In deze zaak heeft eiseres, wonende in Duitsland, een geldvordering ingesteld tegen de naamloze vennootschap Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. in kort geding. De eiseres vorderde een voorschot van € 24.000,--, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van letselschade die zij zou hebben opgelopen door een aanrijding op 11 oktober 2012. De aanrijding vond plaats toen de heer [A] met zijn vrachtwagen achteruit reed en de auto van de vader van eiseres raakte, die door eiseres werd bestuurd. Gedaagde, Allianz, heeft de aansprakelijkheid erkend voor de schade aan de auto, maar betwist de letselschade en de hoogte van de vordering.
De zaak is behandeld op 6 maart 2014, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Eiseres stelt dat zij door de aanrijding ernstige letselschade heeft opgelopen, waaronder een nekhernia, en dat zij hierdoor ernstig beperkt is in haar dagelijkse leven en werk. Gedaagde heeft echter gemotiveerd verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van ongevalsgerelateerd letsel. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vordering in kort geding slechts kan worden toegewezen als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, en dat er bovendien sprake moet zijn van spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het bestaan en de omvang van de vordering onvoldoende aannemelijk zijn. Er is onvoldoende bewijs dat de nekhernia het gevolg is van het ongeval. De rechter heeft aangegeven dat er nader onderzoek nodig is om het causaal verband vast te stellen, maar dat dit in een kort gedingprocedure niet mogelijk is. Daarom heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen en eiseres veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 2.708,--. Het vonnis is uitgesproken op 13 maart 2014 in Almelo.