ECLI:NL:RBOVE:2014:1299
Rechtbank Overijssel
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak door inconsistentie in verklaringen
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen, heeft de Rechtbank Overijssel op 17 maart 2014 uitspraak gedaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat de verklaringen van de aangeefster en de enige getuige inconsistent waren en op essentiële onderdelen van elkaar afweken. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, waardoor niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan.
Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 4 september 2012 en 3 maart 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. H. Tadema. De officier van justitie, mr. R. Verheul, eiste een veroordeling van de verdachte. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het onderzoek lange tijd had stilgelegen. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat overschrijding van de redelijke termijn volgens de jurisprudentie niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangeefster en de getuige niet consistent waren en dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De benadeelde partij, de aangeefster, had een vordering tot schadevergoeding ingediend, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter kon indienen.