ECLI:NL:RBOVE:2014:1134

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
7 maart 2014
Zaaknummer
Awb 13/1133
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet tijdig beslissen op verzoek om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Hengelo, en de Minister van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 10 mei 2013 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om informatie, zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank had eerder, op 4 oktober 2013, het beroep niet-ontvankelijk verklaard, maar dit werd later door de rechtbank herzien na verzet van de eiser op 16 december 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Minister niet tijdig op het verzoek om informatie heeft beslist, aangezien de beslissing uiterlijk op 5 februari 2013 genomen had moeten worden. De eiser had op 6 februari 2013 aangegeven dat de Minister in gebreke was, en er waren sindsdien twee weken verstreken. De rechtbank oordeelde dat de Minister de verzending van de beslissing niet aannemelijk heeft gemaakt, waardoor het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank droeg de Minister op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en legde een dwangsom op van € 100 per dag voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 304,38. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 13/1133

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[…],

wonende te Hengelo, eiser,
gemachtigde: F.R. Eggink,
en

de Minister van Veiligheid en Justitie,

verweerder.
Procesverloop
Op 10 mei 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
Bij uitspraak van 4 oktober 2013 heeft de rechtbank het beroep onder toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
Bij uitspraak van 16 december 2013 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard. De uitspraak waartegen verzet is gedaan is vervallen en het onderzoek is voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Het beroep is ter zitting van 13 februari 2014 behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M. Arts-de Bruijn van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge het vierde lid is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
In artikel 6, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is bepaald dat het bestuursorgaan op het verzoek om informatie zo spoedig mogelijk beslist, doch uiterlijk binnen vier weken gerekend vanaf de dag na die waarop het verzoek is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de verzoeker.
2.
Eiser is beboet vanwege het overschrijding van de maximumsnelheid. Tegen de boetebeschikking (CJIB nummer 1 67163786) heeft eiser bij brief van 8 januari 2013 bezwaar gemaakt bij de officier van justitie. In het bezwaarschrift heeft eiser verzocht het zaakoverzicht openbaar te maken en op te sturen.
Bij brief van 6 februari 2013 heeft eiser verweerder meegedeeld dat niet tijdig op zijn verzoek is beslist en heeft eiser verweerder verzocht dat alsnog te doen en wel binnen 14 dagen. Bij brief van 3 april 2013 heeft eiser bij verweerder betaling van de verschuldigde dwangsom gevorderd.
Op 10 mei 2013 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek.
3.
De rechtbank stelt vast dat eiser in het bezwaarschrift van 8 januari 2013 heeft gevraagd om openbaarmaking van het zaaksoverzicht en daarbij, zonder voorbehoud, heeft verwezen naar de artikel 7, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de Wob en daarbij heeft bepleit dat artikel 11, vierde lid van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften geen bijzondere en uitputtende openbaarmakingsregeling bevat.
Gezien de bewoordingen van het verzoek is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een verzoek om informatie als bedoeld in artikel 3 van de Wob.
4.
Uit de onderliggende stukken blijkt dat het verzoek op 8 januari 2013 is ontvangen. Niet gebleken is dat verweerder van de in artikel 6, tweede lid, van de Wob opgenomen bevoegdheid gebruik heeft gemaakt om de beslissing te verdagen. Gelet op het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de Wob had verweerder derhalve uiterlijk op 5 februari 2013 op het verzoek moeten beslissen. Eiser heeft verweerder bij faxbericht van 6 februari 2013 meegedeeld dat hij in gebreke is en bij het instellen van beroep waren er sindsdien 2 weken verstreken.
5.
In de uitspraak op verzet van 16 december 2013 is vastgesteld dat verweerder op 14 februari 2013 een beslissing heeft genomen op het verzoek van 8 januari 2013 en dat eiser bij de behandeling van het verzet ter zitting op 27 november 2013 heeft aangegeven dat hij dit besluit niet heeft ontvangen. Bij brief van 28 januari 2014 heeft de rechtbank verweerder gevraagd stukken over te leggen waaruit de verzending van vorenbedoelde beslissing aan eiser blijkt.
Verweerder heeft hier niet op gereageerd. Ter zitting is namens verweerder aangegeven dat verweerder eerst sedert 16 december 2013 een verzendadministratie voert.
6.
Nu eiser de ontvangst van de beslissing op het verzoek ontkent en verweerder de verzending van de beslissing niet aannemelijk heeft gemaakt, moet het er voor worden gehouden dat verweerder tot op heden nog geen beslissing op het verzoek aan eiser heeft bekendgemaakt.
7.
Het beroep is derhalve gegrond. Aan het door verweerder gestelde dat het beroep niet-ontvankelijk zou zijn omdat beroep is ingesteld door gemachtigde namens een niet bekend gemaakte eiser en omdat sprake is van een niet-herleidbare, en daarmee niet geldige, ingebrekestelling van een repeat player, gaat de rechtbank voorbij. Verweerder heeft deze stellingen eerst ter zitting, en daarmee tardief, ingebracht.
8.
Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Ingevolge het tweede lid verbindt de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Ingevolge het derde lid kan de rechtbank in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
9.
Omstandigheden als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, zijn gesteld noch gebleken, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet van de in het eerste lid van artikel 8:55d van de Awb genoemde termijn af te wijken.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom van € 100, - verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden met een maximum van € 15.000, -.
10.
Nu eiser niet eerder dan ter zitting daarom heeft gevraagd, zal de rechtbank niet onder toepassing van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de tot op heden verbeurde dwangsom vaststellen.
11.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 304,38 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487, - en wegingsfactor 0,25 vanwege het zeer geringe gewicht van de zaak).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag gegrond;
 draagt verweerder op alsnog een besluit op de aanvraag te nemen en op de voorgeschreven wijze aan eiser bekend te maken, binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100, - verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000, -;
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160, - aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 304,38, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van mr.  A.  Landstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
U kunt ook digitaal hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Kijk opwww.raadvanstate.nlvoor meer informatie over het indienen van digitaal beroep