RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zaaknummer : 435.983 EJ VERZ 13-3415
Beschikking van de kantonrechter d.d. 23 mei 2013 in de zaak van:
De naamloze vennootschap
ABN AMRO Bank N.V.
gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam
verzoekster
hierna te noemen ABN AMRO
gemachtigde: mr M.J.M.T. Keulaerds
advocaat te ‘s-Gravenhage
[verweerster]
wonende te [plaats]
verweerster
hierna te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr J.M.A. Mooij
als juriste werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Amsterdam
Gezien het op 15 april 2013 ter griffie van dit gerecht binnengekomen verzoekschrift strekkende tot ontbinding ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst.
Gezien het ingekomen verweerschrift en de overige op het geding betrekking hebbende stukken.
Gelet op hetgeen door en/of namens partijen is verklaard bij de mondelinge behandeling van het verzoek op 15 mei 2013.
1. Gebleken is dat het verzoek geen verband houdt met de in de wet bedoelde opzegverboden.
2. ABN AMRO verzoekt de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster] op grond van een gewichtige reden, bestaande uit een wijziging van omstandigheden, welke met zich meebrengt dat er op zo kort mogelijke termijn een einde aan die arbeidsrelatie tussen partijen dient te komen.
3. Die wijziging van omstandigheden zou bestaan uit de omstandigheid dat er bij ABN AMRO geen vertrouwen meer bestaat dat [verweerster] haar werkzaamheden nog zou kunnen uitvoeren.
4. [Verweerster], geboren op [1962], is sedert 1 augustus 1979 in dienst bij ABN AMRO. Haar salaris bedroeg laatstelijk € 1.635,56 bruto per maand, naar de kantonrechter begrijpt uit de overgelegde salarisspecificatie op basis van een werkweek van 23 uur.
Zij vervulde de functie van Adviseur Particulieren Relaties II in Hengelo (O). Zij is kostwinner.
5. In de maand februari 2012 heeft een collega van [verweerster], mevrouw [V], bij haar leidinggevende melding gemaakt van in haar ogen een onjuiste handelwijze van [verweerster] bij de verstrekking van kredieten.
Als gevolg hiervan is door de afdeling Security & Intelligence Management (SIM) een onderzoek ingesteld.
Uiteindelijk is de uitkomst van dat onderzoek voor ABN AMRO de reden geweest om het vertrouwen in [verweerster] op te zeggen en een ontbinding van de arbeidsovereenkomst na te streven. Er is voor haar, zo wordt er onomwonden gesteld, geen plaats meer in de organisatie.
6. [Verweerster] meent dat haar niets te verwijten valt en dat zij altijd zeer integer en transparant haar werkzaamheden heeft uitgevoerd.
7. Juist is dat [verweerster] een belangrijke functie bij ABN AMRO heeft bekleed. Zij voerde de gesprekken met kredietaanvragers en diende die aanvragen met een advies door te sluizen aan degene die uiteindelijk de beslissing over die aanvraag neemt. Zij beslist dus niet, maar in de praktijk zal haar advies veelal zijn opgevolgd. Ware dit anders geweest, dan zou zij niet zo lang in die functie werkzaam zijn geweest. Het staat buiten kijf dat zij tot voor kort uitstekend heeft gefunctioneerd en ieder jaar een prestatiebonus ontving.
8. [Verweerster] wordt verweten dat zij contacten heeft onderhouden met een man genaamd [G]. Deze man heeft zij ontmoet op een verjaardag van een gezamenlijk vriendin. Daarna is diezelfde man bij het bankfiliaal gekomen en met [verweerster] gesproken. In dat gesprek zou [G] gevraagd hebben of hij met enkele mensen uit de Armeense gemeenschap bij haar mocht komen om te bezien of voor die mensen een krediet mogelijk was.
Dit heeft er in geresulteerd dat die heer [G] enkele malen bij het filiaal van ABN AMRO in Hengelo is geweest met telkens een potentiële klant van ABN AMRO en dat [verweerster] aan de hand van de bestaande regels binnen de ABN AMRO heeft bekeken of betrokkene al dan niet in aanmerking zou komen voor een krediet. In een aantal gevallen heeft dat geleid tot het verstrekken van een krediet, zulks na een positief advies van [verweerster].
9. Uit het onderzoek van het SIM zijn een aantal zaken naar voren gekomen:
a. De heer [G] is op 21 mei 2008 persoonlijk failliet verklaard en dat faillissement is bij gebrek aan baten op 4 februari 2009 opgeheven;
b. De heer [G] was van 29 december 2010 tot 21 maart 2012 eigenaar en bestuurder van een eenmanszaak A.G. Advies en Bemidddeling / A.G. Handelsonderneming.
c. De heer [G] noch de onderneming van hem staat ingeschreven in de registers van het AFM.
10. De onderzoekers van SIM hebben een aantal dossiers, welke bij [verweerster] in behandeling zijn geweest, aandachtig bestudeerd en zijn tot de conclusie gekomen dat het tenminste vreemd is dat er zich in die dossiers meerdere berekeningen bevinden, waarbij telkens feiten en inkomsten van betrokkenen zijn gewijzigd, kennelijk met als doel een volgens de (computer) normen een gunstige uitdraai te kunnen verkrijgen.
11. [Verweerster] is met de bevindingen van de onderzoekers van SIM geconfronteerd, maar zij heeft in de ogen van de onderzoekers geen adequate antwoorden kunnen geven op de aan haar gestelde vragen.
12. ABN AMRO verwijt [verweerster] dat zij min of meer een samenwerkingsverband is aangegaan met de heer [G] teneinde een aantal Armeense personen een krediet te kunnen verschaffen, echter van een zodanig samenwerkingsverband blijkt helemaal niets. Er blijkt “slechts” dat de heer [G] een aantal personen bij [verweerster] heeft gebracht teneinde te bezien of deze personen volgens de geldende regels in aanmerking zouden kunnen komen voor een krediet.
13. Naar het oordeel van de kantonrechter levert dit zeker geen samenwerkingsverband op: de heer [G] is er niet beter van geworden en [verweerster] ook niet. Er werden geen gelden “onder de tafel doorgeschoven”, dan wel op een andere wijze uitvoering gegeven aan een of andere manier van samenwerken. [verweerster] heeft iedere aanvraag, ook als deze een persoon betrof die door de heer [G] met haar in contact werd gebracht, volgens de normale en voor iedere aanvraag geldende regels afgehandeld.
14. Het moge dan wellicht zo zijn dat [verweerster] her en der een aantal voorschriften niet in acht heeft genomen, het thans door ABN AMRO thans ingenomen standpunt doet geen recht aan het gebeuren, zoals dit voor het voetlicht wordt gebracht.
Het is voor [verweerster] ook uitermate moeilijk, zo niet onmogelijk om zich tegen een “onderbuikgevoel” bij ABN AMRO te verweren.
15. Bij de beslissing tot het verbreken van de arbeidsrelatie tussen de bank en [verweerster] heeft kennelijk geen rol gespeeld dat zij al bijna 34 jaar eigenlijk probleemloos en tot volle tevredenheid van een ieder heeft gefunctioneerd. ABN AMRO acht kennelijk de spilfunctie van [verweerster] en het gebeuren van een zodanige importantie dat elk belang van [verweerster] daarvoor moet wijken. [Verweerster], zo stelt ABN AMRO, moet van onbesproken gedrag zijn en elke smet kan desastreuze gevolgen hebben voor de bank.
16. Voor een beëindiging van zo’n dienstverband moet echter naar het oordeel van de kantonrechter toch meer feitelijke bezwaren tegen een werknemer voorhanden zijn dan in deze zaak. Als men het handelen van [verweerster] heel minutieus tegen het licht houdt, dan kan men enerzijds op alle slakken zout leggen en overal een voor [verweerster] negatieve uitleg aan geven, anderzijds kan men ook de redenering volhouden dat er feitelijk gezien eigenlijk niets verkeerd is gegaan.
ABN AMRO neemt om haar zaak meer kracht bij te zetten, harde woorden in de mond, maar die woorden stroken niet met de aangevoerde feitelijkheden. Het is allemaal flinterdun en gebaseerd op verdachtmakingen. Het moge dan zo zijn dat [verweerster] niet overal een afdoende verklaring voor heeft kunnen geven, maar dat maakt nog niet dat zij het vertrouwen van ABN AMRO niet meer waard zou zijn.
17. Gevraagd naar de gevolgen van een eventuele afwijzing van het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft de gemachtigde van ABN AMRO verklaard dat de bank dan een groot probleem heeft. Zij denkt dat het probleem oplosbaar zou moeten zijn langs de weg van het betalen van een geldbedrag, maar daarbij vergeet zij dat [verweerster] kostwinster is en groot belang heeft bij behoud van haar baan.
18. Uit voorgaande sijpelt al door dat de kantonrechter het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal afwijzen. Het is aan ABN AMRO om de problemen die daaruit voortvloeien op te lossen, rekening houdende met ieders belangen.
19. De kantonrechter acht termen aanwezig ABN AMRO in de kosten van deze procedure te verwijzen.
Veroordeelt ABN AMRO in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [verweerster] begroot op € 400,-- wegens salaris van haar gemachtigde.
Aldus gegeven te Enschede door mr H.R.K. Valk, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 mei 2013, in tegenwoordigheid van de griffier.