ECLI:NL:RBOVE:2014:1017

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
C/08/138465 / ES RK 13-803
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en vaststelling behoefte minderjarige met betrekking tot alimentatie en zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen partijen die op 11 december 2001 te [plaats] met elkaar gehuwd zijn. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen met betrekking tot de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, alsook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend, waarin hij onder andere vraagt om de omgangsregeling met de minderjarige te bepalen en het verzoek van de vrouw af te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist, en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.

De rechtbank heeft ook de behoefte van de minderjarige vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de financiële situatie van beide ouders. De man ontvangt sinds 1 juni 2013 een WW-uitkering en de rechtbank heeft geoordeeld dat de behoefte van de minderjarige € 262 per maand bedraagt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man niet in staat is om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, gezien zijn financiële situatie. De vrouw heeft ook verzocht om partneralimentatie, maar dit verzoek is ingetrokken.

De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw vastgesteld en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geregeld door een notaris aan te wijzen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen drie maanden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team familierecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/138465 / ES RK 13-803 (AKG)
beschikking van 14 januari 2014.
In de zaak van:

[verzoekster],

verder ook de vrouw te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
verzoekster,
advocaat: mr. E.G. Blankestijn te Almelo,
tegen

[belanghebbende],

verder ook de man te noemen,
wonende te [woonplaats], [adres],
belanghebbende,
advocaat: mr. L.V.S. Cassese te Almelo.

Het procesverloop

Dit verloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen op 24 mei 2013;
  • het exploot van betekening van 7 juni 2013;
  • het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, binnengekomen op 27 augustus 2013;
  • het verweerschrift tegen het zelfstandig verzoek, binnengekomen op
26 september 2013.
Ter griffie van de rechtbank zijn binnengekomen:
- op 7 oktober 2013 een brief van mr. Blankestijn met bijlagen.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 november 2013. Ter zitting zijn verschenen: mr. Blankestijn namens de vrouw en de man, bijgestaan door mr. Cassese. Namens de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen “de Raad”, is verschenen de heer B.A.M. Giesen. Van de behandeling heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

De feiten

Partijen zijn op 11 december 2001 te [plaats] met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
Partijen zijn ouders van het navolgende minderjarige kind:
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [1996].

Het verzoek

De vrouw verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
tussen partijen de echtscheiding uit te spreken;
te bepalen dat het eenzijdige ouderschapsplan deel uitmaakt van de onderhavige beschikking;
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind met € 296,= per maand;
te bepalen dat de man zal bijdragen in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met € 450,= per maand;
de verdeling te bevelen van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon.
De vrouw stelt, naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven, dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht en dat zij behoefte heeft aan en dat de man voldoende draagkracht heeft voor de verzochte bijdragen.

Het verweer tevens zelfstandig verzoek

De man verzoekt de rechtbank het verzochte onder b., c. en d. af te wijzen. Hij verzoekt de rechtbank voorts bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • te bepalen dat de man gedurende twee van de veertien dagen contact heeft met [minderjarige] en daarnaast gedurende de helft van de feest- en vakantiedagen;
  • te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw zal zijn en
  • te voorzien in het gezag in die zin dat het gezamenlijk ouderlijk gezag wordt voortgezet.
De man stelt dat [minderjarige] vanwege haar leeftijd zelf mag bepalen hoe zij, in overleg met partijen, invulling geeft aan de omgangsregeling. De man is uitgaande van zijn inkomen en schuldenlast niet in staat om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] dan wel in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen.

Het verweer op het zelfstandig verzoek

Naar de mening van de vrouw dient het zelfstandige verzoek te worden afgewezen. Het verzoek ten aanzien van de omgang heeft zij met [minderjarige] besproken, doch zij is van mening dat zij de man voorlopig niet wil zien. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het gezamenlijk gezag en de hoofdverblijfplaats. Zij persisteert voor het overige.

De beoordeling

Bij de betekening van het verzoekschrift zijn de wettelijke termijnen en formaliteiten in acht genomen. De in artikel 815 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gemelde bescheiden zijn als bijlagen bij het verzoekschrift gevoegd.
De vrouw heeft op 24 mei 2013 een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend. Dit verzoek bevat een eenzijdig door haar opgesteld ouderschapsplan ten aanzien van het minderjarige kind van partijen. Op grond van artikel 815 lid 2 sub a Rv dient een dergelijk verzoekschrift een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
De vrouw heeft in haar verzoekschrift gesteld dat partijen niet in staat zijn om te communiceren over de inhoud van een op te stellen ouderschapsplan, waardoor zij niet in staat is een ouderschapsplan te overleggen. De rechtbank heeft daarop, teneinde partijen te bevragen over de mogelijkheden afspraken te maken over de minderjarige, een mondelinge behandeling bepaald op 25 november 2013.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, leidt de rechtbank af dat partijen
niet in staat zijn om samen afspraken te maken in een ouderschapsplan over de minderjarige met betrekking tot het hoofdverblijf, de omgangsregeling en de kinderalimentatie. De rechtbank zal derhalve niet bepalen dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking en
in dit gevaleen beslissing geven over voormelde nevenvoorzieningen.
Ten aanzien van de echtscheiding
Nu de vrouw stelt en de man niet betwist dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, staat deze duurzame ontwrichting in rechte vast. Het verzoek tot echtscheiding kan daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van de verdeling
De gevraagde nevenvoorziening met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is eveneens voor toewijzing vatbaar, nu daartegen geen verweer is gevoerd.
Ten aanzien van het gezag
De man en de vrouw zijn het eens over de uitoefening van het gezag over de minderjarige na de echtscheiding. Nu uit de wet rechtstreeks voortvloeit dat het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand blijft, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijzen. Uit het feit dat het gezamenlijk ouderlijk gezag in stand blijft vloeit voort dat personen die beroepshalve bij de minderjarige betrokken zijn volgens de wet verplicht zijn om aan beide ouders dezelfde informatie te verstrekken.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats
Partijen zijn het er over eens dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw. Niet gebleken is dat het belang van de minderjarige zich daartegen verzet, zodat de rechtbank het verzoek zal toewijzen.
Ten aanzien van de verdeling zorg- en opvoedingstaken
Niet weersproken is dat de echtscheiding voor [minderjarige], 17 jaar oud, veel boosheid met zich brengt die er de oorzaak van is dat ze voorlopig geen contact met de man wenst in de zin van een weekendregeling. Wel is er af en toe een kort contact. Gelet op voormelde omstandigheid en de leeftijd van [minderjarige], zij wordt in [2014] immers 18 jaar, zal de rechtbank geen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastleggen in deze beschikking en aan [minderjarige] overlaten op welke wijze zij in overleg met partijen invulling geeft aan de omgang met de man.
Ten aanzien van de behoefte van de minderjarige
De man betwist dat de behoefte van de minderjarige € 296,= per maand bedraagt.
De rechtbank hanteert voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarige de tabel “Eigen aandeel van ouders in de kosten van kinderen” die behoort bij het rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen. Uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte van een kind is de aanbeveling van de Expertgroep Alimentatienormen om uit te gaan van het gezinsinkomen van de ouders ten tijde van het huwelijk dan wel het latere inkomen van de onderhoudsplichtige ouder als dat nadien hoger is dan dat gezinsinkomen.
Anders dan de vrouw stelt, dient naar het oordeel van de rechtbank bij de berekening van de behoefte van [minderjarige] uitgegaan te worden van de situatie dat de man vanaf 1 juni 2013 geen inkomen uit arbeid meer heeft maar een WW-uitkering ontvangt. Redengevend daarvoor is het feit dat het echtscheidingsverzoek dateert van 24 mei 2013 en de overgelegde vaststellingsovereenkomst ter zake beëindiging van de arbeidscontract dateert echter van april 2013 waardoor [minderjarige] bij voortduring van het huwelijk ook met die situatie geconfronteerd zou worden.
Uit de overgelegde specificaties blijkt dat de man vanaf augustus 2013 een WW-uitkering van € 1.727,= bruto per vier weken (exclusief vakantietoeslag) ontvangt, hetgeen, rekening houdend met de voor hem geldende tarieven inkomstenbelasting en de heffingskorting, neerkomt op een besteedbaar inkomen van € 1.334,= netto per maand.
Het inkomen van de vrouw bedraagt volgens de uitkeringsspecificatie van de maand augustus 2013 € 566,= per maand, te vermeerderen met de alleenstaande ouderkorting
en dit wordt aangevuld met een aanvullende bijstandsuitkering. Bij de berekening van de behoefte wordt alleen het inkomen van de vrouw en de alleenstaande ouder korting betrokken nu zij de aanvullende bijstand ontvangt vanwege de aanstaande echtscheiding.
Niet weersproken is dat partijen tijdens het huwelijk een kindgebonden budget van € 104,= per maand ontvingen. Het gezamenlijk netto gezinsinkomen bedroeg ten tijde van het huwelijk € 1.910,= per maand, welk inkomen de rechtbank zal vermeerderen met het kindgebonden budget waarop recht bestond ten tijde van het huwelijk, te weten € 104,= per maand.
Op basis van de tabel 2013 en voormeld netto gezinsinkomen (inclusief kindgebonden budget) berekent de rechtbank de behoefte van de minderjarige op € 262,= per maand. Deze behoefte vermindert de rechtbank vervolgens met het kindgebonden budget waarop de ouder bij wie het kind na het uiteengaan van partij verblijft aanspraak kan maken. Op basis van de op de website van de belastingdienst voorkomende “Proefberekening toeslagen” becijfert de rechtbank het kindgebonden budget na uiteengaan op € 109,= per maand. Het eigen aandeel van de ouders in de kosten van hun minderjarig kind komt daarmee op € 153,= per maand.
Ten aanzien van de draagkracht van de man voor wat betreft de verzochte kinderalimentatie
De rechtbank berekent de draagkracht van de man aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850)]. Voor zover recht bestaat op fiscaal voordeel in verband met de persoonsgebonden aftrekpost levensonderhoud kinderen, zal de rechtbank de draagkracht van de man met dit bedrag verhogen.
Uit de stukken blijkt dat de man per 1 juni 2013 zijn baan is kwijtgeraakt en een ontbindingsvergoeding heeft ontvangen van € 2.298,= bruto, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Op basis van geldende jurisprudentie dient deze vergoeding aangewend te worden om het verlies aan inkomen te compenseren. Gelet op de hoogte van deze uitkering gaat de rechtbank er van uit dat deze uitkering inmiddels is opgesoupeerd zodat deze vergoeding niet in de berekening wordt betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat in de berekening geen rekening moet worden met een zorgkorting, nu is gebleken dat het contact van de man met de minderjarige op dit moment van een dergelijk minimaal niveau (telefonisch/contact aan de deur) is dat een zorgkorting van 15% niet gerechtvaardigd is.
De man stelt voorts dat het reëel is om voor de aflossing op een uit het huwelijk daterende schuld van € 6.000,= uit de verkoop van de echtelijke woning uit te gaan van een aflossing van € 100,= per maand. Hiertegen is door de vrouw onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. Hieruit volgt dat de draagkracht van de man berekend dient te worden volgens de formule: 70% x [NBI – (0,3 NBI + 850 + 100). Uitgaande van deze formule is de man niet in staat om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige]
Ten aanzien van de partneralimentatie
Het verzoek tot vaststelling van partneralimentatie is ter zitting ingetrokken, gelet op het feit dat er geen dan wel zeer beperkte draagkracht zal zijn voor het betalen van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Bespreking hiervan blijft verder achterwege.
Ten aanzien van de proceskosten
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.

De beslissing

De rechtbank:
I. Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op 11 december 2001 te Almelo gehuwd.
II. Beveelt partijen om, zodra de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, met elkaar over te gaan tot verdeling van de gemeenschap waarin zij zijn gehuwd.
III. Benoemt notaris mr. E.R. Willems te Almelo tot notaris, voor wie de werkzaamheden van die verdeling zullen plaats hebben op een door die notaris te bepalen tijdstip en plaats. Dit tenzij partijen binnen veertien dagen nadat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand een andere notaris kiezen.
Verstaat dat de kosten die de benoemde of gekozen notaris voor deze werkzaamheden maakt, ten laste van de te verdelen gemeenschap komen.
Benoemt mr. B.E.A. Lamping, advocaat te Almelo, tot onzijdig persoon om diegene te vertegenwoordigen die weigert aan de verdeling mee te werken.
IV. Bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige] bij de vrouw zal zijn.
V. Verklaart de onderdelen II. tot en met IV. uitvoerbaar bij voorraad.
VI. Compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
VII. Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M. Blankestijn, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2014.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de Raad voor de Kinderbescherming te Almelo en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door die Raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan – uitsluitend door tussenkomst van een advocaat – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
door de echtgenoot die in eerste aanleg niet is verschenen: binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend is gemaakt;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.