de 3 en 7 liter versprenkeld zijn.Vanaf het moment dat mevrouw [slachtoffer] door de woning ging lopen namen de luchtbewegingen in de woning toe en daarmee ook de verspreiding en verdunning van de benzinedamp. Maar het lopen was extra risicovol omdat bijvoorbeeld door lopen over vloerbedekking er statische oplading kan optreden. Als dit in een explosief gebied tot ontlading komt, kan een dergelijke ontlading de inleiding vormen van een explosie. Daarnaast geldt een woonhuis niet als een vonkvrije omgeving. Door de toegepaste materialen en gebruikte apparaten kan een ontstekingsbron niet zonder meer uitgesloten worden.Na het sprenkelen van 3 tot 7 liter motorbenzine verspreid door de woning zal er vrijwel zeker een periode zijn geweest waarbij op één of meerdere plaatsen in de woning de concentratie van het benzinedampluchtmengsel binnen de explosiegrenzen lag.
Personen en huisdieren die zich op dat moment op de eerste verdieping of de zolder bevonden liepen het grootste risico. Doordat er onder andere op de overloop gesprenkeld was, zou daar ook snel brand ontstaan waardoor de vluchtweg naar beneden geblokkeerd zou worden.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het
primairten laste gelegde als volgt.
Op 25 september 2012 wordt de echtgenote van verdachte om ongeveer 06.15 uur wakker van een sterke geur in hun gezamenlijke woning. Zij ziet een geopende jerrycan staan en constateert op verschillende plaatsen in de woning natte plekken. Voorts ziet zij een doos gevuld met papier en karton op de keukenvloer staan. Van de natte plekken zijn monsters genomen en uit nader onderzoek blijkt dat het om motorbenzine gaat.
Voorts blijkt uit gegevens van het tankstation TINQ dat er op 25 september 2012 om 01.04 uur door een persoon is getankt. Daarvan zijn foto’s in het dossier opgenomen. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij op de betreffende foto’s zijn auto en zijn kleding heeft herkend. Een overzicht van de bankrekening van verdachte toont dat er op 25 september 2012 om 01.04 uur een transactie op zijn naam heeft plaatsgevonden bij TINQ in Raalte.
Verdachte is, gelet op de verklaring van zijn echtgenote, vermoedelijk rond 02.20 uur naar bed gegaan en heeft rond 05.50 uur de woning weer verlaten. Voor de aanwezigheid van een derde persoon in de woning bestaat geen enkele aanwijzing.
Voornoemde omstandigheden in aanmerking genomen, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die benzine heeft getankt en deze benzine vervolgens op enig moment gedurende de nacht van 25 september 2012 op diverse plaatsen in zijn woning heeft gesprenkeld.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe deze gedragingen juridisch moeten worden geduid. De raadsvrouw heeft betoogd dat voorwaardelijk opzet op brandstichting niet kan worden bewezen, omdat er geen aanmerkelijke kans op een ontploffing c.q. brand is geweest.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen uiteenlopen met betrekking tot het restant aan motorbenzine dat nog aanwezig was in de jerrycan. Getuige [slachtoffer] heeft verklaard dat de jerrycan nog voor ongeveer driekwart vol was. In het proces-verbaal sporenonderzoek van verbalisant [verbalisant] is opgenomen dat in de jerrycan nog ongeveer een derde vloeistof zat. Als bijschrift bij de door [verbalisant] bij het proces-verbaal gevoegde foto’s staat vervolgens vermeld dat de jerrycan half vol was. Weliswaar heeft verbalisant [verbalisant] per email aan de rechter-commissaris vermeld dat dat laatste een fout was, maar de rechtbank ziet hierin aanleiding om niet zonder meer uit te gaan van de verklaring van [verbalisant] op dit punt. De rechtbank sluit aan bij de redenering van het NFI op dit punt, dat verdachte, gelet op de verschillende verklaringen, een grote hoeveelheid, tussen de 3 en 7 liter, motorbenzine heeft gesprenkeld in de woning. [7]
Deze gedragingen van verdachte moeten naar hun uiterlijke verschijningvorm worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het teweegbrengen van een ontploffing.
Motorbenzine kan bij kamertemperatuur worden gekarakteriseerd als zeer brandgevaarlijk en licht ontvlambaar. [8] Uit het door het NFI opgemaakte rapport naar aanleiding van brandtechnisch onderzoek blijkt dat op de plekken waar motorbenzine is gesprenkeld enige tijd daarna een explosief mengsel van benzinedamp en lucht ontstaat. De snelheid van de verdamping en de wijze waarop het mengsel zich door een ruimte verspreidt zijn afhankelijk van een groot aantal factoren, waardoor exacte berekeningen ter zake niet goed uitvoerbaar zijn. [9] Ter terechtzitting heeft de deskundige Van Rijswijk toegelicht dat indien een vorenbedoeld explosief mengsel in aanraking komt met een vonk er (vrijwel) altijd een explosie zal ontstaan. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan een aanslaande koelkast of aan statische elektriciteit als gevolg van het lopen over vloerbedekking. [10] Woningen gelden per definitie als niet-vonkvrije ruimten.
Uit het NFI rapport leidt de rechtbank verder af dat door het sprenkelen van 3 tot 7 liter motorbenzine in een woning naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans bestaat dat een ontploffing volgt. Dat in dit geval geen ontploffing heeft plaatsgevonden, is gelegen is het feit dat er nog geen ontsteking had plaatsgevonden in het explosieve gebied. Dat is geen verdienste van verdachte geweest.
Dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard blijkt uit de aard van de gedraging en het feit dat verdachte affiniteit heeft met de motor- en autocross en uit dien hoofde bekend moet zijn geweest met het ontvlambare karakter van motorbenzine.
Voor een strafbare poging tot het teweegbrengen van een ontploffing c.q. brandstichting is voorts vereist dat aan het voorgenomen misdrijf een begin van uitvoering is gegeven. Uit voornoemd brandtechnisch onderzoek en de verklaring van de deskundige Van Rijswijk ter terechtzitting is naar voren gekomen dat alle ingrediënten voor een ontploffing - een explosief mengsel op verschillende plaatsen in een niet-vonkvrije ruimte - in de woning aanwezig waren en dat het ontstaan van een explosie nog slechts een kwestie was van het samenkomen van die ingrediënten (waarop de kans zoals hiervoor is overwogen aanmerkelijk was). Nu een nadere handeling van de verdachte voor de voltooiing van het misdrijf niet nodig was, is de rechtbank van oordeel dat van een begin van uitvoering sprake is geweest.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.

BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, met dien verstande dat
hij op 25 september 2012 te Raalte ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, in een woning gelegen aan de [adres 1] [nummer], terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemde woning en de zich in die woning bevindende inboedel en naastgelegen percelen en levensgevaar voor [slachtoffer] te duchten was, met dat opzet:
- in de nacht van 25 september 2012 met een jerrycan naar een nabij gelegen tankstation is gereden en aldaar meerdere liters brandstof heeft getankt en vervolgens
- meerdere liters brandstof op meerdere locaties in voornoemde woning heeft gesprenkeld en vervolgens
- een niet afgesloten jerrycan voorzien van meerdere liters brandstof in voornoemde woning heeft achtergelaten en
- een doos voorzien van papier en karton in de keuken van voornoemde woning heeft geplaatst,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen en tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht en
Poging tot opzettelijk een ontploffing teweegbrengen en tot opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 jo 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

STRAFBAARHEID van de VERDACHTE

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

MOTIVERING VAN STRAF OF MAATREGEL

Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd een werkstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van 1 jaar, met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact, behandelverplichting en verplichte deelname aan een cursus budgettering.

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft bepleit om, in het geval van een bewezenverklaring, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest te boven gaat. Dit zou de goede weg, die verdachte inmiddels is ingeslagen, doorkruisen, aldus de raadsvrouw. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij gemotiveerd is om zijn behandeling onder toezicht van reclassering te blijven volgen en deel te nemen aan een budgetteringscursus.

Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 8 oktober 2012;
een reclasseringsrapport over de persoon van verdachte d.d. 27 december 2012;
de overige stukken in het persoonsdossier van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging brand dan wel ontploffing teweeg te brengen door in zijn woning op verschillende plaatsen een grote hoeveelheid motorbenzine te sprenkelen
.Daardoor ontstond levensgevaar voor zijn toenmalige echtgenote, die op dat moment in de woning lag te slapen. Dat is een ernstig feit waarvoor in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is.
Anderzijds heeft verdachte het feit gepleegd in september 2012 en blijkt uit het reclasseringsadvies dat verdachte na zijn schorsing van de voorlopige hechtenis in oktober 2012 op constructieve wijze heeft gewerkt aan zijn problemen. Verdachte toonde voorafgaand aan zijn aanhouding een gesloten persoonlijkheid. Problemen werden niet benoemd of besproken en aangeboden hulp werd niet geaccepteerd. Dit lijkt te worden bevestigd door het thans bewezen verklaarde feit. De aanleiding van dit feit lijkt te zijn gelegen in geldschulden, waarvan zijn toenmalige echtgenote niet op de hoogte was. Zowel de reclassering als verdachtes toenmalige echtgenote constateren sinds zijn aanhouding een gedragsverandering bij verdachte, die erop neerkomt dat verdachte veel meer open is naar anderen en problemen in een vroegtijdig stadium benoemt, waardoor de problemen kunnen worden aangepakt. Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte goed meewerkt aan de schorsingsvoorwaarden en dat hij een coöperatieve houding heeft ten aanzien van hulpverlening. Hij laat zich behandelen door een psycholoog. Verdachte heeft verder werk gevonden in ploegendienst en er wordt door hem gewerkt aan het aflossen van zijn schulden.
Hoewel gelet op de ernst van het een feit een gevangenisstraf op zijn plaats is, acht de rechtbank gelet op voornoemde omstandigheden, waaronder ook het tijdsverloop, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, het thans nog opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf contra-geïndiceerd, omdat dat de vorderingen die verdachte maakt ernstig zou doorkruisen. De rechtbank acht daarom een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Om te voorkomen dat verdachte in herhaling vervalt, acht de rechtbank daarnaast verdere behandeling noodzakelijk. De rechtbank zal daarom aan de voorwaardelijke gevangenisstraf bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank zal daarbij een proeftijd voor de duur van 1 jaar gelasten.

Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding van een bedrag van € 1000,00 gevoegd in het strafproces. Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is met de door de benadeelde partij overgelegde stukken onderbouwd. De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu deze niet door de benadeelde partij is ondertekend.
De rechtbank constateert met de raadsvrouw dat de vordering niet is ondertekend. Bij de stukken bevindt zich een e-mail van de benadeelde partij d.d. 4 maart 2014, waarin zij de herziene versie van het voegingsformulier zendt aan bureau Slachtofferhulp, met daarbij een schriftelijke slachtofferverklaring. De rechtbank leidt uit deze stukken af dat het de bedoeling van de benadeelde partij is geweest om een verzoek tot schadevergoeding in te dienen. De rechtbank acht de vordering daarom ontvankelijk.
De rechtbank zal de hoogte van de schade in redelijkheid vaststellen op een bedrag van
€ 500,00. De vordering zal dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling van de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c,14d, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor aangegeven.
verklaart niet bewezen wat verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een
werkstraf van 240 uren, te voltooien binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis;
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 120 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren taakstraf.
De tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag.
De rechtbank veroordeelt de verdachte daarnaast tot een gevangenisstraf voor de duur van
zes maanden.
De gevangenisstraf zal niet worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechtbank later anders zal gelasten, omdat de verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 1 jaar:
- aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
- geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast wanneer de verdachte gedurende een proeftijd van 1 jaar de volgende bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Als bijzondere voorwaarden worden gesteld dat:
- de verdachte zich op eerste uitnodiging van de reclassering aldaar zal melden en zich vervolgens zal blijven melden zo frequent als reclassering dat gedurende de proeftijd nodig acht;
- de verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van forensische polikliniek De Tender of een soortgelijke instelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn gedragsproblematiek;
- de verdachte gedurende de proeftijd zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een budgetteringscursus, aangeboden door Reclassering Nederland of een schuldsanerende instantie, waarbij de verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan de verdachte zullen worden gegeven.
De reclassering wordt daarbij opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven.

Schadevergoeding

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [adres 2], van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro).
De verdachte wordt voorts veroordeeld in de kosten, die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,00, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
De rechtbank bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] voor wat het meer gevorderde betreft in haar vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan haar vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aldus gewezen door mr. F.E.J. Goffin, voorzitter, mrs. S. Taalman en Y. Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van D.D. Drost als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 maart 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar met paginanummering aangeduide processen-verbaal en andere stukken, betreft dit op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal dan wel andere bescheiden, als bijlagen opgenomen bij het proces-verbaal van het opsporingsonderzoek van de Regiopolitie IJsselland, onder dossiernummer PL04SA/2012-084156, opgemaakt op
2.Pagina 87-89.
3.Pagina 56-57 en 82.
4.Pagina 114.
5.Pagina 128-134.
6.Proces-verbaal van de terechtzitting van 6 maart 2014.
7.Rapport van het NFI inzake brandtechnisch onderzoek, d.d. 30 januari 2014, pagina 16.
8.Idem, pagina 5.
9.Idem, pagina 9-10.
10.Proces-verbaal van de terechtzitting van 6 maart 2014.