In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 14 januari 2014 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen partijen die op 11 december 2001 te [plaats] met elkaar gehuwd zijn. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om nevenvoorzieningen te treffen met betrekking tot de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, alsook de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man heeft verweer gevoerd en een zelfstandig verzoek ingediend, waarin hij onder andere vraagt om de omgangsregeling met de minderjarige te bepalen en het verzoek van de vrouw af te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, wat door de man niet is betwist, en heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen.
De rechtbank heeft ook de behoefte van de minderjarige vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de financiële situatie van beide ouders. De man ontvangt sinds 1 juni 2013 een WW-uitkering en de rechtbank heeft geoordeeld dat de behoefte van de minderjarige € 262 per maand bedraagt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de man niet in staat is om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, gezien zijn financiële situatie. De vrouw heeft ook verzocht om partneralimentatie, maar dit verzoek is ingetrokken.
De rechtbank heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw vastgesteld en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap geregeld door een notaris aan te wijzen. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen drie maanden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.