ECLI:NL:RBOVE:2014:1018

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
C/08/152595 KG ZA 14-79
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.H. van der Veer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van ontruiming van een woning in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 1 mei 2013 een woning huurt van gedaagde, een kort geding aangespannen om de ontruiming van de woning te schorsen. De huurovereenkomst is een tijdelijke overeenkomst op basis van de Leegstandswet. Eiseres heeft te maken gehad met betalingsachterstanden, wat heeft geleid tot een eerdere ontbinding van de huurovereenkomst en een vonnis tot ontruiming. Ondanks dat eiseres op 25 februari 2014 een bedrag van € 8.678,98 heeft betaald, werd haar medegedeeld dat de ontruiming op 28 februari 2014 zou doorgaan.

Eiseres vorderde in kort geding dat de ontruiming zou worden geschorst, omdat zij met haar vier kinderen op straat zou komen te staan en zij ook een bedrijf vanuit de woning runt. Gedaagde voerde aan dat eiseres al lange tijd op de hoogte was van de ontruiming en dat de tijdelijke huurovereenkomst niet verlengd kon worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen juridische misslag was in het eerdere vonnis van de kantonrechter, maar dat de omstandigheden van eiseres aanleiding gaven om de ontruiming te schorsen tot 1 april 2014, mits eiseres uiterlijk 5 maart 2014 een schadevergoeding van € 1.500,00 zou betalen.

De voorzieningenrechter besloot de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken in Almelo door de voorzieningenrechter en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : C/08/152595 KG ZA 14-79
Uitspraak : 27 februari 2014 (s.r.)
Vonnis in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats] aan de [adres],
eisende partij, hierna ook wel [eiseres] te noemen,
advocaat: mr. D.J.H. Habers, te [woonplaats],
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij, hierna ook wel [gedaagde] te noemen,
verschenen, ter zitting vertegenwoordigd door mr. J.F. Vanhommerig, gerechtsdeurwaarder.

1.De procedure

[eiseres] heeft bij dagvaarding een vordering ingesteld tot het treffen van een voorlopige voorziening en heeft [gedaagde] daarbij opgeroepen ter zitting in kort geding te verschijnen.
De vordering is behandeld ter terechtzitting van 27 februari 2014. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door mr. R.N. Sahabdien, kantoorgenoot van mr. Habers, die het standpunt van [eiseres] heeft toegelicht en die daarbij gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen.
Namens [gedaagde] heeft mr. Vanhommerig verweer gevoerd, die eveneens gebruik heeft gemaakt van pleitaantekeningen.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.de feiten

2.1
[eiseres] huurt sinds 1 mei 2013 van [gedaagde] een woning aan de [adres], [woonplaats], tegen een huurprijs van € 1.500,00 per maand. Het betreft een tijdelijke huurovereenkomst op basis van artikel 15 Leegstandswet. [eiseres] huurde de woning samen met haar partner, maar nadat deze partner drie maanden geleden is vertrokken, is alleen [eiseres] nog huurder. Zij bewoont de woning thans samen met haar vier kinderen.
2.2
Vanaf het begin van de huurovereenkomst ontstaan achterstanden met het betalen van de huur. [gedaagde] heeft in een procedure bij de kantonrechter ontbinding en ontruiming gevorderd, maar dit wordt in een vonnis van 17 september 2013 afgewezen; wel wordt [eiseres] in dat vonnis veroordeeld tot betaling van € 2.225,63 aan achterstallige huur, vermeerderd met rente en proceskosten.
Omdat [eiseres] daarna in gebreke bleef met betaling van de huur werd een nieuwe procedure aanhangig gemaakt. Bij vonnis van 17 december 2013 is de huurovereenkomst tussen partijen ontbonden, is [eiseres] veroordeeld om het perceel binnen drie dagen na betekening te verlaten, en tot betaling van € 4.778,50, vermeerderd met rente en proceskosten, en vermeerderd met € 1.500,00 per maand vanaf januari 2014.
Bij exploot van 29 januari 2014 is vervolgens aangezegd dat de ontruiming van de woning zal plaatsvinden op 25 februari 2014. In een brief van Vanhommerig van 14 februari 2014 is tevens opgenomen:
Ingeval u gedwongen ontruiming wilt voorkomen dient u per omgaande € 8.678,98 te voldoen door middel van spoedoverboeking op de hiernaast vermelde bankrekening dan wel voor contante betaling aan mijn kantoor zorg te dragen.
[eiseres] heeft contact opgenomen en aangegeven te willen betalen; daarop is te kennen gegeven dat de ontruiming is verschoven naar vrijdag 28 februari 2014.
Op 25 februari 2014 heeft [eiseres] het bedrag van € 8.678,98 aan de gemachtigde van [gedaagde] betaald. Daarop is aan haar medegedeeld dat ondanks de betaling de geplande ontruiming op 28 februari 2014 doorgang zal vinden.

3.het geschil

3.1
[eiseres] heeft gevorderd bij vonnis, zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wege van voorlopige maatregel:
1. [gedaagde] te gelasten de tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 december 2013 voor zover dit betreft de ontruiming van het gehuurde te staken;
2. met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2
[eiseres] voert daartoe onder meer het volgende aan. Door de brief van de deurwaarder d.d. 14 februari 2014, en op grond van hetgeen ten kantore van de deurwaarder is besproken, heeft [eiseres] begrepen, en heeft zij ook mogen begrijpen, dat de ontruiming van de woning geen doorgang zou vinden indien zij uiterlijk 25 februari 2014 € 8.678,98 zou hebben betaald. Gelet op voornoemde uitlating van de deurwaarder kan het vonnis van
17 december 2013 wat betreft de ontruiming niet langer ten uitvoer worden gelegd, dit zou onrechtmatig en in strijd met de redelijkheid zijn.
Het schorsen van de aangekondigde ontruiming is voor [eiseres] van groot belang, omdat zij bij ontruiming met haar vier kinderen op straat komt te staan. Bovendien voert [eiseres] vanuit de woning een bedrijf, en ontruiming zal ook gevolgen hebben voor de bedrijfsvoering.
3.3
In eerste plaats merkt [gedaagde] op dat hij uit de dagvaarding begrijpt dat hij is gedagvaard om voor de kantonrechter te verschijnen; hij wijst er in dat verband op dat de advocaat van [eiseres] is aangeduid als gemachtigde.
Inzake de inhoud van de vorderingen voert [gedaagde] aan dat de strekking van de brief van
14 februari 2014 is, dat door betaling van het daarin genoemde bedrag
gedwongenontruiming zou kunnen worden voorkomen, maar niet dat daarmee de plicht om zelf de woning en het perceel te ontruimen voor [eiseres] vervalt.
Daarbij voert [gedaagde] aan dat [eiseres] al lange tijd weet dat zij niet in de woning kan blijven. In de eerste plaats gaat het om een huurcontract van tijdelijke aard. Verder is vanaf het begin sprake geweest van wanbetaling en [gedaagde] heeft in juli 2013 ook al verzocht om ontbinding en ontruiming, maar dat werd afgewezen. In december 2013 is beslag gelegd op roerende zaken, en er is een aanzegging van executieverkoop gedaan. Omdat van de zijde van [eiseres] een betalingsvoorstel werd gedaan, en vanwege de persoonlijke omstandigheden van [eiseres], is de executieverkoop niet doorgegaan. De in het vonnis van 17 december 2013 genoemde ontruimingstermijn van drie dagen is niet strikt gehanteerd, om [eiseres] de gelegenheid te geven te betalen en zelf voor ontruiming zorg te dragen.

4.de beoordeling

4.1
Ten aanzien van de vraag of de zaak is aangebracht bij de kantonrechter of bij de voorzieningenrechter van de Kamer voor Handelszaken, wordt als volgt overwogen. Uit de dagvaarding blijkt dat [gedaagde] is gedagvaard voor de Rechtbank Overijssel, sector civiel, locatie Almelo. Dat het de bedoeling van [eiseres] is dat de zaak binnen de sector civiel, en binnen het daaronder vallende team kanton en handelsrecht, zal worden behandeld door de kantonrechter, blijkt nergens uit.
Daarbij is in de dagvaarding conform artikel 111, tweede lid onder k, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, aangezegd dat bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht zal worden geheven. Uit voornoemd artikel blijkt dat dit niet geldt voor kantonzaken.
Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter genoegzaam dat het de bedoeling van [eiseres] is, dat de vorderingen zullen worden behandeld door de voorzieningenrechter van de Kamer voor Handelszaken. Het enkele feit dat de advocaat van [eiseres]
medewordt aangeduid als gemachtigde, maakt dat niet anders. Dat de zaak betrekking heeft op schorsing van tenuitvoerlegging van een vonnis van de kantonrechter betekent evenmin dat het onderhavige executiegeschil wordt behandeld door de kantonrechter.
4.2
De voorzieningenrechter oordeelt dat het spoedeisend belang van [eiseres] voortvloeit uit haar stellingen en de aard van het gevorderde.
4.3
Uit een arrest van de Hoge Raad d.d. 22 april 1983 ( LJN AG 4574) volgt dat de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat geen sprake is van een juridische misslag in het vonnis van 17 december 2013. De kantonrechter heeft in het vonnis beoordeeld of sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, die de ontbinding en ontruiming rechtvaardigt, en heeft die vraag bevestigend beantwoord. Tegen het vonnis is geen rechtsmiddel ingesteld.
4.5
De voorzieningenrechter ziet evenwel in de door [eiseres] naar voren gebrachte omstandigheden, en op grond van hetgeen partijen ter zitting naar voren hebben gebracht, aanleiding om de voorgenomen ontruiming van de woning te schorsen tot 1 april 2014, onder voorwaarde dat [eiseres] uiterlijk 5 maart 2014 een bedrag voor schadevergoeding voor gebruik van de woning in maart 2014 ad € 1.500,00 heeft voldaan aan Vanhommerig.
4.6
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om de kosten te compenseren, des dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Rechtdoende in kort geding:
I Schorst de ontruiming van de woning en het perceel de [adres], [woonplaats] tot 1 april 2014, onder voorwaarde dat [eiseres] uiterlijk 5 maart 2014 het bedrag van € 1.500,00 als schadevergoeding voor gebruik van de woning heeft voldaan aan Vanhommerig.
II Compenseert de proceskosten tussen partijen.
III Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. J.H. van der Veer, voorzieningenrechter, en op
27 februari 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.